De langetermijnrevolutie in de Arabische regio

Toen de bevolking van Soedan eind 2018 de straat op ging om te eisen dat er een einde kwam aan het autoritaire bewind van Omar al-Bashir, riep dit onmiddellijk herinneringen op aan 2010, toen de zelfverbranding van Mohamed Bouazizizi uit protest tegen het Tunesische regime in de hele regio een proces van volksopstanden en revoluties in gang zette, dat sindsdien bekend staat als de Arabische Lente. Zouden de protesten in Soedan een soortgelijk proces op gang gaan brengen?

Sindsdien hebben zich in Algerije, Egypte, Libanon en Irak massale protestbewegingen gevormd, elk met hun eigen specifieke aanleidingen en dynamiek, en met een verschillende mate van succes: terwijl het volk in Soedan en Algerije erin slaagde zich te ontdoen van zijn autoritaire heersers en de regering in Libanon werd gedwongen ontslag te nemen, was de opstand in Egypte van korte duur en werd met geweld onderdrukt, en de gewelddadige repressie in Irak heeft al honderden demonstranten het leven gekost.

ROAR-redacteur Joris Leverink sprak met Gilbert Achcar, hoogleraar ontwikkelingsstudies en internationale betrekkingen aan de SOAS [School of Oriental and African Studies], van de universiteit van Londen en auteur van boeken over de Arabische Lente en de geopolitiek in de regio.

Hoe moeten we de huidige golf van opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika begrijpen en wat is hun historische relevantie? Wat is de unieke dynamiek van elke opstand en wat zijn gemeenschappelijke kenmerken van de verschillende opstanden? Waarom hebben sommige protestbewegingen historische overwinningen geboekt, terwijl andere met geweld neergeslagen zijn? In dit interview geeft Gilbert Achcar antwoord op deze en andere vragen.

Eerder dit jaar, toen de bevolkingen van Soedan en Algerije massaal de straat op gingen, werd de vraag gesteld of dat het begin was van een ‘Tweede Arabische Lente’. Sindsdien zijn er massale opstanden uitgebroken in Egypte, Libanon en Irak – elk met verschillende resultaten – en de laatste twee zijn nog steeds sterk in ontwikkeling. U hebt erop gewezen dat de terminologie van een Arabische ‘Lente’ misleidend was, dat de opstanden van 2011-13 geen seizoensgebonden gebeurtenis waren, maar eerder het begin van een langdurig revolutionair proces. Kunt u dat uitleggen?

Bij de gebeurtenissen die we nu over de hele wereld zien, hebben we te maken met twee verschillende niveaus. Het ene is een algemene crisis van het neoliberale kapitalisme, die werd verergerd door de Grote Recessie van 2008. Dit leidde tot sociale protesten over de hele wereld en veroorzaakte een politieke polarisatie die tot uiting kwam in de opkomst van extreem rechts enerzijds en gelukkig, anderzijds, de ontwikkeling van radicaal links in sommige landen, waaronder, het meest verrassend, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.

In dat globale kader is de meest spectaculaire keten van gebeurtenissen die in december 2010 in Tunesië van start ging en zich in 2011 over de hele Arabisch sprekende regio verspreidde en bekend werd als de ‘Arabische Lente’. Mijn punt is dat de revolutionaire schokgolf in de Arabische regio – de Arabisch sprekende landen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika – die zeer spectaculaire proporties heeft aangenomen, specifieke kenmerken heeft. Het jaar 2011 werd gekenmerkt door grote opstanden in zes landen in de regio, waarbij alle andere landen getuige waren van een zeer sterke toename van sociale protesten. De algemene crisis van het neoliberalisme heeft in de Arabische regio een zeer diepe structurele crisis aan het licht gebracht die verband houdt met het specifieke karakter van het staatssysteem in de Arabische regio.

De ontwikkeling van de regio werd verder geremd door de overheersing van patrimoniale renteniersstaten. ‘Patrimoniaal’ in die zin dat deze staten in de acht monarchieën van de regio en in sommige van haar zogenaamde republieken door de heersende families worden behandeld als hun privébezit. De ontwikkelingsblokkade – waarvan het meest opvallende gevolg het feit is dat de Arabische regio al tientallen jaren de hoogste jeugdwerkloosheid ter wereld kent – veroorzaakte een gigantische explosie van sociale onrust in de hele regio, die alleen kan worden overwonnen door een radicale verandering van de politieke, sociale en economische structuren in de regio.

