Vorige donderdag overleed professor Jan Blommaert op 59-jarige leeftijd in zijn huis in Berchem aan de gevolgen van een hardnekkige kanker. Jenny Van der Aa, voormalig studente en jarenlang medewerkster van Jan, blikt terug.

Jan Blommaert was een veteraan van de linkerzijde, een socialist in hart en nieren. Aan de piketten was hij getooid in berenmuts en regenjas een graag geziene gast die altijd wel een rake toespraak of een gevatte quote wist te lanceren. Hij schreef voor zijn geliefde EPO ook een paar handen vol boeken die zijn academische opvattingen beschikbaar maakten voor arbeiders, vakbondsmensen en linkse partijmilitanten. Wat minder mensen wisten was dat Jan als hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg zijn marxistische opvattingen niet alleen in zijn sociaal activisme, maar ook in zijn onderwijs en onderzoek ten gronde aanwendde.

Als sociolinguïst was Blommaert een echte rockster. Op een congres of bij zijn bureau was het aanschuiven voor een praatje, een begroeting of een commentaar op je paper of thesis. Echter, hij nam de tijd om genereus iedereen, en vooral studenten, op zijn of haar wenken te bedienen volgens het principe ‘first man in, last man out’. Zowel aan de koffie van zeven uur als aan de laatste whisky om middernacht was Jan te vinden in het middelpunt van de belangstelling. Deze grote impact op het veld van de taalkundige antropologie zorgde ervoor dat sommige van de meer marxistische grondslagen van zijn werk begonnen tot de onzichtbare hardware te behoren. Graag spit ik hier enkele van deze grondslagen verder uit.

Ten eerste, Blommaert was een materialistisch denker. Hij stelde dat onder geglobaliseerde omstandigheden ons basisbegrip van taal en maatschappij opnieuw moet worden gedefinieerd en dat de discipline van de sociolinguïstiek zich in meer materialistische, semiotische en etnografische richtingen moet bewegen:  tekens, of het nu gaat om geschreven teksten, winkelinscripties, internetmemes of bureaucratische interviews; zij worden geproduceerd uit en circuleren binnen bepaalde “ordes van indexicaliteit”, zij indexeren met name effecten van de geglobaliseerde samenleving. Deze ordes zijn materieel van aard en grijpen plaats in het dagelijkse leven in observeerbare momenten. Blommaert benadrukte verder de ongelijke toegang tot universeel waardevolle linguïstische bronnen zoals standaard Engels of Nederlands (linguïstisch kapitaal), en de sociale en politieke onrechtvaardigheden als gevolg daarvan. Illustraties hiervan zijn te vinden in zijn boek Grassroots Literacy uit 2008 over marginale schrijfpraktijken in Centraal-Afrika.

Ten tweede is de sleutel tot Blommaerts werk ‘etnografie’, letterlijk de studie van het alledaagse, met inbegrip van vraagstukken over methodologie en empirische praktijk. Etnografie is echter niet gereduceerd tot die elementen, maar eerder geschetst als een paradigma, een robuust theoretisch en methodologisch kader waarbinnen de wereld wordt geobserveerd. Om tot een dergelijk breed perspectief te komen, pleitte Blommaert voor een historisch en gedifferentieerd begrip van het werkelijke taalgebruik in de samenleving.

Om dit historisch materialisme op te bouwen, putte hij vaak uit Bourdieu’s oeuvre, met het argument dat het juist vanwege de diverse methodologische benadering (variërend van observaties tot lange termijn onderzoeken etc.) etnografisch is; uit Braudel, wiens concept van ‘longue durée’ sociolinguïstische complexiteit in kaart kan brengen (een evenement is altijd ingebed in een historisch kader), en Wallerstein’s opvattingen over de compressie van tijd en ruimte in diens World Systems Analysis. Alles hing samen voor Jan.

Leve het democratisch onderwijs en onderzoek waarvoor Jan zo lang vocht! Lang leve de democratie en het socialisme!