Het Europees Vakverbond (EVV) en de Europese vakbondskoepel voor de industrie (IndustriAll-European Trade Union) gaven recent een haast jubelend communiqué uit, waarin ze hun tevredenheid uitdrukken over een ‘antidumpingsvoorstel’ van de Europese Commissie.

Indien goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad zou het voorstel een drastischer optreden toelaten tegen goedkope Chinese producten die de Europese markt ‘overspoelen’. Met name Chinees staal dat door overheidssubsidies aan een onklopbare prijs aangeboden wordt zou geweerd kunnen worden, en zo honderdduizenden Europese banen redden.

Het hele dossier draait rond het al dan niet toekennen van de status van ‘markteconomie’ aan de Aziatische industriële gigant. Totnogtoe werd China in handelsverdragen beschouwd als een NME, een non market economy, wegens de tussenkomst van de overheid in de prijsvorming van de exportproductie. China dringt aan op de toekenning van het statuut van markteconomie, waardoor de Europese Unie en de Verenigde Staten minder beperkingen zouden kunnen opleggen  aan Chinese import.

Voor de vakbonden draait het om banen, en dat is natuurlijk een zeer lovenswaardige bekommernis. Maar men kan toch heel wat vraagtekens plaatsen bij de manier waarop EVV en IndustriAll hun zaak bepleiten, en nogal vlug victorie kraaien over een ‘historisch akkoord ‘ waardoor ‘het niet respecteren van arbeidsrechten  juridisch kan ingeroepen worden bij handelsdisputen’.

Voor IndustriAll staat ‘eerlijke handel’ (fair trade) centraal; oneerlijk is de subsidiëring van bedrijven of bedrijfstakken door overheden, “want daardoor kunnen ze hun producten op onze markten dumpen”. Men merkt hier reeds een zekere identificatie van de werkersbelangen met die van ‘onze markten’. Maar de implicatie is ook dat de wereldwijde concurrentiestrijd tussen private bedrijven wél eerlijk is. Het is net door die concurrentiestrijd dat bedrijven delocaliseren, werknemers aan de deur zetten, de productie robotiseren, hun fiscale strategie ‘optimaliseren’, enzovoort.

Het is trouwens de vraag waarom overheidssubsidies aan de industrie oneerlijk zijn, maar overheidsingrijpen in de lonen geen inbreuk op de vrije markt zouden vertegenwoordigen. In dit verband gedragen de Europese vakbondsleiders zich, al dan niet bewust, naïef. In hun verzet tegen de erkenning van China als ‘markteconomie’ hebben ze het o.a. over ‘verstoorde lonen’, waarbij expliciet gestipuleerd wordt dat dit het geval is wanneer de lonen niet het resultaat zijn van vrije onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers (1).

IndustriAll verheugt zich op de stok waarmee China zal geslagen kunnen worden, waar inderdaad vrije loononderhandelingen geen kans maken, maar hierover zal geoordeeld worden door dezelfde Europese Commissie die een fervent verdediger is van het verstoren van de lonen in Europa. In tal van lidstaten, de mijne o.a., heeft een rechtse regering loonblokkeringen ingevoerd. Wie de Europese Commissie al heeft horen protesteren tegen het verstoren van de Belgische (of Duitse, of Griekse, of …) lonen mag de vinger opsteken.

Vakbonden die het liberaal discours over ‘eerlijke concurrentie’ overnemen zetten zichzelf schaakmat in het ideologisch gevecht tegen de dictatuur van de markt. Nochtans zou er op een meer verantwoorde manier kunnen ingegaan worden tegen dumpingpraktijken, zonder daarom willekeurige protectionistische maatregelen te bepleiten. In het debat over ‘eerlijke handel’ wordt bijvoorbeeld veel te weinig rekening gehouden met ecologische argumenten (2).

Buitenlandse handel impliceert altijd transport, vaak over lange afstanden. Bedrijven houden geen rekening met de externe kost daarvan, niet alleen de tonnen CO2 die ermee gepaard gaan, maar ook de enorme uitstoot van zwaveldioxide bij maritiem transport, de overheidsuitgaven voor havens, dokken, vliegvelden, enzovoort. Een deel van de buitenlandse handel is onvermijdelijk en noodzakelijk, maar het grootste deel ervan is het resultaat van bedrijfseconomische beslissingen, zeg maar: winstoverwegingen.

De import van Chinees staal afwijzen omwille van ecologische overwegingen houdt dus een kritiek in op de kapitalistische winstlogica, is systeemkritisch, terwijl de argumentatie van de Europese vakbonden systeembevestigend is en hun in feite de mond snoeren tegenover het liberaal marktdiscours. Over oneerlijkheid spreken omdat er overheidssubsidies in het spel zijn is instemmen met de ‘mededingingsbepalingen’ van de EU die opleggen dat overheidsbedrijven, spoorwegmaatschappijen bijvoorbeeld, gerund moeten worden volgens de kapitalistische bedrijfslogica.

Vanzelfsprekend moeten dezelfde criteria gelden voor export door ‘onze’ bedrijven. Maar de Europese Unie heeft haar landbouwoverschotten gedumpt op de Afrikaanse markt en daar ware ravages aangericht; we hebben het dan nog niet over de ravages veroorzaakt door onze  wapenexport… Echt emanciperend vakbondswerk kan daarvoor de ogen niet sluiten.

Noten:

1) “The fact that ‘wages are distorted’ (e.g. in case wages are not resulting from free bargaining between employers and employees) will also be considered as a substantial distortion.”

2) De fair trade beweging van o.a. Oxfam-Wereldwinkels is van een ander kaliber. De bedoeling ervan is betere lonen te garanderen aan bv. koffie- of cacaoboeren. Toch kan ook hier de vraag gesteld worden of handel, zij het ‘eerlijke’ handel, niet al te eenzijdig voorgesteld wordt als perspectief voor economische ontwikkeling.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Ander Europa.