Daarom heb ik vanaf het begin in 2011 benadrukt dat dit slechts het begin was van een langdurig revolutionair proces dat jaren en decennia lang zal doorgaan met een afwisseling van opflakkeringen en tegenvallers. Het zal doorgaan zolang er geen radicale veranderingen plaatsvinden in de regio. Het jaar 2013 werd gekenmerkt door een verschuiving van de eerste revolutionaire golf naar een contrarevolutionaire reactie met de mannen van het oude regime in het offensief in Syrië, Egypte, Tunesië, Jemen en Libië. Vanaf dat moment maakte de euforie van 2011 plaats voor somberheid.

Ten tijde van euforie waarschuwde ik voor de illusie dat de transformatie van de regio snel en soepel zou verlopen en in tijden van somberheid bleef ik zeggen dat er andere opstanden, andere ‘lentes’ zullen komen.

Sinds 2013 zijn er inderdaad sociale uitbarstingen in het ene land na het andere blijven komen: Tunesië, Marokko, Jordanië, Irak en Soedan zijn het zwaarst getroffen. En daarna, vanaf december 2018 – precies acht jaar na het begin van de eerste golf van opstanden in 2010 – is de Soedanese protestbeweging overgegaan in een opstand, in februari gevolgd door Algerije, waarbij nu, sinds oktober, Irak het kookpunt bereikt, gevolgd door Libanon. Wereldwijd begonnen media te sprekenover een ‘Nieuwe Arabische Lente’. Wat zich nu in de Arabische regio afspeelt, bewijst dat het inderdaad een revolutionair proces is op de lange termijn dat in 2011 begon.

Dit specifieke revolutionaire proces op lange termijn in de Arabische regio, kunt u daar een paar  kenmerken van aangeven? Wat hebben al deze verschillende opstanden gemeen?

Wat ze gemeen hebben is dat ze politieke regimes afwijzen die verantwoordelijk worden gehouden voor de steeds ondraaglijker wordende sociale en economische omstandigheden. De jeugdwerkloosheid in de Arabische regio treft jonge afgestudeerden onevenredig zwaar in dit deel van het Zuiden van de wereld, dat wordt gekenmerkt door een relatief hoog aantal studenten in het tertiair onderwijs. Het verband tussen dit feit en de opstanden, die meestal jongerenopstanden zijn, waarin goed opgeleide jongeren een leidende rol spelen, is duidelijk.

Naast het natuurlijke verschil van specifieke kwesties die in de afzonderlijke landen spelen, hebben alle regionale opstanden een aantal thema’s gemeen: het verlangen naar sociale gelijkheid – wat de demonstranten ‘sociale rechtvaardigheid’ noemen – en een radicale verandering in de economische omstandigheden. Ze willen de middelen om een waardig leven te leiden, te beginnen met een fatsoenlijke baan.

Een ander gemeenschappelijk thema is vrijheid en democratie: politieke en culturele vrijheden en de soevereiniteit van het volk. De protesten en opstanden hebben blijk gegeven van veel culturele creativiteit, zoals gebruikelijk is bij revolutionaire processen – althans in hun vreedzame fasen. Onlangs citeerde ik de zinsnede van Jean-Paul Sartre over de protesten van mei ’68 in Frankrijk: ‘Het interessante aan jullie actie is dat het de verbeelding aan de macht brengt.’ Dit zijn enkele van de gemeenschappelijke aspiraties en kenmerken van de strijd die wordt aangevoerd door de nieuwe generatie.

De recente opstanden in Soedan en Algerije hebben beide belangrijke successen geboekt – de verwijdering van hun respectieve langdurig regerende autoritaire leiders en een impuls voor de democratisering van hun politieke systemen. Het valt natuurlijk nog te bezien hoe deze overwinningen op de korte termijn, op de lange termijn zullen uitpakken, maar wat ze tot nu toe hebben bereikt is opmerkelijk. Wat is het geheim van het succes van de opstanden in Soedan en Algerije? En wat zijn de uitdagingen die voor de bewegingen in beide landen de komende maanden en misschien zelfs jaren in het verschiet liggen?

