Waarom komt Bart De Wever uitgerekend nu met een idee aandraven dat in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw de dromen bevolkte van de nationalistische vleugel van de Vlaamse beweging en van een handvol Noord-Nederlanders: de staatkundige eenheid der Lage Landen, het verlangen naar een groter en sterker Nederland in het Europese concert? En waarop stoelt die gedachte?

Het nationalisme is van nature irredentistisch: het wil zoveel mogelijk gebieden en mensen onder zijn voogdij. Klein is in dit geval niet fijn. De zogenaamde Groot-Nederlandse gedachte, want het bleef bij een gedachte, zocht, en dat is ook weer typisch voor een nationalistische ideologie, haar argumenten in het verre en nabije verleden. Zo verwees ze naar de Bourgondische Nederlanden, de “landen van herwaarts over”, die een culturele eenheid vormden en aan het eind van de 15de eeuw in Habsburgse handen vielen.

De Nederlandse historicus Johan Huizinga wijdde in 1919 aan Bourgondië een beroemd boek, De Herfsttij der Middeleeuwen. Een andere Nederlandse historicus, Pieter Geyl, baseerde zijn Groot-Nederlandse idee op een cultureel-etnisch argument: de “stamverwantschap” waarover hij tussen 1930 en 1937 vier boekdelen publiceerde onder de titel Geschiedenis van de Nederlandse stam. Geyl, die zich niet aan de rechterzijde van de politieke wereld situeerde, nam, gedreven door dit soort nationalisme, actief deel aan de drijverijen van andere Groot-Nederlanders die in rechts vaarwater laveerden.

De Groot-Nederlandse gedachte kende echter zijn grootste aanhang in het gefrustreerde Vlaanderen, zoals bij de fascistische historicus Robert Van Roosbroeck en de poëet Wies Moens, ex-Verdinaso. Zowel het fascistische Vlaams Nationaal Verbond als vele, vooral Vlaamse jongerenorganisaties schreven de Dietse eenheid in hun vaandels, elk op hun manier.

Joris van Severen (1894-1940), de leider van het Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen), droomde van een nieuw Bourgondisch rijk dat zowel de landen van herwaarts over (de Nederlanden) als van derwaarts over (het hertogdom Bourgondië) zou verenigen, maar sloeg in 1934 een “nieuwe marsrichting” in door te verzaken aan zijn anti-Belgische radicalisme en zich achter de autoritaire vorst Leopold III te scharen. Dat viel in slechte aarde bij de Vlaamse nationalisten die droomden van een rijk waarin Vlamingen, Hollanders, Friezen en Afrikaanders één Dietse stam vormden, maar waarin de Franstalige Nederlanders geweerd werden. De taal is immers, althans volgens romantisch-nationalistische begrippen, gans het volk. Ze belichaamt die volksziel en brengt hem tot uiting. Vermits in Vlaanderen en Nederland theoretisch dezelfde cultuurtaal wordt gebezigd vormen zij een volk. QED.

Het nationalisme beschouwt de vorming van natiestaten niet als het resultaat van een in bepaalde maatschappelijke omstandigheden gedane politieke beslissing, maar als het onvermijdelijke, natuurlijke gevolg van een etnisch stamverband. De Dietse dromers waren het pendant van de nationalistische Belgische historici die de toekomstige vorming van de België situeerden bij de Oude Belgen en na de Eerste Wereldoorlog stukken van Duitsland en Nederland opeisten, samen met het groothertogdom Luxemburg. Maar dat zinde de grootmachten niet die België enkel een klein stukje Duitsland gunden.

De nationalistisch-romantische opvatting van de geschiedenis is van nature teleologisch: al in het verre verleden is het doel vastgelegd dat in het heden tot uiting is gekomen of moet komen. Welke geheimzinnige drijfkracht hierbij aan het werk is, is niet duidelijk. Is het de volksziel, het bloed, de Voorzienigheid of, volgens Hegel, de verwezenlijking van de absolute geest in de natiestaat?

