De uitgeverij Prometheus heeft een essay van de Nederlandse literator en cultuurcriticus Menno Ter Braak uit 1937 weer op de markt gebracht: Het nationaalsocialisme als rancuneleer. De auteur ervan maakte in 1940, hij was toen 38 jaar oud, een einde aan zijn leven, kennelijk om te ontsnappen aan de wraak van de nazi’s en hun Nederlandse trawanten, en misschien ook uit wanhoop met het aanschouwen van de ineenstorting van de Europese democratie.

Het opstel stelt dat extreemrechts drijft op de rancune van de mensen die zich verraden voelen door de politiek van de elites. Hun opgekropt haatgevoel, hun ressentiment, hun gevoel van vijandigheid wegens aangedaan of vermeend onrecht en waarop ze zich willen wreken, was voor Ter Braak de voedingsbodem waarop de fascistische volksmisleiding kon gedijen. Dat rancune inderdaad een rol speelt in deze volksmisleiding en dat hij zich richt tegen vermeende zondebokken die zelf slachtoffers zijn, lijdt geen twijfel, maar er is meer nodig opdat de ondernemers op een bepaald ogenblik de voorkeur geven aan een fascistisch regime en daarbij de steun genieten van de burgerlijke elites in de cultuurwereld en de staatsambtenarij.

Het gaat bij die industriële ondernemers en financiële speculanten niet om ideologie, maar heel concreet om de winst, om de noodzakelijke accumulatie van kapitaal in de concurrentiestrijd. De winstvoet wordt niet bedreigd door de wrok van het volk, zeker niet wanneer die uitmondt in het nationaalsocialisme, maar wel door de interne tegenstellingen van het systeem. Economische crises zijn daar uitingen van, vandaag gesterkt door de milieucrisis. In het Duitsland van de dertiger jaren werd het heersende systeem bedreigd door revolutionaire tendensen in de georganiseerde socialistische en communistische arbeidersbeweging, niet door het “lompenproletariaat”, wanhopige werkloze arbeiders of sociaal gedeclasseerde middenklassen.

Maar er is een andere reden om Ter Braak’s theorie te relativeren. Hoe belangrijk deze auteur ook was in zijn kritiek op de gevestigde artistieke waarden van het domineesland, hij zelf stelde de burgerlijke massademocratie verantwoordelijk voor het feit dat de afgunst van de “kleine luiden” zich politiek kon uiten. Die opvatting had hij geput uit zijn lectuur van Nietzsche, van Oswald Spengler (de auteur van De Ondergang van het Westen, 1918-22) en van Ortega y Gasset wiens werk manipulatief vertaald werd als De opstand der horden (1930). Er was binnen dit parlementair democratisch systeem geen redding mogelijk. Misschien is dit de fundamentele reden voor zijn wanhoopsdaad bij het Duitse inval in Nederland. Beide werken werden onlangs opnieuw uitgegeven, dat van Ortega y Gasset onder de nieuwe en juistere tittel De opstand van de massamens.

Die kritiek op de democratie als producent van uiterst rechtse autoritaire krachten maakt vandaag weer opgang. Men geeft daarbij als voorbeeld de valse bewering dat Hitler aan de macht gekomen is met een meerderheid van stemmen. Een leugen. Hij werd aan de macht gebracht door de burgerlijke elites.

Maar als niet iedereen in aanmerking komt om zijn stem uit te brengen, wie mag dat dan wel en wie zal daarover beslissen? Een gevaarlijk antwoord hierop is de “lotjes-democratie” waarin door het lot aangeduide burgers het bestuur in handen nemen. Politieke meningsverschillen en maatschappelijke alternatieven spelen daarbij blijkbaar geen rol. Het gaat om “het redelijk, efficiënt besturen van de samenleving in het belang van allen”. Een technocratische regering dus. Anderen weer doen een oproep om “naar het rancuneuze volk te luisteren”. Dat “luisteren” betekent in vele gevallen hun rancuneuze nonsens overnemen in de electorale concurrentie met uiterst rechts.

Maar, zo merkt Bas Heijne op in zijn inleiding van Ter Braaks opstel, “om begrip te hebben voor zij die, wie weet, helemaal niet het verlangen koesteren om begrepen te worden. Soms zijn reële grieven slechts een alibi voor haat, een excuus om zich te wentelen in het alomvattende slachtofferschap”. Komt dat niet tot uiting in de demonstraties opgezet tegen de coronamaatregelen, het individualistisch gelul over vrijheid en de haat tegen virologen en andere experten?