‘Alleen een crisis – werkelijk of vermeend – brengt echte verandering teweeg,’ beweerde ooit Milton Friedman, de belangrijkste vaandeldrager van het neoliberalisme. De huidige crisis is daar geen uitzondering op. Werkende mensen zullen geconfronteerd worden met een kanonnade van aanvallen, wat betreft lonen en arbeidsomstandigheden, gelijkheid en democratie, maar ook milieu- en klimaatkwesties. Maar de dubbele crisis van de epidemie en de economie opent ook de mogelijkheid om steun te winnen voor de omschakeling vanwege het klimaat. Het marktmechanisme, dat zo heilig en onaantastbaar leek, heeft gefaald.

Alle aandacht is nu begrijpelijkerwijs gericht op de dreiging van covid-19, maar de crisis dwingt ons om vraagtekens te zetten bij het dogma dat de markt oppermachtig is. Zelfs fervente gelovigen van het neoliberalisme worden gedwongen het nut van de deregulering en wat dat heeft opgeleverd in twijfel te trekken.

– In Zweden beseft een verbijsterde rechtse leider dat zijn partij tien jaar geleden vóór het opzetten van een particuliere markt voor geneesmiddelen heeft gestemd, met als gevolg dat de hele voorraad medische hulpmiddelen van het land is weggevallen.

– In Groot-Brittannië constateert een verblinde premier dat het land een ernstig gebrek aan beademingsapparaten heeft en wendt zich tot de auto-industrie voor hulp.

– En in de Verenigde Staten beweert de Dwaze Twitterraar dat hij General Motors opdracht heeft gegeven om beademingsapparaten te produceren, terwijl GM in feite al bezig was met de ontwikkeling van de toevoerlijn en het ontwerp om ze te produceren. Naar verwachting produceert GM die 30.000 beademingsapparaten vóór eind augustus. Op een andere locatie produceert GM Level 1 (chirurgische) mondkapjes en is van plan om er 1,5 miljoen per maand te produceren. Ford heeft van zijn kant al een miljoen mondkapjes geleverd.

Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog zien we dat Zweedse industrieën hun productie omschakelen om aan de sociale behoeften te voldoen, zij het op kleine schaal en onder minder dan revolutionaire omstandigheden: chemische fabrieken die handreinigers maken, kledingfabrikanten die overschakelen op beschermingsmiddelen, vrachtwagenbedrijven die werknemers sturen om te helpen met de logistiek bij de productie van beademingsapparaten, cabinepersoneel dat snel wordt omgeschoold om in de gezondheidszorg te werken, enzovoort.

Dit is natuurlijk klein bier in vergelijking met wat mogelijk en noodzakelijk is. Ondanks alle retoriek over de staat van oorlog waarin we ons bevinden, is het verschil tussen overheidsingrijpen in de productie vandaag de dag en toen veelzeggend. In de oorlog nam de overheid het commando over de industrie over en werd deze op oorlogsniveau gebracht. De scheiding tussen de bedrijven werd geslecht; degenen die zich niet aan de regels hielden, kregen niet de grondstoffen die ze nodig hadden.

Bedrijven die in een hevige concurrentiestrijd verwikkeld waren geweest en jaloers waren op hun geheimen, werden gedwongen om onderzoeksgegevens en technische kennis te delen. Dit bespaarde miljoenen uren aan dubbel werk en was een klap voor de algemeen heersende opvatting dat concurrentie leidt tot efficiënte productie. Dit gold vooral voor de Amerikaanse auto-industrie, de enige sector van het land die volledig en snel werd omgeschakeld op oorlogsproductie.

Ook de Britse economie werd binnen twee jaar omgevormd van een ongereguleerde markt naar een markt met een strikt geplande productie. Zonder particuliere bedrijven te nationaliseren, nam het Britse Ministerie van Oorlog de facto de controle over wat er geproduceerd zou worden, door wie en wanneer. Ook daar stond de auto-industrie centraal.

Vandaag de dag hebben we dit soort centraal georganiseerde omschakeling nodig om in de kortst mogelijke tijd een klimaatramp te stoppen. Bij  de wereldwijde financiële crisis van tien jaar geleden konden we een glimp opvangen van de mogelijkheid om gemeenschappelijke internationale maatregelen te nemen. In april 2009, binnen enkele maanden na het uitbreken van de crisis, besloten de G20-landen tot noodmaatregelen voor in totaal 1.100 miljard dollar om de banken te redden. Dit was een bedrag dat al overtroffen werd door de 1.500 miljard dollar die de Amerikaanse regering heeft uitgegeven. Er is geen gebrek aan middelen, kennis of instrumenten voor dergelijke drastische maatregelen. Wat ontbreekt zijn politieke krachten die maatregelen durven te nemen, hoe noodzakelijk ook, in tegenstelling tot de behoeften van het kapitaal.

