Manuel Kellner, een Duitse kameraad van de Vierde Internationale, had het geluk zijn proefschrift te kunnen schrijven over het werk van de Belgische trotskistische activist en theoreticus Ernest Mandel. Against Capitalism and Bureaucracy: Ernest Mandel’s Theoretical Contributions is nu gepubliceerd door Brill in de Historical Materialism reeks. Net als Mandel zelf is dit echter niet het soort studie dat politiek reduceert tot een academisch seminar. Kellner verankert Mandels werk in de praktijk, als iemand die ingebed is in de politieke strijd en deze vaak leidt.

Politiek en economie

Om een politiek punt te maken opent het boek met een verhelderende anekdote over de relatie met academische instellingen. In 1972 kreeg Mandel een positie aangeboden aan de Vrije Universiteit in Berlijn, maar die werd geblokkeerd door de autoriteiten. Ze vreesden dat het een grote vergissing zou zijn om een revolutionaire marxist die zich expliciet inzette voor de val van de Duitse kapitalistische staat aan te stellen. De senaat van West-Berlijn verwoordde het probleem als volgt:

“Zijn doel is de oprichting van een radenrepubliek met een trotskistisch karakter, geleid door een nationaal congres van arbeidersraden als het hoogste besluitvormingsorgaan over economische en sociaal-politieke kwesties. Op die manier moet de liberaal-democratische orde die in onze grondwet is vastgelegd volledig worden vernietigd.”

Hier is veel over te zeggen, maar wat ze stelden was dat Mandel zijn positie zeker zou gebruiken om een link te leggen met studenten- en arbeidersbewegingen. Ze hadden gelijk. De massale protesten tegen het inreisverbod voor Mandel in Duitsland maakten precies dat wat de autoriteiten vreesden mogelijk, namelijk bewustwording en de opbouw van linkse organisaties.

Mandel was een gerespecteerd econoom en theoreticus van wat bekend werd als ‘laatkapitalisme’ ‒ een maatschappelijke transformatie gebaseerd op de opkomst van nieuwe technologieën en de opkomst van de dienstensector na de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast analyseerde hij de ‘lange golven’ van economische ontwikkeling, de periodieke crises van overproductie en de pogingen van het staatsapparaat om ervoor te zorgen dat, net zo zeker als groei leidt tot de groei van winst voor de bourgeoisie, de kosten van bezuinigingen door de arbeidersklasse worden gedragen. Maar eigenlijk was het opbouwen van linkse organisaties de kern van Mandel’s werk. Wat was immers het nut van de meest verfijnde ‘analyse’ als die geen kritiek, uitdaging en verandering mogelijk maakte?

In die zin, zo laat Kellner ons zien, was Mandel tot in de kern marxist, altijd bezig met marxistische ‘wetenschap’ als een wetenschap die theorie koppelt aan transformatie; wat we leren over de aard van het kapitalisme moet ons aanzetten tot het nemen van stappen om er een eind aan te maken, tot het verschuiven van de individualisering onder het kapitalisme ‒ de specialiteit van de burgerlijke en kleinburgerlijke cultuur ‒ naar de collectieve, bewuste zelfwerkzaamheid van de arbeidersklasse. De linkse organisaties waar Mandel zijn leven aan wijdde waren die in en rond de Vierde Internationale en een groot aantal van de belangrijkste theoretische documenten die Mandel opstelde waren specifiek bedoeld voor deze activisten en degenen met wie ze samenwerkten.

Democratie en onderwijs

De ‘liberale democratische orde’ waar de West-Duitse staat zich zorgen over maakte toen ze Mandel een inreisverbod oplegde, bleek niet alleen heel ondemocratisch te zijn maar, zoals Mandel betoogde, ook ontworpen om de klassenbelangen van degenen met de macht te beschermen. De illusie die tegenstanders van het marxisme uitdroegen was niet alleen dat ze democraten waren, maar ook dat revolutionair links de democratie zou vernietigen. Gezien de misdaden van de stalinistische regimes, waaronder Oost-Duitsland dat West-Berlijn op dat moment omringde, was die illusie gemakkelijk geloofwaardig te doen schijnen. Het was dan ook noodzakelijk dat Mandel in 1977 voor de Vierde Internationale een van de belangrijkste theoretische documenten opstelde: Socialisme, democratie en zelfbeheer werd op het wereldcongres van 1979 besproken en uiteindelijk op het congres van 1985 aangenomen.

Wat Mandel schreef voor interne scholingsbijeenkomsten en als publieke, activistische interventies sloot altijd aan bij het zich ontwikkelende bewustzijn van radicale bewegingen. Zo kunnen we in zijn werk een dialectiek zien tussen algemene theoretische principes en specifieke vragen.

De noodzaak om een manier te vinden om het marxisme toegankelijk en relevant te maken voor mensen die strijd voeren, voor ervaren arbeiders die massa-organisaties hebben opgebouwd en voor mensen die voor het eerst revolutionaire politiek bedrijven, wordt door Kellner onderzocht in een interessante discussie over wat ‘onderwijs’ voor Mandel betekende. Kellner wijst erop dat terwijl sommige marxisten beginnen met tamelijk abstracte en moeilijk te begrijpen economische verschijnselen, zoals de ‘waardewet’ of de tendens dat de winstvoet daalt naarmate het kapitaal toeneemt, Mandel zich vaak meer bezighoudt met het verklaren van hoe we in deze situatie terecht zijn gekomen.

