De regeringsplannen – vooral inzake pensioenen en fiscaliteit – blijven voor onrust zorgen. Op 4 december 2017 maakten duizenden manifestanten in Antwerpen duidelijk dat zij in gemeenschappelijk vakbondsfront – als trotse belastingbetalers – staan voor meer fiscale rechtvaardigheid. Op 19 december 2017 lieten tienduizenden eensgezinde vakbondsmilitanten met een betoging dan weer hun ongenoegen blijken over de pensioenplannen van de regering.

Die regering liet al snel merken niet bereid te zijn tot fundamentele toegevingen. Voor wat betreft een meer rechtvaardige fiscaliteit blijft zij zich beperken tot homeopathische ‘oplossingen’, zoals de krachteloze effectentaks. Er komt evenmin een hoger budget voor de financiering van een pensioenregeling der ‘zware beroepen’. Een beslissing over de invoering van een pensioenstelsel op basis van ‘punten’ werd wel uitgesteld, maar niet afgevoerd.

Simpele vragen?

In die omstandigheden startte de leiding van het ABVV een bevraging van de achterban. Die bevraging kwam neer op twee simpele vragen, die elk met ja of nee beantwoord moesten worden:

1. bent u akkoord om in de loop van februari deel te nemen aan een 24 urenstaking, georganiseerd door het ABVV?

2. of bent u akkoord om in de loop van februari deel te nemen aan een 24 urenstaking, op eigen kracht georganiseerd door uw eigen centrale?

Vooronderstellingen

Deze vragen lijken eenvoudig. Zoals steeds echter verschuilt de duivel zich in de details. Achter deze simpele vragen schuilen immers talrijke vooronderstellingen en al dan niet correcte analyses. Die vooronderstellingen en analyses slaan op de interne verdeeldheid tussen de ABVV – centrales onderling, maar ook op communautaire tegenstellingen binnen die centrales. Daarbovenop komen dan nog eens de verschillen in aanpak en opvattingen met ACV en ACLVB. Eigenlijk heeft het ABVV (en alle andere organisaties van de arbeidersbeweging!) niet zozeer simpele antwoorden op eenvoudige vragen nodig, maar wel een echt en diepgaand debat over de oorzaken van de huidige malaise.

Malaise

Want malaise is er zeker. Zo zijn nogal wat vakbondsmilitanten in alle vakbonden de voortdurende stop and go van de verschillende ‘actieplannen’ meer dan beu. De animo om nog maar eens te komen ‘wandelen’ in Brussel is ook stevig tanende. De militanten worden van dit alles nu eens woedend, dan weer radeloos. Want hoe kunnen zij hun eigen achterban in bedrijven en kantoren blijven mobiliseren als er niet echt perspectief is op een (minstens gedeeltelijke) overwinning?

Onvermogen

Eigenlijk weerspiegelt de vrees voor een echt en diepgaand debat over de syndicale strategie een groot onvermogen van de vakbondsleidingen om hun eigen onderlinge verdeeldheid te boven te komen. De simpele ja of nee vragen lijken dan ook eerder bedoeld om… een echt debat te vermijden. Dat blijkt ook uit de manier waarop er omgesprongen wordt met de antwoorden die uiteindelijk binnenkwamen bij de leidingen van de verschillende vakbondsinstanties.

Voorwaarden

Niet weinig militanten beslisten om op een of allebei de vragen ‘nee’ te antwoorden. In hun argumentatie hoopten zij ongetwijfeld duidelijk te kunnen maken dat tal van voorwaarden om succesvol te staken niet vervuld zijn. In hun tussenkomsten op vergaderingen legden ze uit dat er nood is aan een brede campagne om de publieke opinie én de eigen achterban te sensibiliseren. Daarnaast werd her en der gevraagd naar het uitwerken van een duidelijk programma ofwel een reëel, inhoudelijk alternatief voor de regeringspolitiek. Tenslotte vroegen ze om een echt actieplan, in opgaande lijn, met een duidelijk doel – zoals bijvoorbeeld de val van de regering. Met die argumenten werd echter weinig tot geen rekening gehouden. In de plaats daarvan verwijzen de leiders van de ABVV – centrales simpelweg naar het aantal nee-stemmen, om er hun eigen gebrek aan moed, daadkracht en inzicht achter te verstoppen.