Hoewel we nu voorbeelden kunnen zien van wat er mogelijk is, betekent dit niet dat dit soort daadkracht gericht zal zijn op de klimaatramp op het moment dat de Covid-19-crisis verdwijnt. Integendeel, sterke krachten zullen pogingen om deze lessen te trekken verhinderen. In plaats daarvan zullen de acties van onze regeringen erop gericht zijn om terug te keren naar ‘business as usual’. Ze zijn bereid om de marktwerking steeds meer ruimte te geven, waardoor de productie zo snel mogelijk zal toenemen en daarmee de uitstoot. Ze zijn bereid om de economie op gang te brengen om het onrustige winstbejag van het kapitaal te voeden, en wel op het gevaar af dat ze klimaatrechtvaardigheid lager op de agenda zetten.

We hebben dit scenario al eerder gezien. In 2007 lag de kwestie van het klimaat op ieders lippen. Nadat wetenschappers tientallen jaren hun keel schor geschreeuwd hadden en vijftien jaar nadat regeringen [op een VN-conferentie in Rio] hadden beloofd de opwarming van de aarde een halt toe te roepen, bereikte het probleem de voorpagina’s toen de Intergouvernementele Werkgroep Inzake Klimaatverandering (IPCC) de Nobelprijs voor de Vrede deelde met Al Gore. Gore reisde de wereld rond met zijn film An Inconvenient Truth.

Toen barstte de Amerikaanse vastgoedbel. De financiële markt kwam in een dodelijke spiraal terecht en sleepte de wereldeconomie mee naar beneden. Plotseling verdween het klimaatprobleem uit het zicht. Het enige dat er toe leek te doen was hoe je banken en industriële bedrijven kon steunen.

In de meeste landen werd de fundamentalistische houding van ‘de ontwikkelingen hun gang laten gaan’ snel vervangen door diverse steunprogramma’s. Met name in de VS nadat het historische vlaggenschip van de auto-industrie, General Motors, was ingestort in de onwillige armen van George W. Bush. Aan de andere kant bleef de rechtse regering van Zweden vasthouden aan het dogma en liet Saab Automobile bezwijken. Ironisch genoeg werd Volvo Cars op het laatste moment gered door Chinees staatskapitaal, vermomd als privékapitaal.

Toen de economische raderen uiteindelijk weer begonnen te draaien was het alsof er nooit een klimaatdiscussie was geweest. De globalisering van bedrijven beleefde haar hoogtijdagen, gedreven door een ongeëvenaarde toename van fossiele brandstoffen. De weinigen onder ons die het tijdens de autocrisis in 2008-09 over conversie hadden, werden niet gehoord.

Net als nu, veroorzaakte de terugval van 2008 een kleine deuk in de wereldwijde opwarmingscurve. Vóór de crisis bevatte de atmosfeer 380 delen CO2 per miljoen. Nu 414, een stijging van negen procent. Toen, net als nu, was een van de belangrijkste aanjagers de auto-industrie. In 2010 reden er 750 miljoen personenauto’s op de weg, vandaag de dag is de grens van een miljard overschreden.

Niemand kan de magische bijdrage van de auto-industrie  aan het beteugelen van de klimaatverandering gemist hebben: de introductie van elektrische auto’s. Maar zo eenvoudig is het niet.

Ten eerste moet er elektriciteit worden geproduceerd. In een land als Zweden gebeurt dat grotendeels door middel van waterkracht en kernenergie, hoewel dat op wereldschaal niet het geval is. Ondanks alle berichten over de uitbreiding van duurzame energie wordt tweederde van alle elektriciteit nog steeds geproduceerd door het verbranden van kolen, gas en olie.

Ten tweede komt elke auto vers uit de fabriek met een zware koolstofrugzak, dat wil zeggen: de uitstoot die de productie veroorzaakt. Elektrische auto’s hebben twee keer zoveel CO2 in hun rugzak als een auto met een traditionele verbrandingsmotor. Onlangs werd in een Zweedse studie de uitstoot van de productie van accu’s geschat op 150-200 kilo CO2 per kWh accucapaciteit. Dit betekent bijvoorbeeld dat je acht jaar met een Tesla S moet rijden om al die extra uitstoot te compenseren! Net zoals de vroegere verdedigingslinies van de auto-industrie – ontkenning, brandstofefficiëntie en agrobrandstoffen – wordt de elektrische auto gelanceerd om de winsten van de industrie te redden, niet om de klimaatcrisis op te lossen.

De auto-industrie vertoont al enige tijd een daling van de productie; het covid-19-virus heeft de industrie over de rand van de afgrond geduwd en in een vrije val gebracht. De vraag rijst opnieuw hoe om te gaan met deze centrale machinerie van de massaproductie. Noch de dood door de neoliberale ‘creatieve vernietiging’, noch de voortdurende subsidies zijn bevredigend voor een industrie die een belangrijke drijvende kracht  zou kunnen zijn om de planeet in een klimaat Armageddon te storten.

