Dit is het tweede deel van het (bewerkte) interview van Stephen Dozeman met Peter Drucker over zijn boek Warped, Gay Normality and Queer Anti-Capitalism. Het eerste deel vind je hier.

Stephen Dozeman: Ik wil graag wat verder ingaan op de tweede periode van het kapitalisme die je analyseert: het fordisme waar een consumentistische vorm van identiteit en burgerschap ontstond en er in de seksuele identiteit en seksuele praktijk een groeiende nadruk kwam te liggen op genot. Seksualiteit stond niet langer louter in het teken van voortplanting. Kan je iets meer zeggen over de manier waarop seksueel genot veel meer op de voorgrond komt in onze identiteiten in onze praktijk en hoe dat past in deze groeiende identiteit als consumenten.

Peter Drucker: De fordistische periode is een periode waarin de economische groei en de vorm van de economische groei veranderde. In de voorafgaande perioden van het kapitalisme kregen de mensen die het productiewerk deden, de arbeidersklasse, heel lage lonen. Ze waren in het algemeen, niet in staat om de zaken die ze produceerden zelf te kopen. Zoals auto’s, die oorspronkelijk geproduceerd werden voor de rijken of op zijn minst voor de middenklassen. Als lid van de arbeidersklasse kon je geen auto kopen.

Maar in het fordisme – de naam komt van de autoproducent Henry Ford en zijn vernieuwingen – krijg je een periode waarin de lonen van de arbeidersklasse meer in lijn blijven met de stijging van de productiviteit en dat maakte het – in een deel van de wereld – mogelijk voor mensen uit de arbeidersklasse om bijvoorbeeld auto’s te kopen. En dat maakt het voor mensen als Henry Ford mogelijk om heel veel auto’s te verkopen. En dat gold voor allerlei producten.

Dus met de uitbreiding van massamarkten en massaconsumptie is er de noodzaak om al die producten te verkopen aan steeds meer mensen. Dus adverteren wordt cruciaal en het stimuleren van begeerte en begeerte in het algemeen is sterk verbonden met seksuele begeerte. Een man wil een mooie auto hebben om indruk te maken op vrouwen en zo krijgt hij de vrouw die hij wil en het gezin dat hij wil. Zo krijg je het aan elkaar verbinden van heteroseksualiteit met consumptie en de consumptiemaatschappij.

En uiteindelijk sijpelt dat ook door naar lesbische- en gay mensen. Daarbij zie je een paradox. Ik baseer me daarbij in sterke mate op Herbert Marcuse, die in mijn ogen de belangrijkste pionier was in het verbinden van Marx met Freud en in het analyseren van de maatschappij op basis van de psychoanalyse. Wat hij duidelijk maakt is dat het soort stimulering van de begeerte en de seksualisering van de maatschappij tegelijkertijd tot een extreme opdeling van seksualiteit leidt. Want arbeiders moeten nog steeds produceren en ze gaan niet voldoende produceren als ze op het werk maar wat rond neuken. Je heb dus in de maatschappij een combinatie van aan de ene kant een heel rigide gedisciplineerde ethiek op de werkplek en een sterk op consumptie en genot gerichte ethiek voor de vrije tijd, zeer sterk van elkaar gescheiden.

De scene van gay mannen in jaren zeventig was daar een extreme uitdrukking van. Je had met name in de VS mensen die naar New York of San Francisco gingen om gay te zijn, om te ontvluchten aan hun families, de kerk en de kleine steden. Ze gingen naar de grote stad en maakten plezier. Dat betekende dat ze probeerden hun werkleven zo veel mogelijk te beperken tot een zo klein mogelijk deel van de dag zodat ze ’s avonds uit konden gaan, dansen, mensen ontmoeten en seks hebben. Er was dus een zekere mate van bevrijding, maar ook een duplicatie van de extreme scheiding in de fordistische periode tussen productie en consumptie.

In deze fordistische periode was er dus een spanning in de seksuele identiteit. Aan de ene kant was er de grote nadruk op persoonlijke vrijheid en de uitdrukking van plezier en genot, aan de andere kant waren er sociale noden en de sociale druk die er van uitging dat er een gezin was dat zich reproduceerde in het belang van economische reproductie. En dat leidde tot wat Herbert Marcuse repressieve tolerantie noemde, wat hij omschreef als ‘de ongemakkelijke combinatie van seksuele vrijheid en de aanpassing van seksueel gedrag aan vormen die in overeenstemming zijn met de productieve en reproductieve orde’.