De vraag hoe het kapitalisme zich ontwikkelt en welke gevolgen het heeft voor ons leven, leidt ons ook tot de vraag hoe het kapitalisme tot een einde kan komen. Mandel heeft altijd oog gehad voor de aard van het kapitalisme als een historisch proces, de reproductie waarvan we vaak diep betrokken zijn, maar waar we kritisch op kunnen reflecteren en dat we kunnen overstijgen. Het is in die zin, merkt Kellner op, dat Mandel in de kern ook een radicale socialistische humanist was; dat hij soms te ‘optimistisch’ zou zijn geweest, heeft alles te maken met dat humanistische geloof in het vermogen van mensen om een uitweg te vinden uit deze puinhoop, om een weg naar socialisme in plaats van barbarij te vinden.

Reflectie en kritiek

Dit boek is niet onkritisch, hoewel, zoals Michael Löwy opmerkt in zijn inleiding van de Engelse editie van het boek, dat in 2009 voor het eerst in het Duits werd gepubliceerd, het de kritiek op Mandel in elk van de hoofdstukken over verschillende aspecten van zijn werk had kunnen verweven. Zoals het nu is, draagt het boek de sporen van zijn oorspronkelijke academische vorm, met een literatuuroverzicht aan het begin dat gericht is op het aantal citaten in Duitse bibliotheken, gevolgd door een presentatie van Mandel’s leven ‒ iets dat uitgebreider wordt onderzocht door Jan Willem Stutje in zijn uitstekende Ernest Mandel, Rebel tussen droom en daad ‒ en ten slotte enkele kritische opmerkingen.

Een combinatie van zowel kritische reflectie als bewondering is de beste manier om Mandel’s bijdrage aan de ontwikkeling van revolutionair-marxistisch denken en handelen te erkennen.Kellner neemt een aantal elementen van een dergelijke doordachte, kritische reflectie over van bijdragen aan het zeer interessante boek dat Gilbert Achcar in 2000 samenstelde, The Legacy of Ernest Mandel.

Mandel was een revolutionair humanist. Het is juist dit humanisme, en de nadruk die hij legde op het feit dat alleen internationalistische, collectieve, zelfbewuste activiteit van de onderdrukten die zich inzetten om een alternatief voor het kapitalisme op te bouwen, een einde kan maken aan de verschillende vormen van barbarij die de menselijke geschiedenis kenmerken, die in dit boek door Kellner enigszins worden bekritiseerd. Het moet gezegd worden dat deze kritiek zelf vanuit een bepaald cultureel-politiek standpunt komt, niet alleen dat van Kellner maar ook dat van delen van Duits links.

De kritiek lijkt neer te komen op een klacht en een verwijt: Mandel, omdat hij Joods was, had meer aandacht aan de Holocaust moeten geven. Kellner breidt hier een deel van de kritiek van Norman Geras uit (in een bijdrage aan het bovengenoemde boek van Achcar), namelijk dat Mandel, omdat hij niet specifiek over de Holocaust schreef, deze op de een of andere manier niet zwaar genoeg liet meewegen. Mandel stelde dat de diepte van de barbaarsheid die uit de Holocaust bleek, een aanklacht was tegen het kapitalistische politiek-economische systeem dat ertoe aanzette en ervan profiteerde. Daarmee ‘relativeerde’ hij de Holocaust niet, zoals Geras en sommige andere critici zouden beweren.

Optimisme van de wil

Uit zijn vele geschriften over verschillende vormen van barbaarsheid waarin het kapitalisme is gezonken, blijkt duidelijk dat Mandel geschokt was door de irrationaliteit die werd ontketend, mogelijk gemaakt en zelfs aangemoedigd door degenen die zondebokken wilden vinden voor de crises van het kapitalisme. In dit proces werden de enorme giftige reserves van het christelijke antisemitisme aangesproken en in Europa aan het werk gezet door middel van een machinerie van massamoord. Het is helemaal geen ‘relativering’ van de Holocaust om bijvoorbeeld te stellen, zoals Mandel deed, dat als het fascisme in de Verenigde Staten zou zegevieren, daar de wreedheid van deze racistische uitroeiing meer dan geëvenaard zou worden. Mandel was een internationalist, met aandacht voor de wreedheden van het kapitalisme en imperialisme en voor de vreselijke misdaden die in hun naam werden begaan, maar ook in naam van ‘links’.

Mandel’s werk was gericht op een vorm van analyse van het kapitalisme en het late kapitalisme, een analyse die ons in staat zou stellen om echt de confrontatie aan te gaan met wat al aan barbarij bestaat binnen het kapitalisme. Er is een archief over het werk van Mandel waar je teksten in verschillende talen kunt lezen en een recente driedelige serie van zijn geschriften bij Resistance Books. Kellner’s boek is een nuttige bijdrage aan het erkennen en uitwerken van wat Mandel ons heeft gegeven.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Anticapitalist Resistance. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.