Het neerhalen van beelden wist de geschiedenis niet uit, maar brengt haar duidelijker in beeld

De demonstranten die monumenten voor slavenhouders en daders van genocide neerhalen, worden vaak beschuldigd van het ‘uitwissen van het verleden’. Maar hun acties maken het juist mogelijk kritisch te kijken naar de historische figuren die met deze monumenten geëerd worden – en creëren zo de ruimte om een ander verhaal te vertellen, door de ogen van de slachtoffers.

Antiracisme is een strijd om de herinnering. Dit is een van de meest opmerkelijke kenmerken van de wereldwijde protesten na de moord op George Floyd in Minneapolis. Overal trekken antiracistische bewegingen het verleden in twijfel door zich te richten op monumenten die de erfenis van de slavernij en het kolonialisme symboliseren: generaal Robert E. Lee in Virginia; Theodore Roosevelt in New York City; Christopher Columbus in veel Amerikaanse steden; de Belgische koning Leopold II in Brussel; slavenhandelaar Edward Colston in Bristol; Jean-Baptiste Colbert, minister van Financiën van Louis XIV en de auteur van de beruchte Code Noir in Frankrijk; de vader van de moderne Italiaanse journalistiek en voormalig propagandist voor het fascistische kolonialisme, Indro Montanelli, enzovoort.

Of ze nu omvergeworpen, vernield, beschilderd of met graffiti bewerkt worden, deze beelden belichamen een nieuwe dimensie van de strijd: het verband tussen mensen- en burgerrechten en de herinnering. Ze benadrukken het contrast tussen aan de ene kant de status van zwarten en mensen met een postkoloniale achtergrond als gestigmatiseerde en onderworpen minderheden, en aan de andere kant de symbolische plaats die in de stedelijke omgeving wordt gegeven aan hun onderdrukkers.

Beeldenstorm

Het is bekend dat revoluties gekenmerkt worden door beeldenstormen. Of het nu spontaan is, zoals de vernietiging van kerken, kruizen en katholieke relikwieën tijdens de eerste maanden van de Spaanse Burgeroorlog, of zorgvuldiger gepland, zoals de afbraak van de Colonne Vendôme tijdens de Parijse Commune, deze uitbarsting van iconoclasme speelt een centrale rol in elke strijd voor de omverwerping van de gevestigde orde.

Filmregisseur Sergei Eisenstein opende Oktober, zijn meesterwerk over de Russische Revolutie, met beelden van de menigte die een standbeeld van tsaar Alexander III omverwierp. In 1956 vernietigden de opstandelingen in Boedapest het standbeeld van Stalin. In 2003 ensceneerden de Amerikaanse troepen, met medewerking van veel gevestigde televisiezenders, het neerhalen van een standbeeld van Saddam Hoessein in Bagdad, in een poging om de bezetting voor te doen als een volksopstand.

Dat laatste voorbeeld heeft niets met werkelijke sociale strijd te maken. Maar als het iconoclasme van protestbewegingen wel authentiek is, wekt het steeds verontwaardigde reacties op. De communards werden afgebeeld als ‘vandalen’ en Gustave Courbet, een van de verantwoordelijken voor het neerhalen van de Colonne Vendôme, werd in de gevangenis gegooid. De Spaanse anarchisten werden veroordeeld als woeste barbaren. Een soortgelijke verontwaardiging zien we de afgelopen weken.

Boris Johnson was buitengewoon verontwaardigd toen de titel ‘racist’ werd gebeiteld in een beeld van Churchill. Dat Churchill een racist was, is echter een feit waarover wetenschappelijke consensus bestaat: het wordt aangetoond door zijn manier van spreken over Afrikanen en zijn verantwoordelijkheid voor de Bengaalse hongersnood in 1943.

Emmanuel Macron klaagde in een boodschap aan de Franse natie die – veelzeggend – in het geheel niet de slachtoffers van racisme noemde, over een soortgelijke beeldenstorm: ‘Vanavond zeg ik u, beste medeburgers, dat de Republiek geen sporen of figuren uit haar geschiedenis zal wissen. Ze zal geen enkele van haar prestaties vergeten. Ze zal geen enkel standbeeld omverwerpen.’

