In 1931 keert schrijver Maksim Gorki uit de emigratie naar de Sovjet-Unie terug. Daar zit hij in 1934 het eerste congres van de Bond van Sovjetschrijvers voor. Op die bijeenkomst wordt een kwalijk zaadje geplant: het zal niet langer de auteur zijn die bepaalt wat hij schrijft, het is… de staat.

Velen zien het drama niet aankomen. Ilja Ehrenburg: ‘Globaal was het een goede tijd en we dachten allemaal dat we tegen 1937, wanneer het Tweede Congres van de bond zou doorgaan, in een paradijs zouden leven.’ Zeker, de congresgangers zien wel dat er belangrijke afwezigen zijn (Achmatova, Mandelstam, Boelgakov, Platonov) maar die afwezigheid wordt gecompenseerd doordat de vrije schrijver Babel er is, naast andere onafhankelijke auteurs als Zosjtsjenko, Pilnjak en Pasternak. Er zijn ook grote alom gerespecteerde schrijvers uit het buitenland.

Wie daar ook is, is de geheime politie. Die kan een pamflet, bestemd voor de buitenlandse gasten, onderscheppen: ‘Wij Russische schrijvers zijn als prostituees in een bordeel, met als enige verschil dat zij hun lichaam te koop stellen en wij onze ziel; zoals er voor hen geen weg uit het bordeel mogelijk is, tenzij door de hongerdood, zo geldt dat ook voor ons. (…) In uw landen richt u talrijke comités op om de slachtoffers van het fascisme te redden… Maar waarom zien we van uwentwege geen enkele activiteit om de slachtoffers te redden van het Sovjetfascisme dat door Stalin wordt uitgeoefend; deze echt wel onschuldige slachtoffers zijn talrijker dan alle slachtoffers sinds het einde van de wereldoorlog over de hele wereld samengeteld. Begrijpt u welk spel u speelt? Of prostitueert u, net als wij, uw gevoeligheid, bewustzijn en plicht? In dat geval zullen wij u dit nooit vergeven.’

Er is niet alleen dat anonieme pamflet. Sommige sprekers gebruiken ten volle het laatste moment dat ze hebben om vrij te spreken. ‘Het kan niet’, zegt Ilja Ehrenburg, ‘dat de literaire kritiek op een werk meteen de sociale positie beïnvloedt van een schrijver die daar niet afhankelijk van zou mogen zijn.’ Iedereen begrijpt dat ‘literaire kritiek’ op de partij slaat.

Joeri Oljesja, die veel invloed onder schrijvers heeft, spreekt zich ondubbelzinnig uit tegen een opgelegde praktijk van het socialistisch realisme: ‘Dit was niet mijn thema. Ik had naar een bouwproject kunnen gaan, in een fabriek onder arbeiders gaan wonen, ze in een schets hebben beschreven, zelfs in een roman, maar dit was niet mijn thema, het zat niet in mijn bloedbaan, dat was geen deel van mijn ademende zelf. Ik zou hebben gelogen, verzonnen; het zou mij gemankeerd hebben aan wat inspiratie wordt genoemd.’

Boris Pasternak waarschuwt vanaf de tribune: ‘Hef je individualiteit niet op omwille van je status. De kans dat je een literaire hoogwaardigheidsbekleder wordt is dan te groot. Hou je ver van zo’n vleierij.’ Isaak Babel gebruikt een eenvoudige metafoor: ‘We spreken hier ondraaglijk luid over liefde … Als het zo doorgaat, gaan we onze liefde op den duur door een megafoon moeten roepen.’ De zaal begrijpt dat Babel de voortdurende lofzangen op Stalin bekritiseert. Het is ook daar dat Babel zich bekent tot ‘het genre van het zwijgen’.

Otto Schmidt zegt letterlijk: ‘Ons werk heeft de interventie van de leider niet nodig. Dit zijn geen methoden. Ik wil het niet zeggen, maar dit zijn vreemde methodes van een buurstaat.’ De vergelijking met een fascistische buurland is gedurfd, de zaal juicht.

Maar hier passen deze woorden van A.L. Snijders: ‘Maar dat alles is troost, (…) dat is de wereld van de woorden. Dat is de wereld die je nodig hebt  om overeind te blijven in de echte wereld, maar die echte wereld is onoverwinnelijk.’. Het zijn niet deze kritische schrijvers die de lakens in de bond gaan uitdelen, het is de secretaris, Alexandr Sjtsjerbakov, stalinist tot in de kist. Het is de stalinist Andrej Zjdanov die op dat congres, in teksten als deze, de lijntjes uitzet. Buiten die lijntjes kleuren is voortaan levensgevaarlijk.

Men schat dat de bond bij de start zo’n 2.200 leden telt. Eduard Beltov komt tot de conclusie dat er tijdens de hele Stalinperiode 2.000 schrijvers gearresteerd worden, waarvan de helft omkomt in de kampen van de goelag. In 1988 staat in de Russische Literaturnaya gazeta dat 90 procent van degenen die de bond in 1934 vervoegden in de goelag terecht kwamen of neergeschoten werden.

John & Carol Garrard, Inside the Sovjet Writers’ Union. 1990, I.B. Tauris & C° Ltd. London, 303 pp.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.