Grote veranderingen, maar nog geen nieuwe lange golf

De afgelopen tijd hield ik me bezig met de zogenaamde lange golven. Voor wie dat een onbekend begrip is, sommige economen gaan uit van het bestaan van elkaar afwisselende lange periodes van 25 tot 30 jaar van snelle en mindere groei in de economische ontwikkeling van het kapitalisme. De laatste groeiperiode duurde van de Tweede Wereldoorlog tot de recessie van 1974-1975. Sindsdien gaat het een stuk minder. Daarnaast zijn er kortere cycli van rond de tien jaar. Het staat buiten kijf dat we in het begin van een nieuwe neergang van de korte cyclus zitten. Daar zal het echter in dit commentaar niet over gaan, wel over de lange termijn.

De meeste economen en historici onderscheiden drie periodes van grote technologische veranderingen: de industriële revolutie; een tweede industriële revolutie met de intrede van de interne verbrandingsmotor en elektriciteit en nu, de derde, de digitale revolutie gebaseerd op chip en internet.

Overgang

Telkens blijkt dat er op meerdere terreinen grote veranderingen plaatsvinden bij de overgang van de ene lange periode naar de andere. Momenteel zitten we midden in zo’n overgang. Dat is niet nieuw, al ruim tien jaar speelt een andere fase dan daarvoor. Om het een beetje kort te houden, hier een aantal belangrijke terreinen waarop we veranderingen hebben gezien, vergeleken met de periode van diepe crisis en stagnatie tussen 1973 en 1990.

a. Markten.

Zowel geografisch als in de diepte heeft het kapitalisme nieuwe markten aangeboord. Door het herstel van het kapitalisme in Oost Europa, Rusland en China kwamen grote afzetgebieden beschikbaar. In China kwam een eigen nieuwe bourgeoisie voort uit de bestaande elite, zodat China al snel geen afzetmarkt, maar concurrent voor het westerse kapitaal werd. Door de groei van landen als Brazilië, India en Zuid Afrika kwam ook daar een middenklasse tot ontwikkeling die een afzetmarkt vormde. En tenslotte. maar zeker niet het minst van belang, steeds meer terreinen in de consumptie in de kernlanden van het kapitalisme werden tot waar gemaakt: tot producten en diensten die door ondernemingen worden geleverd (maaltijden, gezondheid, sport, bezorging, dating, communicatie).

b. Energiebronnen, technologie, verkeer en communicatie.

Alternatieven voor fossiele brandstoffen komen op, zonder dat de overheersing van het ‘fossiele’ kapitaal al is doorbroken. De veralgemening van internet-toegang, mobiele telefoons en de steeds goedkopere dataopslag en het dataverkeer maken de ontwikkeling van nieuwe diensten en producten mogelijk, waarvan de uitkomst nog lang niet is te overzien. Er heeft een enorme toename plaatsgevonden in het internationale vliegverkeer tegen extreem lage prijzen. Het vervoer over zee, maar ook steeds meer over land, is gestandaardiseerd, onder andere door containervervoer. En het is min of meer normaal om 24/7 in contact te kunnen staan met wie dan ook overal ter wereld. Tegelijk zien we dat die mogelijkheid kan worden ingeperkt via controle door staten en door de communicatie ondergeschikt te maken aan verdienmodellen van de grote tech-bedrijven.

Arbeidsorganisatie

c. Organisatie van bedrijven en van het kapitaal als geheel.

De technologische ontwikkeling maakt het mogelijk om veel preciezer de productie te plannen, om werkelijk just-in-time onderdelen en grondstoffen te leveren. Bedrijven worden steeds meer georganiseerd in resultaatverantwoordelijke eenheden die vooral op hun financiële resultaat worden afgerekend. Dat gaat zo ver dat steeds meer bedrijven feitelijk vooral in de financiële sector actief zijn. Steeds meer hebben grote bedrijven enorme reserves die ze niet productief investeren, maar gebruiken voor financiële transacties.

d. Arbeid.

Omdat het gaat om het maximaliseren van winst en het daarvoor niet meer nodig is de werkenden op één plek te concentreren en te controleren, verandert de organisatie van de arbeid (ICT maakt zowel coördinatie van productie en dienstverlening als controle op afstand mogelijk). Bedrijven hebben bij voorkeur een zo klein mogelijke kern vast in dienst en besteden zo veel mogelijk werkzaamheden uit of laten dat los personeel doen (uitzendkrachten en zzp’ers). Naar de vorm lijkt zelfstandige arbeid toe te nemen, terwijl in werkelijkheid steeds meer arbeid op instructie van het kapitaal gebeurt. De groei van de werkgelegenheid vindt plaats in de laagstbetaalde en onzekere baantjes. Tegelijk blijft niet betaalde arbeid (huishoudelijk, in de zorg) bestaan of neem zelfs toe.