In Italië werd het gooien van rode verf over een standbeeld van Indro Montanelli in een openbaar park in Milaan door alle kranten en media, met uitzondering van Il Manifesto unaniem veroordeeld als een ‘fascistische’ en ‘barbaarse’ daad. Nadat hij in de jaren zeventig door linkse terroristen werd verwond, werd Montanelli heilig verklaard als een heldhaftige verdediger van de democratie en de vrijheid.

Na de zogenoemde ‘laffe aanval’ op het standbeeld van Montanelli door de verfgooiers, stelde een redacteur van Corriere della Sera dat een dergelijke held als een ‘heilige’ zou moeten worden herdacht. Toch bleek deze ‘barbaarse’ daad zichtbaar te maken wie Montanelli was: in de jaren dertig, toen hij een jonge journalist was, prees hij het fascistische rijk en zijn rassenhiërarchieën en, als oorlogscorrespondent naar Ethiopië gestuurd, ‘kocht’ hij onmiddellijk een Eritrees meisje van veertien jaar oud om aan zijn seksuele en huishoudelijke behoeften te voldoen.

Voor veel commentatoren waren dit de ‘gewoontes van de tijd’ en dus zijn in hun ogen alle beschuldigingen van steun aan kolonialisme, racisme en seksisme oneerlijk en niet gerechtvaardigd. Maar Montanelli veroordeelde in de jaren zestig nog ‘rassenvermenging’ als een bron van beschavingsdecadentie, met argumenten die rechtstreeks ontleend zijn aan Arthur Gobineau’s essay uit 1853-55 Essai sur l’inégalité des races humaines.

Dat waren nota bene dezelfde argumenten die de KKK in dezelfde periode naar voren bracht in haar verzet tegen de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten. Tegen alle bewijzen in ontkende de geestelijk vader van twee generaties Italiaanse journalisten fel dat het fascistische leger tijdens de Ethiopische oorlog gasbombardementen had uitgevoerd. De Milanese ‘barbaren’ herinnerden ons aan deze eenvoudige feiten.

Het is interessant om vast te stellen dat de meeste politieke leiders, intellectuelen en journalisten die nu verontwaardigd zijn over de golf van ‘vandalisme’, nooit een dergelijke verontwaardiging hebben geuit over het voortdurende politiegeweld, het racisme, de onrechtvaardigheid en systemische ongelijkheid waartegen de protesten zijn gericht. Zij hebben zich in die bestaande situatie blijkbaar behoorlijk op hun gemak gevoeld.

Velen van hen prezen dertig jaar geleden zelfs een andere beeldenstorm, toen de beelden van Marx, Engels en Lenin in Midden-Europa omvergeworpen werden. Terwijl het denkbeeldige vooruitzicht om tussen dit soort monumenten te leven voor hen ondraaglijk en verstikkend is, zijn ze trots op de beelden van racistische generaals, slavenhandelaren, genocidale koningen, juridische architecten van de blanke overheersing en propagandisten van het fascistisch kolonialisme die het erfgoed van de westerse samenlevingen vormen. Zoals ze zeggen, ‘we zullen geen sporen of figuren uit onze geschiedenis wissen.’

In Frankrijk wordt het omverwerpen van de monumenten van het kolonialisme en de slavernij meestal voorgesteld als een vorm van ‘communitarisme’ – een term met een negatieve bijklank die wordt gebezigd om de gebruiken en praktijken van postkoloniale minderheden te beschrijven – alsof dat communitarisme alleen op die gemeenschappen van toepassing is. De term is blijkbaar nooit van toepassing op de herdenkingspolitiek van de witte meerderheid, die – anders dan postkoloniale minderheden – wel in de positie is om vorm te geven aan de publieke ruimte. Terwijl het zogenaamde ‘universalisme’ van Frankrijk juist vaak de onaangename bijsmaak van ‘wit communitarisme’ heeft.