De opstanden in Algerije en Soedan zijn de twee belangrijkste gebeurtenissen van de tweede golf in het regionale revolutionaire proces. Ze vertonen duidelijke overeenkomsten, maar ze zijn in één belangrijk opzicht verschillend: het leiderschap in de strijd. Dit verschil bepaalt de verschillende resultaten in de beide landen, afgezien van het ten val brengen van de president wat in beide landen het geval was. In Soedan was Omar al-Bashir president van een militaire dictatuur die sinds 1989, het jaar van de staatsgreep onder leiding van al-Bashir, nauw samenwerkte met islamitische fundamentalisten. In Algerije had het leger in 1999 een burger, Abdelaziz Bouteflika, in de rol van president geplaatst. In beide landen was de massale opstand aanleiding voor het leger om de president te verwijderen.

Maar dit zijn geen uitzonderlijke overwinningen. Soortgelijke overwinningen vonden plaats in 2011 in Tunesië, waar de president door het leger en de veiligheidsdiensten werd verwijderd en in Egypte werd de president een maand later door het leger afgezet op een manier die sterk lijkt op wat er onlangs in Soedan en Algerije is gebeurd.

De volksbewegingen van de laatste twee landen hebben echter de les geleerd van de Egyptische gebeurtenissen. Langdurige revolutionaire processen zijn ook leercurven: volksbewegingen leren de lessen van eerdere revolutionaire ervaringen en zorgen er vooral voor dat ze hun fouten niet herhalen. De Soedanezen en Algerijnen vermeden de valkuil waarin de Egyptenaren terechtkwamen toen ze zich illusies maakten over de democratische bedoelingen van het leger. Toen het Egyptische leger Hosni Mubarak in februari 2011 afzette en in juli 2013 zijn opvolger Mohamed Morsi ten val bracht, werd dit begroet door de massa’s die de illusie hadden dat het leger de democratie zou brengen.

De massa’s in Soedan en Algerije hadden deze illusies niet. In beide landen bleven de opstanden zich verzetten tegen het leger. Zij begrepen dat het leger, door de president te verwijderen, alleen maar probeerde zijn dictatoriale macht te behouden. Dit waren conservatieve staatsgrepen, zelfs geen hervormingsgezinde staatsgrepen. De Soedanezen en de Algerijnen begrepen dat en hielden hun beweging gaande. Sinds enkele maanden is het in Algerije een traditie geworden om elke vrijdag grote volksdemonstraties te houden, waarbij expliciet alles wat het leger voorstelt als uitweg uit de crisis, wordt afgewezen.

Maar het belangrijkste verschil tussen de twee bewegingen – een enorm belangrijk verschil – is dat er in Algerije geen erkende leiding van de massabeweging is, terwijl er in Soedan heel duidelijk een leiding is. In Algerije gedraagt de legerleiding zich daarom alsof ze de volksbeweging kan negeren. Zij hebben een datum vastgesteld voor nieuwe presidentsverkiezingen in december, hoewel de massabeweging dat ondubbelzinnig afwijst. De militairen tonen vastberadenheid om de verkiezingen toch door te zetten, maar het is niet zeker of ze dat zal lukken. Het punt is echter dat er geen representatieve tegeneis op tafel ligt: geen enkele groep kan in naam van de massabeweging spreken.

In Soedan daarentegen is de drijvende kracht van de beweging de Soedanese Beroepsvereniging (SPA), die in 2016 is opgericht als een ondergronds netwerk van verenigingen van leraren, journalisten, artsen, advocaten en andere beroepen. De SPA was doorslaggevend bij het leggen van de basis voor wat uiteindelijk leidde tot de volksopstand. Ze organiseerden ze een coalitie van strijdende groepen die, naast hun eigen vereniging bestond uit feministische groepen, enkele politieke partijen en een aantal gewapende groepen die etnische strijd leveren tegen het regime. Deze coalitie werd de erkende leider van de opstand en het leger had geen andere keuze dan met hen te onderhandelen.

Na maanden van strijd, waaronder enkele tragische voorvallen waarbij een deel van het leger de beweging bloedig probeerde te onderdrukken, bereikten beide partijen een compromis, dat slechts voorlopig kan zijn. Ik kenschetste de situatie als een situatie van dubbele macht – ze vormden een bestuursorgaan waarin de twee tegengestelde machten vertegenwoordigd zijn: het leger en de volksbeweging. Hoe lang ze naast elkaar zullen blijven bestaan is moeilijk te zeggen, maar het is  zeker, is dat ze niet voor altijd naast elkaar kunnen blijven bestaan. Een van de twee zal uiteindelijk de overhand krijgen op de andere.