Nieuw actieplan

Op het Federaal Comité van dinsdag 23 januari besliste het ABVV weliswaar tot een nieuw actieplan tegen de regeringsplannen. Niet alleen blijft de invulling van dat actieplan erg vaag: het zal blijkbaar gaan om “concentraties of doelgerichte betogingen rond de pensioenhervorming of de fiscaliteit”, in de verwoording van een en ander blijkt ook opnieuw de diepe onderlinge verdeeldheid van de vakbondsleiding.

ABVV – voorzitter Rudy De Leeuw geeft dat ook zelf toe: “voor een staking moeten alle neuzen binnen de vakbond in dezelfde richting staan.” Robert Verteneuil – de Franstalige nummer twee – stelt dan weer dat het ABVV een ultimatum stelt: als de plannen voor het pensioen met punten en de criteria voor de zware beroepen niet ingetrokken worden, dan zal de bond acties organiseren, waaronder ook een 24 urenstaking. Rudy De Leeuw wijst er echter snel op dat dit “liefst gebeurd samen met de andere bonden.”

Andere bonden

Die andere bonden – het christelijke ACV en het liberale ACLVB – zien een staking vooralsnog niet zitten. De christelijke vakbond houdt het voorlopig (?) liever bij juridische stappen bij de Raad van State en wil verder vooral inzetten op sensibilisering van de eigen achterban rond de pensioenplannen van de regering. De vraag blijft ook hier: met welk doel?

Echte problemen

Heel dit kluwen vormt de achtergrond voor de ja of nee – vraagstelling waarvan hier boven sprake. Spijtig genoeg werd die achtergrond niet helder uiteen gezet op de diverse vergaderingen. Zo wordt de militanten de waarheid over de echte problemen (ook die van hun eigen vakbond!) eigenlijk onthouden. Hen wordt niet duidelijk gemaakt dat de vakbeweging onderling diep verdeeld is langs communautaire en ideologische lijnen. Daarbij wordt dikwijls gewezen op de verschillen tussen ABVV en ACV, maar dat is al te makkelijk.

In Franstalig België staat het ABVV wel sterk, maar tegelijk is het gewicht van de grote industrie in Wallonië al lang niet meer wat het was. In Vlaanderen is het gewicht van de industrie dan weer veel groter dan vroeger, maar hier is het ACV in veel sectoren overheersend. Alleen de openbare sector kan (potentieel) over de gewesten en regio’s heen nog een verenigende rol spelen. Daarom is het verheugend dat de socialistische overheidsvakbond ACOD op beide vragen ‘ja’ heeft geantwoord – naar verluidt unaniem in Vlaanderen en Wallonië en met een kleine meerderheid in Brussel.

Naar een omvattende strategie

Eigenlijk is er een offensieve aanpak nodig, met een duidelijke strategie. Een strategie die erop gericht is om de verdeeldheid te boven te komen, zodat de werkende mensen communautair niet langer tegen elkaar uitgespeeld worden, zodat de scheiding tussen privésector en openbare diensten kan worden overkomen, zodat de eenheid tussen ABVV en ACV kan hersteld worden. Zo’n strategie ontbreekt helaas. De ja of nee – vraagstelling maakt een echt debat over deze kwesties ook erg moeilijk.

Hier en daar zijn er gelukkig ook instanties die zich niet hebben laten inperken door de vraagstelling. Zo besloten militanten van de ACOD, die in de provincie Antwerpen werkzaam zijn bij de Federale Overheidsdienst Financiën, om de twee vragen van de vakbondsleiding te beantwoorden met een omvangrijk standpunt. Omdat we er niets aan toe te voegen hebben, geven we dit standpunt hieronder integraal weer.

Standpunt ACOD Financiën Antwerpen over syndicale strategie

(Dit standpunt werd onderschreven door ACOD sector Overheidsdiensten, gewest Antwerpen – Kempen – Mechelen)

“De ondersector Financiën van de ACOD sector Overheidsdiensten in het gewest Antwerpen is van mening dat de eenvoud van de vraag naar het al dan niet deelnemen aan een 24-urenstaking in februari – hetzij door het ABVV, hetzij door de ACOD – een zeer complexe achtergrond verbergt, waardoor het uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk wordt om de echte problematiek duidelijk te maken. De werkelijk belangrijke vraag blijft zo op de achtergrond.

