Tijdens een conclaaf op zondag 9 juli 2023 bereikte de federale ‘Vivaldi’-regering een akkoord over een zoveelste pensioenhervorming. Doel is vooral tegemoet te komen aan de eis van de Europese Commissie tot besparing op de zogenaamde ‘vergrijzingskosten’. Zonder dergelijke besparing dreigt de Belgische overheid een bedrag van 850 miljoen € aan Europese relancesteun te verliezen (waarvan dit jaar een eerste trache van 300 miljoen €). Bruto betekenen de maatregelen een besparing van 0,5% van het Bruto Binnenlands Product (BBP), ofwel, uitgedrukt in geld, zo’n 3 miljard euro. Daarmee wordt de kostprijs van de eerder doorgevoerde verhoging van de minimumpensioenen uitgevlakt. Netto zou de vergrijzingsfactuur daardoor tegen 2070 met 0,2% van het BBP moeten dalen. Of dat voldoende is voor de Europese Commissie valt vooralsnog af te wachten. Eerdere prognoses van de Europese Commissie waren alvast afwijkend van deze van het federaal Planbureau. Maar waaruit bestaan de concrete maatregelen? Het gaat om vier ingrepen.

Aftopping ‘perequatie’

Ten eerste is er de aftopping van de zogenaamde ‘perequatie’ van de ambtenarenpensioenen. Eenvoudig gezegd, betekent deze ‘perequatie’ dat de ambtenarenpensioenen gekoppeld zijn aan de barema’s van de actieve ambtenaren: gaan die barema’s (boven op de index) omhoog, dan worden de eraan gekoppelde pensioenen eveneens verhoogd. Dit automatisch mechanisme wordt nu ‘afgetopt’ tot maximaal 0,3% van de totale massa van de ambtenarenpensioenen op jaarbasis. Aan zogenaamde ‘gunstregimes’ voor het spoor, het leger en de cipiers zou niet worden geraakt. De ‘aftopping’ zal ook worden gemoduleerd. Voor hoge ambtenarenpensioenen zal de perequatie vervangen worden door een forfaitair bedrag; voor lagere ambtenarenpensioenen zou de bestaande perequatie blijven doorspelen. Waar de grens precies zal liggen, moet nog worden bepaald. Toch moet deze aftopping van de perequatie der ambtenarenpensioenen instaan voor 80% van de beoogde besparingsinspanning. Dat doet meteen twijfel rijzen over de inschatting van minister van ambtenarenzaken en vicepremier Petra De Sutter (Groen), die meent dat “de pensioenen van de ambtenaren gelijke tred [zullen] blijven houden met de weddes van ambtenaren. Alleen de hoogste ambtenarenpensioenen zullen iets minder stijgen.”

Aftopping verhoging minimumpensioen

Een tweede aftopping betreft de vierde fase van de verhoging van het minimumpensioen; aftopping die al in april van dit jaar beslist werd, bij de laatste begrotingscontrole. Die aftopping blijft behouden, wat een jaarlijkse besparing oplevert van 126 miljoen €. Eerder was al beslist dat om recht te hebben op het minimumpensioen, men effectief 20 jaar gewerkt moet hebben. Dat zorgde echter voor aanzienlijke loopbaanverschillen tussen mannen en vrouwen. Om daaraan enigszins te verhelpen, worden er nu meer gelijkgestelde periodes in rekening gebracht, zoals zwangerschapsrust, vaderschapsverlof of tijdelijke werkloosheid. Periodes van ‘normale’ werkloosheid worden wel niet mee in rekening gebracht.

Verdubbeling ‘Wijninckx-bijdrage’

Daarnaast wordt de zogenaamde ‘Wijninckx-bijdrage’ verdubbeld. Het gaat om de bijzondere bijdrage aan de sociale zekerheid, die moet betaald worden op hoge aanvullende pensioenen (wat slaat op  de ‘tweede pijler’ in de privésector). Deze bijdrage wordt gebracht van 3 naar 6 procent, te betalen van zodra de som van het wettelijk pensioen en het aanvullend pensioen hoger is dan het hoogste wettelijk pensioen van de openbare sector.

Netto uitkering ‘pensioenbonus’

Om langer werken aan te moedigen, wordt er een ‘pensioenbonus’ uitgekeerd aan wie niet vervroegd met pensioen gaat. Deze werknemers kunnen ervoor kiezen om de bonus netto uitbetaald te krijgen in 1 keer. Die eenmalige uitkering kan oplopen tot 22.645 € netto, als men 3 jaar langer werkt dan de datum waarop men vervroegd met pensioen zou kunnen gaan. De maatregel gaat in vanaf 1 januari 2024, zodat de eerste pensioenbonussen vanaf begin 2025 zullen worden uitgekeerd.

Evenwichtig?

Volgens Karine Lalieux (PS), federaal minister van pensioenen, gaat het om “een evenwichtig akkoord.” Daarbij verwijst ze naar de liberale eis om de perequatie van de ambtenarenpensioenen helemaal te schrappen (wat door de ‘aftopping’ vermeden zou zijn). De minister vergeet er wel bij te zeggen dat de ene na de andere prijs betaald moet worden om toch tenminste het principe van de perequatie te kunnen behouden. Zo werd eerder het voorakkoord over een opwaartse baremaherziening met 3 tot 7% – dat de vakbonden van het federaal openbaar ambt sloten met de minister van ambtenarenzaken – in de vuilbak gesmeten, omdat de progressieve coalitiepartners de perequatie er niet voor wilden schrappen. In ruil daarvoor verkregen de federale ambtenaren wel maaltijdcheques – die ze echter grotendeels zullen moeten betalen door het inleveren van hun omreisvergoeding of door een ‘rationalisatie’ van de bedrijfsrestaurants. Het behoud van het principe van de perequatie heeft zo dan ook al meerdere toegevingen vereist. ‘Evenwichtig’ valt dat dan ook nauwelijks te noemen.

Sociaal overleg?

Klap op de vuurpijl is bovendien dat deze beslissing tot aftopping van de perequatie der ambtenarenpensioenen nergens en nooit onderhandeld werd met de representatieve vakorganisaties, wat nochtans wettelijk verplicht is! Het gemeenschappelijk vakbondsfront protesteert daar dan ook fel tegen en eist dat de hele zaak onverwijld onderhandeld wordt in het bevoegde onderhandelingscomité (Comité A). Het valt echter te vrezen dat deze (erg laattijdige) onderhandeling niet veel zoden aan de dijk gaat zetten.

Offensieve aanpak?

Het is bovendien zo dat de vakbonden van het federaal openbaar ambt niet echt een offensieve aanpak hanteren. Na het verticaal klasseren van het voormelde federaal voorakkoord beslisten de vakbondsleidingen bijvoorbeeld om geen grote sensibiliserings- en mobiliseringscampagne naar de achterban toe te lanceren. Naar eigen zeggen, zou dat niet veel zin hebben, omdat de regeringspartijen stilaan in verkiezingsmodus beginnen te raken en daardoor toch geen grote, ingrijpende beslissingen meer zouden kunnen nemen. Wat duidelijk een volslagen foute inschatting is gebleken! Als de vakbondsleidingen in de (nabije) toekomst hopen alsnog zaken te kunnen realiseren via het overlegmodel, dan zullen ze toch moeten leren eerst een krachtsverhouding te creëren. Dat gebeurt niet door mooie verklaringen of doorwrochte teksten (zoals een ‘memorandum’) te produceren. Dat gebeurt wel door de achterban te sensibiliseren en te mobiliseren. Daar is het dan ook de hoogste tijd voor!