Kan je de groeiende spanning duiden en aangeven hoe dat de weg effende voor de LHBTI-politiek in de daaropvolgende periode?

Als we het hier over hebben, hebben we het over een periode van een paar decennia waarin er veel veranderde, veel ten slechte veranderde. Wat in de jaren 60 en 70 in de VS, in Canada en in West Europa de seksuele vrijheid relatief makkelijker maakte, was de groei van de welvaartsstaat in deze periode. In een eerdere periode was je als je werkloos werd, of ziek, afhankelijk van je familie. En dat betekende dat je wel twee keer na moest denken voordat je het risico nam om je te vervreemden van je familie, met name van je ouders, want als je pech had, had je ze nodig.

Familie en gezin

In de jaren 60 en 70 toen het kapitalisme die enorme ontwikkeling doormaakte bouwde de welvaarstaat vangnetten op om de consumptie in stand te houden, zelfs in perioden van economische recessie. Je had veel meer werkloosheidsuitkeringen, pensioenen, uitkeringen bij ziekte enzovoort. Dus dat maakte het makkelijker om openlijk lesbisch of gay te zijn, want je was niet afhankelijk van je ouders.

Maar al vroeg in de jaren zeventig raakte dit hele model van kapitalistische accumulatie in crisis, de winsten stonden onder druk en neoconservatieven en neo-liberalen begonnen te roepen: dit loopt uit de hand, het overheidsapparaat is te groot, de belastingen zijn te hoog, bedrijven kunnen zo niet door functioneren, er moet wat gebeuren. ‘Welfare queens’ was de term die Reagan gebruikte om jongeren te omschrijven die zich lieten betalen door hardwerkende belastingbetalers in plaats van er zelf voor op te draaien. Dit leidde er dus toe dat er weer heel veel verantwoordelijkheid kwam te liggen op de schouders van gezinnen. Onder het neoliberalisme kwamen de bezuinigingen en een vorm van sociaal conservatisme dat daar mee samengaat.

Wat er veranderde was dat er in de 21ste eeuw een trend ontstond om te zeggen: okay, lesbische en gay mensen kunnen ook stabiele koppels vormen, kunnen ook een professionele carrière hebben. Daarbij ging het natuurlijk om mensen uit de middenklasse. Er is altijd een culturele focus op lesbische en gay mensen uit de middenklasse, terwijl er natuurlijk veel meer lesbische en gay mensen zijn in de arbeidersklasse. Er kwam het recht om te trouwen. En zo krijg je koppels van hetzelfde geslacht die stabiele gezinnen vormen, die de kinderen opvoeden die ze hebben uit eerdere relaties, of die kinderen adopteren. Dus die druk om de welvaartsstaat te vervangen door steun vanuit het gezin is iets dat ook lesbische en gay koppels gaat omvatten. En in die zin worden lesbische en gay mensen meer een integraal deel van het neoliberale geheel.

Als we verder gaan van fordisme en neoliberalisme verschijnt er een nieuwe figuur, die Dennis Altman heeft omschreven als de ‘global gay’. En anderen hebben de aandacht gevestigd op wat we kunnen noemen de ‘globale homo-oriëntatie’. Dat heeft dus geleid tot een gemeenschap, maar heeft ook spanningen gebracht door het verbinden van de LHBTI identiteiten met zekere vormen van consumentisme, wat een ongelijke ontwikkeling heeft veroorzaakt binnen de LHBTI gemeenschap. Kan je daar nader op ingaan?

Ik zal het proberen. De neoliberale wereld is al decennia een steeds ongelijkere wereld, met steeds meer rijkdom geconcentreerd aan de top van de economische piramide en een heleboel armoede aan de basis. Dat is speciaal het geval in de landen die gedomineerd worden door het imperialisme. Vanaf het begin van de vroege jaren 80 met de explosie van de schuldencrisis had je de structurele aanpassingsprogramma’s in Latijns America. Dat leidde tot het zogenoemde verloren decennium met stagnatie tijdens de hele jaren tachtig. Je had landen met schulden die door de Wereldbank gedwongen werden om zeer drastisch in hun sociale uitgaven te snijden en hun economieën te openen voor de Europese en Noord-Amerikaanse investeringen en handel.