De beweging in Soedan heeft echter al veel meer bereikt en is veel verder gegaan dan wat er in Algerije is bereikt, waar het leger de volksbeweging gewoon negeert of doet alsof ze die negeert. De sociale organisatie aan de basis die de SPA in Soedan vormde, groeide enorm toen de opstand begon: er kwamen onafhankelijke vakbonden bij, die in verschillende sectoren ontstonden en uiteindelijk het grootste deel van de arbeidersklasse van het land organiseerden. Dit soort leiderschap, dit gecoördineerde netwerk van vakbonden en verenigingen, is het meest geavanceerde type leiderschap dat sinds 2011 in de regio is ontstaan. En het is een model geworden: zowel in Irak als in Libanon worden er voortdurend inspanningen geleverd om zich aan de basis te organiseren, geïnspireerd door het Soedanese model.

Eind september gingen demonstranten in heel Egypte de straat op om het aftreden van president Sisi te eisen. Deze keer slaagde de beweging er niet in om, in tegenstelling tot 2011, de aantallen mensen te mobiliseren die nodig zijn om enige vorm van politieke verandering te bewerkstelligen. De beweging werd snel en met geweld neergeslagen door de veiligheidstroepen van Sisi. Wat is het verschil tussen 2011 en 2019 als we naar Egypte kijken? En waarom zijn de mensen in Soedan en Algerije erin geslaagd om de straten te bezetten, terwijl hun Egyptische broeders en zusters faalden? Wat is er nu anders in Egypte?

Ik heb het al gehad over de illusies die het Egyptische volk had over het leger toen het Mubarak in 2011 omverwierp. Deze illusies duurden niet lang. Maar in 2012 kwam de Moslimbroederschap aan de macht met de verkiezing van Mohamed Morsi tot president. Een jaar later, tegen de achtergrond van een gigantische volksmobilisatie tegen zijn heerschappij, was het de beurt aan Morsi om, met een opleving van de volksillusies over het leger als een kracht voor progressieve verandering, door het leger te worden afgezet. De illusies waren deze keer nog sterker, vanwege de grote angst die ontstond door de manier waarop de Moslimbroederschap toen ze aan de macht waren zich gedroeg.

Dit resulteerde uiteindelijk in 2014 in de verkiezing van Abdel Fattah el-Sisi tot president, met hoge verwachtingen van de bevolking. Al snel bleek hij veel erger te zijn dan zijn voorgangers.

Sisi heeft het meest repressieve regime tot stand gebracht dat Egypte in decennia heeft meegemaakt, een dictatoriaal neoliberaal regime dat op de meest brute wijze het volledige scala aan bezuinigingsmaatregelen van het IMF ten uitvoer heeft gebracht, wat heeft geleid tot enorme verarming en enorme inflatie. De prijzen van belangrijke producten, voedsel, brandstof, vervoer – allemaal basisbehoeften – zijn enorm gestegen. Normaal gesproken zouden mensen de straat op zijn gegaan om te eisen dat deze maatregelen zouden worden ingetrokken, maar ze werden afgeschrikt.

Sinds de bloedige onderdrukking van de Moslimbroederschap die volgde op de tweede staatsgreep in 2013, is er een klimaat van terreur in Egypte. Tel daarbij op dat de bevolking op dit moment geen alternatief ziet voor het regime. Dat is inderdaad een cruciaal onderdeel van het probleem. En het brengt ons terug bij de kwestie van de alternatieven voor de bevolking, vertegenwoordigd door groepen, organisaties en verenigingen – het probleem van het leiderschap. De recente pogingen tot mobilisatie tegen Sisi in september waren belangrijk, maar ze hebben niet het niveau bereikt dat nodig is om een dictatoriaal regime neer te halen. Het zou op zijn minst iets nodig hebben van de omvang van wat we in 2011 gezien hebben.

De recente protesten werden uitgelokt door een jonge ondernemer die vroeger zaken deed met het leger en Sisi’s hofhouding. Om de een of andere reden raakte hij van hen vervreemd en vluchtte hij naar Spanje, waar hij via sociale media tot een opstand begon op te roepen. Dat bleek niet genoeg om de enorme mobilisatie te veroorzaken die nodig is om van Sisi af te komen.