Net als in het verleden maakt de beeldenstorm die momenteel in steden in de hele wereld woedt aanspraak op nieuwe normen van tolerantie en burgerlijke co-existentie. In plaats van het verleden uit te wissen, draagt de antiracistische beeldenstorm een nieuw historisch bewustzijn met zich mee dat onvermijdelijk het aanzicht van de steden beïnvloedt. De betwiste beelden eren het verleden en de mensen die daarin een centrale rol speelden – dat eenvoudige feit legitimeert hun verwijdering. Steden zijn levende lichamen die veranderen volgens de behoeften, waarden en wensen van hun inwoners, en deze veranderingen zijn altijd het resultaat van politieke en culturele conflicten.

De strijd tegen racisme en onderdrukking in het heden krijgt een historische dimensie door middel van het omverwerpen van monumenten die de heersers van het verleden herdenken. Het betekent waarschijnlijk nog meer dan dat. Het is een andere manier om de gentrificatie van onze steden tegen te gaan, een proces dat immers leidt tot de gedaanteverandering van historische wijken waarin de geleefde geschiedenis wordt uitgewist door processen van restauratie en verdinglijking.

Als een stad eenmaal door de UNESCO als ‘werelderfgoed’ is erkend, is ze gedoemd te sterven. De ‘barbaren’ die de standbeelden omverwerpen protesteren impliciet tegen het huidige neoliberale beleid dat de lagere klassen uit de stadscentra verdrijft en wijken in verstilde overblijfselen verandert. De symbolen van oude slavernij en kolonialisme komen samen met de vernietigende werkelijkheid van het vastgoedkapitalisme. Ook daar richten de demonstranten zich tegen.

Het perspectief van de overwonnenen

Volgens een meer verfijnd en pervers argument drukt de antiracistisch beeldenstorm een onbewust verlangen uit om het verleden te ontkennen. Hoe beklemmend en onaangenaam het verleden ook was, is het argument, het kan niet worden veranderd. Dit is zeker waar. Maar het verleden begrijpen – met name een verleden van racisme, slavernij, kolonialisme en genocide – betekent niet dat het geëerd moet worden, zoals de meerderheid van de omgevallen beelden dat doet.

In Duitsland is het naziverleden overweldigend aanwezig op stadspleinen en -straten door middel van gedenktekens die de slachtoffers herdenken in plaats van hun vervolgers. In Berlijn is het Holocaustmonument opgericht als een waarschuwing voor toekomstige generaties. De misdaden van de SS worden niet herdacht door middel van een standbeeld ter ere van Heinrich Himmler, maar door middel van een tentoonstelling buiten en binnen, genaamd Topografie van de terreur, die op de plaats van een voormalig SS-kantoor staat.

We hebben geen standbeelden van Hitler, Mussolini en Franco nodig om hun misdaden te herdenken. Juist omdat de Spanjaarden het franquisme niet zijn vergeten, heeft de regering van Pedro Sánchez besloten de overblijfselen van Franco uit zijn monumentale graf te verwijderen. Alleen door het graf te ontheiligen kon dit fascistische monument in een democratische samenleving die niet wil vergeten naar het rijk van de herinnering worden verwezen.

Daarom is het erg misleidend om de huidige antiracistische beeldenstorm te begrijpen als een poging om de herinnering uit te wissen – als damnatio memoriae. In het oude Rome was deze praktijk erop gericht om publieke herdenkingen van voormalige keizers of andere persoonlijkheden uit te bannen. Ze moesten worden vergeten om de macht van nieuwe heersers te legitimeren.

Het uitwissen van Leon Trotski uit officiële Sovjetfoto’s onder het stalinisme was een andere vorm van damnatio memoriae en was een inspiratiebron voor George Orwell’s 1984. In de fictieve staat Oceanië, schreef hij, werd het verleden volledig herschreven: ‘Beelden, inscripties, gedenkstenen, de namen van straten, alles wat licht op het verleden zou kunnen werpen, was systematisch veranderd.’

