Door Donya Alinejad en Saskia Baas

Sinds januari is Syrië het toneel van escalerend geweld en een toenemend aantal burgerslachtoffers in twee conflictgebieden. Afrin, de Koerdische enclave aan de Turkse grens, is op 19 januari van dit jaar binnengevallen door het Turkse leger. Gevechten tussen het Turkse leger en de Koerdische verzetsbeweging de PYD hebben een geschatte 112 burgers het leven gekost. Ondertussen voert het Syrische leger een aanval uit op de laatste verzetshaarden in Oost-Ghouta, een paar uur rijden van Afrin, waarbij onschuldige inwoners een systematisch doelwit zijn.

Versterkt door Russische luchtsteun en Iraanse grondtroepen doet het bloedvergieten in Ghouta denken aan de aanval op Aleppo een jaar geleden, waarbij meer dan 30.000 Syriërs omkwamen. Het aantal omgekomen burgerslachtoffers in Oost-Ghouta is in de afgelopen drie maanden tot 1070 gestegen.

Terwijl de tragedie in Afrin zich ontvouwde, hebben linkse platforms uit Noord-Amerika en Europa zich solidair verklaard met de Koerden in Afrin. Zulke solidariteit is noodzakelijk en terecht, maar dat geldt ook voor internationale solidariteit met Syrische inwoners elders. Echter, over de slachting die plaatsvindt in Oost Ghouta houden linkse groeperingen zich grotendeels stil. Deze evidente hypocrisie dwingt ons ertoe opnieuw na te denken over ons concept van internationale solidariteit en hoe we dit toepassen op de ongewapende slachtoffers van de oorlog in Syrië.

Het probleem met selectieve solidariteit

Westerse waarnemers over het hele politieke spectrum hebben lang geworsteld met de complexe geschiedenis van het Syrische conflict en het veranderende revolutionaire landschap. Binnen liberale stromingen in het VK en de VS wordt maatschappelijke verontwaardiging over Assad’s misdaden ingezet voor het Amerikaanse geopolitieke doel om Russische en Iraanse controle in de regio te beteugelen.

Binnen linkse kringen daarentegen hebben veel groeperingen kritiek op de Syrische, Iraanse en Russische machthebbers geschuwd, in de naam van verzet tegen het Amerikaanse imperium.Het resultaat hiervan is een selectieve betrokkenheid van linkse activisten met de Syrische crises, die bestaat uit exclusieve solidariteitsbetuigingen met de Koerdische revolutionaire beweging.

De recente gebeurtenissen hebben de beperkingen van deze selectieve benadering pijnlijk blootgelegd. Terwijl we in actie komen tegen de Turkse militaire aanval op de Syrische Koerden in Afrin, vindt tegelijkertijd een massaslachting plaats onder de bevolking in andere delen van Syrië. De situatie in Afrin is absoluut urgent, maar in Idlib en Ghouta is de situatie al jaren urgent.

Achtergrond van de Syrische revoluties

In 2011 brak in Syrië de revolutie uit die uiteindelijk uitmondde in het huidige conflict, maar opstanden tegen het regime van Assad vonden al eerder plaats, onder anderen door Koerden. Het Ba’ath regime voerde een consistent beleid ter ‘arabisering’ van de Koerden, waarbij alleen al het geven van een Koerdische naam aan een kind het risico gaf op vervolging. Tijdens Koerdische opstanden in Al Qamishli in 2004 en 2005 sloeg het Assad regime de protesten met harde hand neer.

Maar toen in 2011 straatprotesten zich over Syrië verspreidden, leefden revolutionaire idealen weer op: zowel in de Koerdische regio’s als in de regio’s met een voornamelijk soennitisch Arabische bevolking. Deze keer was de reactie op deze revoluties vanuit het Syrische regime tweeledig: terwijl Arabische eisen voor verandering met bruut geweld werden onderdrukt, werd de Koerdische revolutie gecoöpteerd. Op deze manier voorkwam Assad een nationale opstand die het onmogelijk zou kunnen beteugelen. Het vormde een tactisch keerpunt ten opzichte van het excessieve geweld waarmee Koerdische opstanden in het verleden mee te maken kregen.

Het contrast tussen deze eerdere dictatoriale onderdrukking en de relatieve ruimte die de Democratische Federatie van Noord-Syrië (Rojava) meer recentelijk heeft gekregen, moet begrepen worden als onderdeel van Assad’s inspanningen om het gewapende verzet in Syrië te pacificeren en de Koerdische strijd te isoleren van andere bewegingen in Syrië. Deze aanpak ligt in het verlengde van Assad’s verdeel-en-heers strategie, waarmee hij zijn machtspositie heeft versterkt.

Ondanks dat werden Arabisch-Koerdische allianties in het begin van de revolutie wel degelijk gevormd. Maar gedurende het afgelopen jaar is Turkije erin geslaagd de Arabische oppositie, inclusief het Vrije Syrische Leger (FSA), te verenigen in de strijd tegen de Koerdisch-geleide en door de VS gesteunde Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF). Dit ondanks het feit dat beide groepen voor dit keerpunt in 2016 zich nog samen verzetten tegen de Islamitische Staat.