Politiek en ideologie

e. De arbeidersbeweging is in de kernlanden van het kapitalisme aanzienlijk verzwakt. Dat wordt maar deels gecompenseerd door nieuwe vakbonden en sociale bewegingen in nieuw opkomende landen. Ideologisch is het merendeel van de arbeidersbeweging volledig meegegaan in het neoliberale verhaal.

f. De staat is veranderd.

De welvaartsstaat is deels afgebroken. Niet geheel, omdat de sociale consequenties daarvan in elk geval in Europa te riskant werden geacht. De staat garandeert steeds de winsten van het kapitaal. Niet alleen door machtsuitoefening en de organisatie van recht en orde, maar ook door subsidies, organisatie van infrastructuur en het verzekeren van het functioneren van de markt die niet vrij is en door weinige grote bedrijven wordt gedomineerd.

g. Ideologische consensus.

We hebben de overgang meegemaakt van een consensus over de welvaartsstaat en een neo keynesiaanse rol van de staat naar een neoliberaal gedachtegoed dat veel verder gaat dan alleen de beperktere rol van de staat. De eigen verantwoordelijkheid van het individu wordt sterk benadrukt ook voor zaken waarop hij/zij geen of weinig invloed heeft (milieu, gezondheid, opleiding en ontwikkeling). Het lijkt er op dat er een kentering in de consensus komt, maar niet ten goede. Rechtse ideologen krijgen steeds meer aanhang met een vaak racistische mix van neoliberalisme en repressie tegen migranten.

h. Centrum/periferie.

De kernlanden van het kapitalisme, nog steeds met de Verenigde Staten voorop, maar ook de West Europese landen en Japan, hebben de neokoloniale verhouding met de landen van de periferie gemoderniseerd, vooral Latijns Amerika, Afrika en Azië, maar nu ook Oost Europa. Met als gevolg dat de schijnonafhankelijkheid groter is, maar in werkelijkheid de overdracht van rijkdom naar de kernlanden doorgaat in de vorm van winsten, rente, royalty’s en indirect via ongelijke ruil. Tegelijk proberen vooral de VS hun relatief verzwakte positie te behouden door militair ingrijpen, met vaak desastreuze gevolgen (Irak en ISIS!). Er zijn nu meer vluchtelingen op de wereld dan ooit.

Conflicten

Het meest verbazende van dit alles is dat we desalniettemin de afgelopen jaren geen stormachtig herstel van de economie hebben gezien na de crisis van 2007-2008. Wel is de hoeveelheid reserves die op de internationale financiële markten heen en weer gaan enorm toegenomen. Kennelijk is daar meer mee te verdienen.

De lange periode van mindere groei duurt nu sinds 1975, veel langer dan op grond van de theorie van de lange golven te verwachten is. Het lijkt er in elk geval op dat de verschillende fases langer kunnen duren dan dertig jaar. Er is kennelijk meer nodig dan een aantal technologische, economische en sociaalpolitieke voorwaarden voor het weer op gang komen van een expansieperiode. De golven komen niet voort uit een star mechanisme.

Dus waar zitten we nu? In een langdurige periode van economische stagnatie, waar geen uitweg is en steeds meer kosten op de individuele burger worden verhaald? Of aan het begin van een nieuwe economische groeiperiode die echter onherroepelijk op grenzen stuit door de klimaatproblematiek? Bovendien lijkt het erop dat de grote groeiers nu, de tech-bedrijven, vooral afhankelijk zijn van directe of indirecte afzet aan consumenten. Of het nu gaat om telefoons, software, wegwerpmode of het bestellen van pizza’s, ze moeten betaald worden door koopkrachtige consumenten. Het op peil houden van die koopkracht is nu juist wat de genoemde ontwikkelingen tegengaan.

In alle gevallen zullen stevige conflicten ontstaan rond de vraag wie dat zal betalen. De superrijken of de 99 procent? De vakbeweging neemt natuurlijk stelling voor de 99 procent, maar zal dat alleen kunnen doen door op meer thema’s de strijd aan te gaan dan alleen loon en werk. Internationale solidariteit, strijd voor gelijke rechten, tegen racisme, voor klimaatrechtvaardigheid en voor de kwaliteit van onderwijs en zorg. Maar ook voor voldoende betaalbare woningen, voor het weer onder publiek beheer brengen van algemene voorzieningen als openbaar vervoer en energie en voor een sociaaleconomische politiek in het belang van de 99 procent. Ook hier rond moet de vakbeweging haar rol spelen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Solidariteit.