Een andere factor van zwakte is de erfenis die is ontstaan door massale fouten van Egyptisch links, waarvan het merendeel de staatsgreep in 2013 steunde en zo de illusies over het leger aanwakkerde en zichzelf in diskrediet bracht. Egypte zal zoiets nodig hebben als wat we in Soedan hebben gezien, namelijk de vorming van een basisnetwerk dat in staat is de bevolking te mobiliseren en in haar ogen een alternatief te bieden. Alleen als zoiets ontstaat, zal er een massabeweging ontstaan die krachtig genoeg is om Sisi ten val te brengen.

Uw eigen land, Libanon, is momenteel getuige van wat waarschijnlijk de grootste volksopstand in haar  geschiedenis is. De beweging heeft de regering al gedwongen om enkele van de regressieve belastingen [waarbij het belastingpercentage lager wordt naarmate het inkomen stijgt] die ze van plan was in te voeren – en die de eerste protesten hebben aangewakkerd – in te trekken. Premier Hariri heeft zijn ontslag aangekondigd. Dit zijn belangrijke successen, maar de beweging laat geen terugval zien en blijft aandringen op de verwijdering van de hele heersende klasse. Wat is de historische relevantie van de huidige protesten en hoe moeten we ze interpreteren in de context van het revolutionaire langetermijnproces dat zich in de regio voltrekt?

Eerst wil ik erop wijzen dat de huidige massabeweging niet de grootste is die Libanon in de recente geschiedenis heeft meegemaakt. In 2005 was er een enorme mobilisatie tegen de Syrische overheersing van het land en de aanwezigheid van Syrische troepen, die in de hoofdstad Beiroet indrukwekkende vormen aannam. Maar op dat moment was het land verdeeld langs sektarische lijnen: er vond bijvoorbeeld een massale tegendemonstratie van voornamelijk sjiieten plaats ter ondersteuning van het Syrische regime.

Dit keer is het meest indrukwekkende aan de beweging dat ze zich over het hele land heeft verspreid. Het is inderdaad de eerste keer dat een opstand zich niet beperkt tot een deel of de helft van het land. Het hele land is erbij betrokken: alle regio’s, en – het belangrijkste van alles, gezien het sektarische karakter van het Libanese politieke systeem – mensen die tot alle religieuze groeperingen behoren. Dat is enorm belangrijk.

Sektarisme is het belangrijkste instrument waarmee de heersende klasse in Libanon de samenleving van oudsher beheerst en de opkomst van sociale strijd heeft voorkomen. Eerdere golven van sociale strijd werden in de kiem gesmoord door sektarische verdeeldheid te zaaien. Het belangrijkste aan de voortdurende beweging die het mogelijk maakt om horizontale solidariteit te ontwikkelen, is dat ze in opstand komt tegen een zeer grof neoliberaal beleid in een land met een zeer hoge mate van corruptie en sociale ongelijkheid. De bevolking was dit alles gewoon zat.

De beweging omvat verschillende sociale groepen: armen, werklozen, werknemers en de middenklasse. De Libanese staat functioneert al zoveel jaar zo slecht, dat zelfs mensen uit de middenklasse het heersende systeem beu zijn, ze willen allemaal dat dit verandert. Daartegenover staan pogingen om de sociale acties tegen te gaan met sektarische demonstraties. Het meest in het oog springend achter deze inspanningen is Hezbollah, dat deel uitmaakt van de Libanese regeringscoalitie. Ze  is naar voren gekomen als een prominente reactionaire kracht, die de demonstranten bedreigt met misdadigers en de bestaande machtsstructuren verdedigt.

Dat de opstand in dit verband het ontslag van de premier heeft weten te bewerkstelligen, wordt gezien als een belangrijke overwinning. Maar dat is slechts een eerste stap; zij eisen dat de organisatie van nieuwe verkiezingen wordt voorbereid door een regering die niet de zoveelste coalitie van parlementaire politieke partijen is, maar door wat zij een ‘regering van deskundigen’ noemen. In Libanon, net als in Algerije, is er echter nog geen erkend leiderschap van de beweging, die begon als een echte spontane opstand. De afgelopen dagen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van organisatie, geïnspireerd door de Soedanese ervaring.

‘Bewegingen zonder leiding’ zijn prima in de vroege fase van een opstand, maar om vooruit te komen, moet de beweging zich op de een of andere manier organiseren. Leiderschap is nodig – niet in de zin van een charismatische leider of ‘voorhoedepartij’, maar in de zin van een netwerk van basisorganisaties die de beweging kunnen coördineren en sturen in de richting van het vervullen van haar ambities. Vanuit dit oogpunt verwacht ik niet dat er binnenkort radicale veranderingen in Libanon zullen optreden. Het beste wat ik hoop, in deze nog steeds eerste fase, is dat deze eerste landelijke massale opstand resulteert in de opbouw van organisatiestructuren die een leidende rol kunnen spelen in een toekomstige golf van volksstrijd met duidelijke en radicale doelen.