Die werkelijk belangrijke vraag is deze: wat is er vandaag in het belang van de werkende klasse?

Om die vraag te beantwoorden, is het nodig een heldere analyse van de huidige realiteit te maken, zowel wat betreft de algemene toestand (economisch en politiek) als wat betreft de krachtsverhouding van de vakbeweging zelf.

Economisch maken we vandaag een zeker herstel mee van de kapitalistische conjunctuur. Dit herstel drukt zich uit in hogere winsten, hogere beurskoersen, een stijgende vraag naar arbeid en dalende uitgaven van de sociale zekerheid. Tegelijk echter is dit herstel zeer bedrieglijk: de interne tegenstellingen van de kapitalistische economie (tegenstellingen die de financiële crisis van 2007 veroorzaakt hebben) zijn niet bezworen, laat staan opgelost. Eigenlijk wordt kapitaal in het algemeen en het financieel kapitaal in het bijzonder, aan een infuus gelegd: de lasten en kosten voor het kapitaal – zowel de geldelijke parafiscale als fiscale lasten, maar ook andere maatschappelijke verplichtingen (denk maar aan de versoepeling van de arbeidswetgeving) worden drastisch teruggeschroefd.

Het winstbejag van het kapitaal wordt, wereldwijd, met behulp van de politieke overheden, gefinancierd op kosten van de werkende klasse. De manieren waarop dit gebeurt, zijn complex en daardoor zijn de details ervan dikwijls moeilijk te doorgronden. Maar in wezen is het zeer eenvoudig: om de ‘economie’ te redden – maar in de werkelijkheid, om de winsten voor het kapitaal te herstellen – moeten de regeringen zogenaamd ‘hervormingen doorvoeren’, ‘moderniseren’, hetgeen in de praktijk betekent dat tal van verworvenheden van de werkende klasse afgebroken worden – o.a. door de sociale zekerheid en de openbare diensten droog te leggen. Deze wereldwijde aanpak werd en wordt ook in België toegepast.

Politiek drukt zich dit uit in een niet-aflatende stroom aan maatregelen (teveel om op te sommen), gekoppeld aan een onophoudelijk media-offensief, bedoeld om de vermeende ‘onvermijdelijkheid’ van al die maatregelen voortdurend in de hoofden van de mensen te rammen. Tegenover de rechtse coalities staat een al bij al erg zwakke oppositie. De reden voor die zwakte van de oppositie is niet gelegen in een gebrek aan krachtige persoonlijkheden en ook niet in een gebrek aan communicatieve vaardigheden. De ware reden van de zwakte van de oppositie is gelegen in het feit dat zij geen wezenlijk alternatief antwoord hebben op de blijvende tegenstellingen van het kapitalisme. Zij hebben, kortom, geen verhaal.

Daar tegenover staat de vakbeweging, die als enige (!) de belangen van de grote meerderheid van de bevolking kan en moet verdedigen. Maar ook de vakbeweging heeft problemen. Die problemen hebben alles te maken met verdeeldheid, wat zich uitdrukt op het institutionele, op het strategische, op het inhoudelijke en op het praktische niveau.

Institutioneel is de vakbeweging verdeeld langs communautaire en ideologische lijnen. Het is veel te eenvoudig om daarbij enkel te wijzen naar de verschillen tussen ABVV en ACV. De zaak is veel complexer. In Franstalig België staat het ABVV zeer sterk. Maar tegelijk is het gewicht van de grote industrie in Wallonië al lang niet meer wat het in het verleden geweest is. In Vlaanderen is de christelijke vakbeweging in veel sectoren dominant. Maar tegelijk is het in datzelfde Vlaanderen dat de industriële activiteit zich meer en meer concentreert. De openbare sector kan, omdat ze (nog steeds) dikwijls over de gewesten en regio’s heen opereert wel nog een verenigende en stuwende rol spelen in de Belgische context.

De houding die ACOD aanneemt is dan ook van strategisch belang om een perspectief te bieden, waarrond de gehele Belgische werkende klasse zich kan verenigen. Maar dat perspectief moet dan wel geloofwaardig zijn, zowel op het vlak van de inhoud als op dat van de aanpak.