Naast de Turkse regering, geven ook een aantal Westerse machten en Golfstaten steun aan de Syrische verzetsgroepen. De toegenomen afhankelijkheid van buitenlandse steun heeft het revolutionaire landschap in Syrië gefragmenteerd en het gewapend verzet is verwijderd geraakt van de democratisch gezinde, non-sektarische demonstraties die in 2011 plaatsvonden. Dit heeft ook lokale zelforganisatie en burgerinitiatieven ondermijnd.

Ondanks een gedeelde geschiedenis van onderdrukking door het Assad regime, zijn Koerdische en Arabische revolutionaire bewegingen uit elkaar gespeeld door binnenlandse en buitenlandse invloeden. Iedere voorstander van anti-dictatoriale volksbewegingen zal het ermee eens zijn dat dit tragisch is. Iedereen die zich in Europa en Noord-Amerika wil inzetten voor linkse solidariteit met de Syrische revolutionaire strijd, is het zaak om recht te doen aan deze geschiedenis.

Dit betekent dat we moeten erkennen dat de verschillende revoluties in Syrië gedeelde wortels hebben. Niet in de laatste plaats omdat de zelfbeschikking van de Koerden in Syrië niet zal worden gegarandeerd door een precaire overeenkomst met het Assad regime, maar juist intrinsiek is verbonden met de dynamiek van de revolutie van de Syrische bevolking. Onze solidariteit moet daarom principieel zijn en we moeten vermijden dat we autoritaire verdeel- en heers tactieken – een van de kenmerken van contrarevolutionaire regimes in de regio – onbedoeld versterken.

Zelfonderzoek

Ondoordachte anti-imperialistische opvattingen leiden tot dubieuze analyses over Syrië en het Midden-Oosten. Links denkt te gemakkelijk in kampen, waarbij we de vijand van de vijand niet willen bekritiseren. Dit neemt soms bizarre vormen aan: een recente petitie doet een oproep aan de leiders van Rusland, Iran, en de VS om ‘te garanderen dat de soevereiniteit van de Syrische grenzen niet wordt aangetast door Turkije.’ De petitie is onder andere getekend door Noam Chomsky, Michael Hardt en David Graeber. Het is verbijsterend dat de petitie een beroep doet op de meest gewelddadige oorlogsmisdadigers in Syrië om Afrin te beschermen.

Er zijn verschillende verklaringen voor deze houding, waaronder een Euro-Amerikaans centrisme waarin de linkse stellingnames simpelweg gespiegeld worden aan die van hun tegenstanders. Maar ook de langdurige Westerse ideologische banden met de PKK, links sektarisme, een wereldbeeld gebaseerd op de Koude Oorlog, incidentele onwetendheid en luiheid, en het relatief hoge niveau van communicatienetwerken en mediawijsheid van de YPG. Onze linkse betrokkenheid met Syrië beperkt zich tot het kiezen van een gewapende factie en deze te steunen. Maar hierdoor hebben we geen oog voor de minder spectaculaire, maar net zo moedige initiatieven van zelforganisatie die wel degelijk plaatsvinden, zoals een recente campagne van vrouwen tegen gedwongen verdwijningen. Terwijl dergelijke initiatieven de menselijke waardigheid hooghouden ten tijde van militarisme, staatsbelangen en verdelende grenzen, en daarmee linkse kernwaarden vertegenwoordigen.

Ons internationalisme moet zich baseren op begrip van de politieke, maatschappelijke, en culturele complexiteit van de Syrische revoluties. In plaats van te vervallen in apolitiek humanitarisme, moeten we het beschermen van levens in deze context opvatten als strijd. Tegelijk moet onze steun en gastvrijheid voor Syrische vluchtelingen hen niet verstikken tot politiek gepacificeerde slachtoffers. We moeten uitzoeken en luisteren naar wat linkse Syrische activisten en intellectuelen te zeggen hebben over Syrië. Hun ervaringen en diasporische zelforganisatie zijn onderdeel van het verhaal van de Syrische revolutie, een onuitputtelijke bron voor het begrijpen de realiteit van deze belangrijke hedendaagse strijd.

Het is een strijd die voortleeft in velen van hen en bevat diepe kennis over noties van raciale en etnische discriminatie, politiegeweld, politieke rechteloosheid, en neoliberaal beleid waar ook wij tegen vechten. De grote verschillen in omstandigheden maken het benadrukken van onze overeenkomsten des te belangrijker.

Kortom, laten we ophouden om Syrië te benaderen zoals een koloniale macht; calculerend welke gewelddadige interventie(s) te ondersteunen om vervolgens hartstochtelijk de oorlogspropaganda te verspreiden van de uitgekozen partij. Laat ons in plaats daarvan richten op het bouwen van een socialisme dat bescheiden, maar consistent, het radicale internationalistische idee in de praktijk brengt dat we in dezelfde wereld wonen als al die mensen die vechten voor een waardig menselijk bestaan.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Salvage. Nederlandse vertaling: redactie socialisme.nu.