In Libanon zijn er groepen geweest, voornamelijk aanhangers van Hezbollah, die demonstranten hebben aangevallen en protestkampen in brand hebben gestoken. In Irak zijn door Iran gesteunde milities verantwoordelijk voor de meeste moorden. We kennen de betrokkenheid van het Iraanse regime en zijn banden met Libanon, Irak en Syrië. Waarom wil Iran graag de protestbewegingen in zowel Irak als Libanon onderdrukken en hoe ziet u zich dat ontwikkelen?

In Iran zit een theocratische regering – de enige theocratische staat ter wereld als je het Vaticaan buiten beschouwing laat. Het is een klerikale regering, een soort regime dat alleen maar zeer reactionair kan zijn. Het feit dat deze regering tegen de Verenigde Staten en tegen Israël is, betekent niet dat zij progressief is, zoals sommige mensen ten onrechte aannemen volgens de zeer gebrekkige regel dat ‘de vijand van mijn vijand mijn vriend is’. Als je echt progressief bent, kan het Iraanse regime niet je vriend zijn, ook al staat het op gespannen voet met Israël en het Amerikaanse imperialisme.

Het Iraanse regime wordt niet gemotiveerd door anti-imperialisme; eigenlijk gebruiken ze die term niet eens. Ze verwijzen naar de VS met een religieuze term – ‘Het Duivelse Kwaad’. Het regime heeft zijn eigen expansionistische agenda en verspreidt zijn invloed door de opbouw van sektarische paramilitaire groepen in het naburige Irak, Syrië en Libanon, en ook in Jemen, ook al grenzen Irak en Jemen niet aan elkaar.

Door zijn invloed op deze manier te verspreiden, voert Teheran geen progressieve agenda uit, maar bouwt het land aan een regionaal rijk dat net zo neoliberaal en corrupt is als het Iraanse regime. In Syrië hebben ze namens het regime geïntervenieerd tegen de revolutie die in 2011 is begonnen. Iran en zijn regionale handlangers zijn van cruciaal belang geweest om het Syrische regime in staat te stellen van de opstand een burgeroorlog te maken en uiteindelijk die oorlog met zijn hulp en die van Rusland te winnen.

Dit was een schaamteloze contrarevolutionaire interventie die degenen die haar steunen, proberen af te schilderen als onderdeel van een anti-Israëlisch en anti-Amerikaans strategisch project. Maar dat is niet waar: Israël noch de VS wilden de omverwerping van het Syrische regime. Wat Obama eiste was een compromis tussen het regime en de oppositie, waarbij de president zich terugtrekt om het compromis mogelijk te maken.

Het contrarevolutionaire karakter van het Iraanse regime blijkt ook duidelijk uit de manier waarop het de massale protesten in Iran zelf onderdrukt. Een grote golf van protesten in 2009 werd op brute wijze onderdrukt, gevolgd door grote sociale protesten in 2018 en begin 2019, die op dezelfde manier werden neergeslagen. Evenzo is het Iraanse regime, via de paramilitaire troepen die ermee verbonden zijn, betrokken bij de onderdrukking van de opstand van het Iraakse volk. Een soortgelijke poging vond plaats in Libanon, zij het voorlopig op een bescheidener schaal. Iran maakt dus zeker deel uit van de regionale contrarevolutie. Samen met het Saoedische koninkrijk vormen zij twee rivaliserende contrarevolutionaire polen op regionaal niveau, zoals Rusland en de VS dat op mondiaal niveau zijn.

Denkt u dat het deel uitmaakt van de strategie van Iran om volksopstanden uit te lokken tot het opnemen van wapens in reactie op een extreem gewelddadige repressie, zodat het land een excuus heeft om militair in te grijpen? Sturen ze de demonstranten doelbewust aan om op een gewelddadige manier te reageren, vooral in Irak?

