Hij is een mens van veel nuances

De burgemeester

En zijn bedje is gespreid in ’t Stad

Waar hij vanaf het Schoon Verdiep

Wakker als geen ander

Neerkijkt over ’t vlakke land

Dat ’t zijne is.

 

Zijn blik is deze van de blauwvoet

Vanuit zijn raam ontwaart hij in de verte

Een kamp in Frans Vlaamse duinen

Veel vreemd volk en vettig eten

En wat hij ook ziet is een camionette

Die volop CO2 uitstotend regelrecht

Naar zijn emissiezone komt gevlamd.

 

In de laadbak telt hij mensen

Tien twintig dertig zelfs

Ook niet reglementair want overladen

Aan het stuur een mensensmokkelaar

Goed dat ook dat eens schoon gezegd wordt door

Een schone mens vanuit diens schoon gelijk

Vanaf het Schoon Verdiep.

 

Hij is burgervader

En daarenboven echtgenoot en vader

Genuanceerd vraagt hij zich als vader af

Wat een vader kan bezielen

Om zijn kind in een frigo rond te rijden

Hij vraagt: waar is ’s mans verstand

En waar zijn trouwens zijn papieren?

 

Maar net als eer valt over ’t Stad

ook heden weer de avond neer

Het Schoon Verdiep dient schoongeveegd

De burgemeester legt de sjerp ter zij

De stonde van de nacht breekt aan

Nergens nog weerklinkt ‘t hoezee

En eenzaam keert de burgemeester naar zijn heem.

 

Na nog maar eens een slaatje

Vlijt hij zich ter sponde neer

Vergeefs zoekt hij verpozing

Terwijl hij daar met open ogen wacht

Op de stem die in een mare komt en zegt

Zijt ge niet beschaamd mijnheer de burgemeester

En dan nog eens: zijt ge niet beschaamd.

 

Dit schotschrift verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.