Mede onder druk van een internationale solidariteitscampagne — die hem ongetwijfeld van de executie redt — staat Stalin toe dat Victor Serge in 1936 de Sovjet-Unie verlaat. Serge verhuist eerst naar België en kort nadien naar Parijs. Sindsdien houdt hij een dagboek bij, dat al lang in ’t Frans beschikbaar is, maar nu ook in de Verenigde Staten werd uitgegeven.

Hij is nog maar aan Stalin ontsnapt en Serge moet alweer weg, deze keer om de nazi’s te ontvluchten. Aan boord van het schip bevinden zich ook de Duitse schrijfster Anna Seghers, surrealist André Breton en de Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss. Die laatste noteert in Het trieste der tropen welke indruk Serge op hem maakt: “een stijve oude vrijster.” Dat is niet zeer vriendelijk van die Claude, maar toch vriendelijker dan wat Serge zelf over de beeldhouwer Diego Rivera schrijft: “een soort pastoor … een opgeschoten kind (mentale leeftijd: twaalf).”

En over André Breton: “Volledig gestileerd. Een persoonlijkheid die niets anders is dan een pose, doelbewust gefabriceerd en opgemaakt als make-up. Geen echte persoonlijkheid. De wereld is voor hem altijd een podium. Maar als de acteur niets anders is dan zijn rol, dan is er geen acteur meer, er is niets anders dan een fictieve, valse persoon. Het is geen surrealiteit die is bereikt, maar onwerkelijkheid, inconsistentie … Stukken en brokken marxisme, astrologie, beetje Freud, Sade en de NRF samengeraapt op de rommelmarkt van afgezaagde ideeën … Opmerkelijke vertegenwoordiger van decadentie.”

Dat hij evenmin hoog oploopt met de revolutionairen die hij in het Westen ontmoet, linkse communisten en antistalinisten, zoals hij, mensen die zijn makkers zouden moeten zijn, weten we al uit eerdere opmerkingen in die notitieboekjes. In 1937 woont hij een vergadering bij: “(…) Ik kwam gebroken uit Amsterdam terug: de indruk van een sektarische beweging, van bovenaf met gekuip geleid, geteisterd door alle psychologische corruptie waartegen we in Rusland hadden gevochten: autoritair gedrag, scheurmakerij, samenzweren, gekuip, bekrompenheid, intolerantie (…)”

Victor Serge komt uit die notebooks naar voor als een eenzaam man. Ook omdat zijn literaire oeuvre geen markt vindt, iets waarvoor hij de stalinisten, en hun invloed, de schuld geeft. Hij schrijft, zoals hij zegt, “voor de bureaulade.”

Randy Newman mag dan wel zingen dat het lonely at the top is, maar op de koude grond kan ’t uiteraard nog eenzamer zijn. “Er zijn tijden dat ik het verpletterende gevoel heb van een impasse die aan beide uiteinden is afgesloten. Het is niet langer een impasse, maar een enorme gevangeniswerf.”

Dit is wat zijn biografe hier over Serge schrijft: Hij is overal en altijd een buitenbeentje geweest, dat wil zeggen een militante en onafhankelijke revolutionaire denker op wie we geen etiket kunnen plakken.” Een eenzaam man dus.

Victor Serge. Notebooks 1936–1947, uit het Frans (Carnets (1936-1947) vertaald door Mitchell Abidor en Richard Greeman. Uitg. 2019. New York Review Books. 672 pp.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.