De situatie in Irak wordt gecompliceerd door het feit dat er tot nu toe voornamelijk sjiieten demonstreren. Dat is precies de gemeenschap die Iran graag onder controle wil houden. Het is een feit van het grootste belang dat in de opstand in Irak de sjiitische bevolking openlijk tegen de Iraanse overheersing in het geweer komt. Teheran kan het zich niet veroorloven deze massa’s volledig van zich te vervreemden en daarom probeert het land nu de spanningen te verminderen en een compromis te vinden. In Libanon gaat de opstand over de grenzen van geloofsgemeenschappen heen. Er zijn mensen uit alle geloven en gemeenschappen bij betrokken. De repressieve interventie van Hezbollah heeft kortstondig geleid tot een vermindering van de deelname van sjiieten aan de protesten in delen van het land die door Hezbollah worden gecontroleerd. Maar de voortzetting van de opstand heeft sjiieten aangemoedigd om zich opnieuw bij de opstand aan te sluiten.

Een belangrijk verschil tussen Libanon en Irak is dat de soennieten zich in dat laatste land meestal afzijdig hebben gehouden – niet omdat ze de beweging afkeuren, maar omdat ze zich nog niet durven aan te sluiten. De Arabische soennieten zijn sinds de omverwerping van het regime van Saddam Hoessein in Irak een onderdrukte minderheid geworden: eerst onderdrukt door de Amerikaanse bezettingstroepen en vervolgens door de sjiitische sektarische krachten die de overhand hebben in de regering. Daarom zijn de Arabische soennitische regio’s achtereenvolgens ontvankelijk geweest voor Al Qaida en IS. De huidige opstand daar was tot nu toe dan ook in wezen beperkt tot sjiieten, terwijl die in Libanon vanaf het begin religie-overschrijdend was.

Het feit dat het anti-Iraanse karakter van de opstand in Irak veel sterker is dan in Libanon, waar de directe inmenging van Iran minder uitgesproken is, is een van de redenen van de hardere repressie in Irak, waarbij al een groot aantal mensen is omgekomen. Aan de andere kant zijn de demonstranten er zeer op gebrand om vast te houden aan geweldloze vormen van protest – vooral in Libanon, waar de beweging in dat opzicht lijkt op die van Algerije en Soedan. Dat komt omdat ze weten dat als ze in de val trappen en het geweld laten escaleren, dit de reactionaire krachten de mogelijkheid biedt om de beweging neer te slaan en haar af te schrikken om door te gaan.

Wat de internationale solidariteit betreft, is het duidelijk dat wat er in de Arabische regio gebeurt, niet alleen daar gebeurt. We hebben het nu over Chili, Ecuador, Haïti, Catalonië en Hongkong: het is allemaal met elkaar verbonden. Wat is volgens u de beste manier voor mensen buiten deze landen om de protesten te steunen? Wat is de beste manier om internationale solidariteit te tonen in de confrontatie met het systeem waartegen mensen wereldwijd in opstand komen? De strijd moet ook mondiaal zijn. Hoe ziet u de beste manier om dit vorm te geven?

De beste manier om solidair te zijn met een opstand in een ander land is om er zelf een te organiseren. Dat is natuurlijk de beste steun. De wereldwijde verbreiding van opstanden en revoltes veroorzaakt een dynamiek waar ze allemaal baat bij hebben. Het is nu heel duidelijk: het gesprek is wereldwijd verschoven van extreemrechts naar mondiale anti-neoliberale revoltes, die in wezen progressieve revoltes zijn. Maar het is natuurlijk ook belangrijk om grensoverschrijdende solidariteit te betuigen met de opstanden, met hun progressieve doelstellingen en hun progressieve eisen.

Het is ook van cruciaal belang om elke reactionaire poging om de opstanden te onderdrukken te veroordelen. Alle krachten die de opstanden proberen te onderdrukken, hetzij frontaal, hetzij door middel van manipulatieve strategieën, moeten aan de kaak worden gesteld. Ik hoop dat er in de toekomst – met de rijping van basisorganisaties – meer directe verbindingen tussen lokale organisaties zullen zijn dan het weinige dat nu bestaat.

Sinds de ‘Arabische Lente’ van 2011 is er veel gepraat over de rol van sociale media en nieuwe communicatietechnologieën bij het faciliteren van de coördinatie van de lokale strijd. Hetzelfde geldt voor de solidariteit tussen bewegingen in verschillende landen. Op beide niveaus, nationaal en mondiaal, is het noodzakelijk om echte fysieke netwerken op te bouwen om de strijd naar een hoger plan te tillen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op ROAR. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.