Groeiende ongelijkheid

In arme landen zag je een groeiende ongelijkheid: aan de ene kant de groei van een middenklasse die meer dan daarvoor in staat was om consumptiegoederen te kopen, aan de andere kant miljoenen en miljoenen arme mensen die niet in staat waren dergelijke producten te kopen. Onder mensen die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht zag je de groei van lesbo- en gay gemeenschappen in de middenklasse, of wat de middenklasse genoemd wordt, zelfs in landen als India of de Filipijnen en natuurlijk in Latijns Amerika. In deze middenklasse-gemeenschappen had je een zekere mate van culturele oriëntatie op New York, Londen en Parijs. Dus je zag de opkomst van bars en clubs en tijdschriften die min of meer imitaties waren van de bars en clubs en magazines in New York, San Francisco of Londen en daarmee een bepaalde lesbische- en gay identiteit, die leek op de identiteit zoals die zich onder het fordisme in ontwikkelde kapitalistische landen had ontwikkeld.

Maar je hebt ook miljoenen en miljoenen mensen zonder dit inkomen die veel minder in staat zijn om dat allemaal te kopen en daar kennis van te nemen en dus een meer traditionele identiteit handhaven bijvoorbeeld de trans identiteiten die in de geschiedenis in alle delen van de wereld bestonden, veel langer dan lesbische- en gay identiteiten. Trans identiteiten die veel karakteristieker zijn voor relaties van mensen van hetzelfde geslacht onder arme mensen. In grote delen van de wereld aangeduid in de lokale talen als ‘kathoeys’ in Thailand, ‘bakla’ in de Filipijnen enzovoort.

Kerken

Om het iets verder uit te breiden: het neoliberalisme heeft ook in hetero-gezinnen ertoe geleid dat mensen in verschillende richtingen worden geduwd. Aan de ene kant is er de nadruk op de persoonlijke verantwoordelijkheid in relatie tot de marktwerking wat tegen familiewaarden ingaat en aan de andere kant de groeiende precariteit en de afbraak van sociale zekerheden waardoor het gezin weer een taak krijgt die de staat niet langer wil vervullen. Kan je deze spanning wat verder uitwerken en ingaan op hoe jij kijkt naar de seksuele en persoonlijke identiteiten, niet alleen in de LHBTI gemeenschap maar ook in de hetero-normatieve gemeenschappen en families.

Ik denk dat je die dynamiek goed weergeeft. Het is heel moeilijk voor mensen. Met name voor mensen in een land als de VS waar de welvaartsstaat veel zwakker was dan in veel West-Europese landen. Ik denk dat dat ook mede de opkomst verklaart van evangelische kerken. Je kan niet meer op de staat rekenen om je te helpen als het slecht gaat, dus je moet terugvallen op je familie en in zekere mate kan je terugvallen op je kerk. Ik heb vrienden die van Brooklyn – waar ik ze van kende – verhuisd zijn naar een klein stadje in Pennsylvania en ze vertelden me dat de eerste vraag die daar aan je gesteld wordt als je mensen in een dergelijke stad ontmoet is: bij welke kerk hoor je? En het idee dat je niet bij een kerk hoort is heel vreemd voor de mensen, want hoe moet je dan overleven en hoe kom je dan aan een sociaal netwerk?

Zo heeft de politiek van Trump en uiterstrechts de positie van de kerken versterkt. Dat is paradoxaal, want Trump was zelf nooit een gelovig christen, hij had zelfs rechtse gay volgers, zoals Richard Grenell, onder Trump VS-ambassadeur in Duitsland, maar de evangelische christenen waren een cruciaal deel van de aanhang van Trump en volgden hem in zijn aanval op trans mensen in het leger en zijn verdediging van de zogenaamde religieuze vrijheden en al die dingen. En ik denk dat dat het belang in het leven van vele mensen – en niet alleen bij evangelische mensen – laat zien: de familie als een middel om te overleven.

Toch weten we dat families verre van perfect zijn, families zitten vol met conflicten. Gezinnen kunnen niet al het gewicht dat op hen wordt gelegd dragen, ze kunnen niet alle rollen vervullen die ze geacht worden te vervullen. Ik herinner me – van al weer decennia geleden – dat iemand me het verhaal vertelde van een sterke feministische vrouw die in gesprekken met haar collega’s op het werk zo veel verhalen hoorde over smerige vechtscheidingen, misbruik en geweld in gezinnen en op een gegeven moment tegen haar collega’s zei: jullie schetsen zo’n afschuwelijk beeld van jullie families en toch zijn jullie zo ‘pro-familie’, hoe kan dat? En het antwoord was: wat is dan het alternatief, waar kan je anders op terugvallen? Ik denk dat dat de tragische realiteit is voor een heleboel mensen. Er is geen vervanging voor familie en gezin.