Zelfs de eenheid van Zwitserland wordt in die trant verklaard, ook al spreken de inwoners van dit land officieel vier verschillende talen en belijden ze verschillende concurrerende religies, zoals het katholicisme, het lutheranisme, het calvinisme en het zwinglianisme. Niet hun taal of godsdienst, maar hun oeroude kantonnale vrijheidsdrang verenigt hen achter de boog en de pijlkoker van ene Wilhelm Tell die zich zou verzet hebben tegen de Habsburgse voogdij, maar waarschijnlijk nooit bestaan heeft.

Diverse kunstenaars, waaronder Friedrich Schiller en Gioacchino Rossini hebben, gedreven door Sturm und Drang en de Romantiek, aan die mythische figuur hun talenten gewijd. Het voortbestaan van Zwitserland als natie is echter, vermoed ik, eerder te danken aan zijn op de bankwereld gebaseerde neutraliteit die de tamelijk xenofobe inwoners heel wat voordelen heeft gebracht. Maar terug naar de Nederlanden…

Bart De Wever heeft het vandaag niet gemakkelijk. Zijn partij heeft in de laatste verkiezingen een nederlaag geleden, wordt op zijn rechterflank bedreigt door het VB en krijgt te maken met een bevolking die beseft dat kwesties zoals epidemieën en milieuproblemen niet kleinstaats aangepakt kunnen worden. BDW zoekt naar middelen om zijn separatistisch nationalisme in leven te houden.

Als ervaren tacticus lanceert hij met dit oogmerk voor ogen diverse ideetjes. Zo vormt volgens hem, ondanks het stemmenverlies van zijn partij, het Vlaamse nationalisme nog steeds de meerderheid, althans als men rekening houdt met de stemmen van het Vlaams Belang. Vervolgens vindt BDW dat er een nieuwe “coup van Loppem” nodig is om de democratie te versterken. En nu krijgen we de Groot-Nederlandse utopie voorgeschoteld. Een groots idee, ontsproten aan het brein van een Vlaamse voorman met profetische allures.

Hoe zit het nu met de Groot-Nederlandse realiteit? Vier eeuwen aparte ontwikkeling hebben Nederland en Vlaams België elk een eigen cultuur gegeven. De clichés over de “zuinige Nederlanders” en de “domme Belgen” brengen deze verschillen op een karikaturale manier tot uiting. Het identiteitsgevoel van de Nederlanders verschilt van dat van de Vlamingen. Instellingen zoals de sociale zekerheid en de vakbonden zijn niet op dezelfde leest geschoeid. Zelfs de omgangstaal verschilt in menig opzicht en brengt die culturele verschillen tot uiting. De Vlaamse literatuur verschilt in haar aanpak van de Noord-Nederlandse. De romans van Louis-Paul Boon brengen cultureel en politiek heel wat anders tot uiting dan die van Harry Mulisch.

Een zekere eenheid is er echter wel in de huidige Nederlandstalige literaire ontwikkeling: we krijgen een eenheidsworst van egotripperij, marktgericht creative writing en aanpassing aan de internationale kitsch. Dat heeft uiteraard te maken met de liberale globalisering. Wat beide volkeren vandaag in werkelijkheid verenigt, is de dominerende neoliberale ideologie, naast de islamofobie en het uiterst-rechtse en conservatieve denken.

Als BDW van Groot-Nederland droomt dan doet hij dat vanuit zijn neoliberale overtuiging, het enige beschikbare maar ontoereikende bindmiddel voor zijn Groot-Nederlands project. Maar misschien pretendeert hij erin te geloven. Als historisch opgeleide intellectueel moet hij toch beseffen dat het Groot-Neerlandisme irrealistisch is. Of toch niet? De ideologische beladenheid van het Vlaamse nationalisme weegt als lood op hersenen van zijn politici.