Inhoudelijk is het naar voor schuiven van duidelijk sociale alternatieven voor de tot op heden gevoerde politiek absoluut onmisbaar. Het volstaat niet te zeggen dat er alternatieven zijn; we moeten ze ook durven articuleren. Naar onze mening dient dit sociaal alternatief volgende elementen te bevatten:

1. Alle maatregelen – waarmee men de werkende klasse laat betalen voor de financiële crisis – moeten worden teruggeschroefd. Onder andere moeten jongeren opnieuw volwaardig toegang krijgen tot de arbeidsvoorziening, terwijl ouderen opnieuw zicht moeten krijgen op een waardige uitstapregeling onder de vorm van een leefbaar pensioen voor allen, op de redelijke leeftijd van maximaal 65 jaar.

2. In plaats van de flexibiliteit systematisch te verhogen, moet de arbeidsduur drastisch worden ingekort. Dit moet niet geleidelijk, noch per sector of leeftijdscategorie gebeuren, maar wel onmiddellijk en overal, zodat werk eindelijk voor iedereen echt werkbaar wordt.

3. De sociale zekerheid moet niet worden afgebouwd, maar wel uitgebouwd, zodat nieuwe sociale noden – onder andere ten gevolge van de vergrijzing – kunnen worden gelenigd. Dit betekent onder meer dat de politiek van verlaging van de patronale lasten moet worden stopgezet én teruggeschroefd.

4. De openbare diensten moeten geherfinancierd worden en de afbraak ervan moet worden stopgezet en teruggeschroefd, niet in het minst voor wat betreft privatiseringen. Tegelijk dient het beheer van de openbare diensten niet gemanaged, maar wel gedemocratiseerd te worden, met reële controle door de werkende mensen, gebruikers net zo goed als personeel.

5. Er moet een grootscheeps programma worden opgezet voor de isolatie van woningen en gebouwen, uit te voeren door een openbare isolatiemaatschappij. Zo voeren we een politiek die het milieu ten goede komt, tegelijk de levenskwaliteit verbetert en zorgt voor zinvolle tewerkstelling. Want in plaats van toekomstvisioenen te koesteren over (bijvoorbeeld) zelf rijdende elektrische wagens vereist de ecologische crisis daadwerkelijke en vooral sociale antwoorden.

6. De overheidsschuld – die explosief gestegen is ten gevolge van de door speculanten veroorzaakte financiële crisis – kan ongedaan gemaakt worden door het opleggen van een eenmalige, progressieve crisisbelasting op de 10% rijkste inwoners van België. Dat kan mits volledige opheffing van het bankgeheim, creatie van een vermogenskadaster en het instellen van kapitaalcontroles (om de kapitaalvlucht te verijdelen).

Praktisch kunnen dergelijke inhoudelijke eisen enkel waargemaakt worden indien de vakbeweging de draad opnieuw opneemt waar zij hem in december 2014 heeft laten liggen.

We moeten alles op alles zetten om de communautaire breuklijnen opnieuw te overstijgen, om de scheiding tussen privé en openbare sector opnieuw ongedaan te maken, om de eenheid tussen ABVV en ACV te herstellen.

Om daarin succesvol te zijn, moeten we echter niet zoeken naar de weg van de minste weerstand. Het heeft geen enkele zin om onze opvattingen aan te passen aan diegenen die het minst strijdlustig zijn. We moeten niet proberen het beleid van de regeringen bij te sturen – we moeten die regeringen verjagen.

We mogen niet toegeven aan de valse tegenstelling tussen strijd of overleg – we moeten strijden om overleg af te dwingen op onze voorwaarden, rond onze eisen.

Wij moeten allen confronteren met de simpele vraag: wat is in het belang van de werkende bevolking? Lijdzaam ondergaan of het verzet alle kansen geven?

De vraag is dus niet of we in februari ja dan nee een 24-urenstaking willen organiseren in het kader van ABVV of ACOD.

De vraag is welke algemene aanpak, welke veralgemeende strategie we willen ontwikkelen tegenover de crisis van het kapitalisme. Wij kiezen voor een strategie van volgehouden strijd, met duidelijke sociale doelstellingen, steunend op een brede, inhoudelijke campagne, met een geloofwaardig actieplan in opgaande lijn.