In de praktijk hebben regeringen er al voor gekozen om autobedrijven uit de sloot te trekken en weer de snelweg op te slepen. Toch zal dit leiden tot een wereldwijde ramp. De kwestie van de transitie van de auto-industrie is dubbel zo dringend, niet alleen om een niet-duurzame industrie aan te pakken, maar ook om de banen van miljoenen werknemers te redden.

Een oplossing van de klimaatcrisis vergt meer dan sociale distantie, goede gezondheidszorg en een vaccin, het vraagt om een fundamentele verandering in de drijvende krachten van de productie. Het betekent dat we af moeten stappen van de korte termijn jacht op winst en dat we een sociaal gebruik moeten bedenken binnen de grenzen van de natuur. Met andere woorden, dit vereist een totale confrontatie met de machtige kapitalistische krachten die de wereldeconomie in toenemende mate beheersen. We moeten de discussie over klimaatverandering niet langer zien als een technische kwestie, maar als een kwestie van politiek en klassenstrijd.

We moeten een sterke en goed georganiseerde druk creëren die deze transitie kan realiseren. Dat betekent dat die moet worden gekoppeld aan concrete eisen die de meerderheid noodzakelijk acht. Dit zal haar het sociale gewicht geven dat ons in staat stelt om het tegen het kapitaal op te nemen. Waar overheden en de leiders van de grote bedrijven het volledig eens zijn over grenzeloze reddingspakketten voor banken, grote bedrijven en het kapitalistische systeem in het algemeen, kunnen we niet hopen op een klimaatreddingspakket van hun kant. De verschuiving moet van onderop worden geïnitieerd en worden voortgezet door massale volksbewegingen.

In mijn boek Slutkört (Einde van de rit) uit 2010 heb ik gepleit voor een brede alliantie op basis van de werknemers in de industrie, onze behoefte aan veilige banen, onze kennis en de sociale macht die we hebben. We zouden kunnen beginnen met het auto-industrieel complex te behandelen als een publieke zaak in plaats van een bron van particuliere winst. Het is vooral een enorme sociale troef die de maatschappij kan gebruiken bij de ontwikkeling van goederen om een snelle transitie van de energie- en transportsystemen te maken. We zouden dit met dezelfde vastberadenheid moeten doen als een oorlogsomschakeling – lokaal, nationaal en internationaal.

De sterke, gevestigde belangen van arbeiders in de auto-industrie zouden de drijvende kracht in die strijd kunnen zijn. We zijn zowel mensen met een langetermijnbelang in een samenleving die in staat is de klimaatramp te stoppen, als arbeiders met een direct belang bij het redden van onze banen. Zelfs als de auto-industrie zich uit de huidige crisis herstelt, zal het waarschijnlijk met een kleiner personeelsbestand zijn. We kunnen het ons niet veroorloven om ons vertrouwen te stellen in degenen die op dit moment de bestuurdersplaats innemen. Zij zijn slechts in één ding geïnteresseerd, namelijk het verhogen van de winstgevendheid. Als we een toekomst willen voor onze banen en onze planeet, kunnen we geen cheerleader zijn voor de bazen. Als wij en de planeet willen overleven, moeten we zelfstandig onze eigen plannen ontwikkelen, plannen die de sociale behoeften dienen, plannen die de hulpbronnen van de natuurlijke wereld respecteren.

Op die manier kan de valse tegenstelling tussen de banen van industriële arbeiders en het milieu worden opgelost. In plaats van ons vertrouwen te stellen in de bazen zouden we het hart kunnen vormen van een alliantie voor goede, veilige banen en een duurzame samenleving. In onze dubbele hoedanigheid als leden van de samenleving en arbeiders hebben we de nodige kennis en kunde van het productieproces en zijn we in staat om te strijden voor een omschakeling.

De visie op een toekomstige samenleving is scherper dan tien jaar geleden en in tegenstelling tot toen hebben we vandaag de dag een mogelijke bondgenoot in de wereldwijde beweging voor klimaatstakingen. Een conversiestrategie zou de basis kunnen vormen voor een krachtig bondgenootschap tussen de autoarbeiders en deze beweging van jongeren, een bondgenootschap dat het kapitaal zou kunnen treffen daar waar het het meest kwetsbaar is: in de sfeer van de productie.

Vandaag de dag valt veel van wat tijdens de triomfantelijke jaren van rechts onbetwist is gebleven, uit elkaar en is de noodzaak van gemeenschappelijke beslissingen en democratische controle duidelijker geworden dan het voor meerdere generaties was. Dit maakt het mogelijk voor  de politiek en de bewegingen om in dezelfde mate als tijdens de Tweede Wereldoorlog een omschakeling te realiseren. De omschakeling die toen mogelijk was voor de dood is vandaag de dag noodzakelijk voor het leven.

Lars Henriksson is een voormalige arbeider in de auto-industrie en schrijver van Slutkört (Einde van de rit), een boek over de auto-industrie en het klimaat, dat pleit voor de omschakeling van de auto-industrie. Hij is actief bij Socialistisk Politik, de Zweedse zusterorganisatie van de SAP.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op International Viewpoint. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.