Deze vergelijkingen zijn misleidend, omdat ze verwijzen naar het wissen van het verleden door de machtigen. De antiracistische beeldenstorm is op iets anders uit. De activisten willen op provocerende wijze het verleden uit de controle van de heersers bevrijden, het verleden heroverwegen vanuit het standpunt van de onderdrukten en overwonnenen en niet door de ogen van de overwinnaars.

We weten dat ons architecturaal en artistiek erfgoed gebukt gaat onder de erfenis van onderdrukking. Zoals een beroemd aforisme van Walter Benjamin het verwoordde: ‘Er is geen document van de beschaving dat niet tegelijkertijd een document van barbaarsheid is’.

Degenen die beelden omverwerpen zijn geen blinde nihilisten. Ze willen niet het Colosseum of de piramides vernietigen. Ze willen liever niet vergeten dat, zoals Bertolt Brecht al aangaf, deze opmerkelijke monumenten door slaven zijn gebouwd. Edward Colston en Leopold II zullen niet vergeten worden: hun beelden moeten in musea worden bewaard en geconserveerd op een manier die niet alleen helpt begrijpen wie ze waren en wat ze presteerden, maar ook verklaart waarom en hoe ze voorbeelden werden van deugdzaamheid en filantropie, objecten van verering. Hoe ze, kortom, de belichaming werden van hun beschaving.

Wereldwijde golf

Deze antiracistische beeldenstorm is wereldwijd en laat geen uitzonderingen toe. Italianen (ook Italiaans-Amerikanen) en Spanjaarden zijn trots op Columbus, maar beelden van de man die Amerika ‘ontdekte’ hebben niet dezelfde symbolische betekenis voor inheemse volkeren.

Hun beeldenstorm claimt terecht een publieke erkenning en vastlegging van hun herinnering en perspectief: van een ‘ontdekking’ die vier eeuwen van genocide inluidde. In Fort-de-France, de hoofdstad van Martinique, werden op 22 mei twee beelden van Victor Schœlcher – traditioneel geëerd door de Franse Republiek als symbool voor de afschaffing van de slavernij in 1848 – ten val gebracht. Het rechtse dagblad Le Figaro schrijft: ‘De nieuwe censoren geloven dat ze de waarheid in pacht hebben en de hoeders van de deugd zijn’.

Maar in feite willen de ‘nieuwe censoren’ (dat wil zeggen jonge antiracistische activisten) de bladzijde van de paternalistische en subtiel racistische traditie van het Franse ‘universalisme’ omslaan. De afschaffing van de slavernij werd altijd begrepen als een geschenk aan de slaven door de verlichte Republiek – een traditie die Macron in de hierboven geciteerde toespraak goed heeft samengevat.

De ‘nieuwe censoren’ delen het oordeel van Frantz Fanon, die dit cliché in zijn boek Zwarte huid, witte maskers uit 1952 analyseerde: ‘De zwarte man nam genoegen met het bedanken van de blanke man, en het krachtigste bewijs daarvan is het indrukwekkende aantal beelden dat in heel Frankrijk en de koloniën werd opgericht om wit Frankrijk treffend het kenmerkende haar van deze aardige neger, wiens kettingen net gebroken waren, te laten zien.’

Het verleden begrijpen is geen abstracte taak of een puur intellectuele bezigheid. Het vereist een collectieve inspanning en kan niet los worden gekoppeld van politieke actie. Dat is wat we kunnen leren van de beeldenstorm van de afgelopen dagen. Het gaat om een strijd die is uitgebroken als een wereldwijde opleving van antiracisme, maar die jarenlang is voorbereid door de inzet voor alternatieve vormen van herinnering en door historisch onderzoek door veel organisaties en activisten.

Zoals alle collectieve acties verdient de beeldenstorm aandacht en constructieve kritiek. Het minachtend stigmatiseren ervan is niets anders dan het excuseren van een geschiedenis van onderdrukking.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.