De Egyptische Revolutie van 2011 bracht een brute dictator ten val en toonde een glimp van hoe de samenleving anders ingericht zou kunnen worden. De Egyptische revolutionairen Hossam el-Himalaya en Gigi Ibrahim vertellen het verhaal van de opstand en belichten de lessen die we er vandaag de dag uit kunnen trekken.

Tien jaar geleden gingen miljoenen Egyptenaren de straat op in een revolutionaire opstand tegen de dictator van het land. Na achttien dagen dwong de opstand Hosni Mubarak tot aftreden. Hij had het land zo’n drie decennia met harde hand geregeerd. Het is van belang stil te staan bij deze revolutie.

De Egyptische Revolutie werd in de media vooral voorgesteld als een social media-revolutie die spontaan werd georganiseerd door jongeren met smartphones. Dit klopte niet, maar kwam verschillende groepen binnen en buiten Egypte goed uit. Het was ten eerste voordeliger voor de Egyptische middenklasse, die leed onder Mubaraks neoliberale hervormingen. Zij wilde een beperkte opstand die het kopstuk van het regime zou vervangen en liberale politieke hervormingen zou doorvoeren, die meer mogelijkheden tot inspraak boden.

Het was voordeliger voor de Egyptische generaals, die geschokt waren door de opstand. Zij wilden de maatschappelijke onrust snel beëindigen door middel van oppervlakkige politieke veranderingen die de machtsstructuur grotendeels intact lieten en de privileges van het leger overeind hielden.

Het was ook voordeliger voor Mubaraks bondgenoten in het Westen, die hem decennialang hadden gefinancierd en bewapend. Zij zagen de dictator als een essentiële factor om de stabiliteit in de regio, de olietoevoer, en de bescherming van de staat Israël en het Suezkanaal te garanderen. De westerse imperialistische machten maakten zich zorgen dat een radicale verandering in het dichtstbevolkte Arabische land een bedreiging zou vormen voor hun klassenbelangen.

De realiteit was echter heel anders dan het verhaal van een ‘Facebookrevolutie’. De revolutie van januari 2011 was het product van een heel decennium van broeiende strijd in Egypte. Dat begon in de herfst van 2000 met een golf van pro-Palestijnse protesten. Die beweging blies de straatprotesten nieuw leven in en creëerde voor het eerst een ruimte waarin tegen het regime georganiseerd kon worden.

Na drie jaar van voortdurende mobilisaties kwamen solidariteit met Palestina en de beweging tegen de oorlog tegen Irak samen in de beweging Kifaya, wat Arabisch is voor ‘genoeg’. Deze beweging richtte zich tegen Mubarak en diens plannen om zich op te laten volgen door zijn zoon Gamal.

Aan de protesten van Kifaya deden slechts enkele duizenden mensen mee, maar ze veroorzaakten schokgolven in het hele land. Dit kwam mede door de opkomst van satelliettelevisiekanalen, die de leuzen en boodschappen van de beweging bekendmaakten bij grote delen van de Egyptische bevolking en ook in het buitenland.

Ook de Egyptische arbeiders zagen de geleidelijke verzwakking van Mubaraks greep op de maatschappij. Ze hadden de grootste lasten gedragen van de neoliberale hervormingen van Mubarak, diens zoon en hun zakenpartners en vriendjes.

In december 2006 staakten duizenden vrouwelijke arbeiders voor hogere lonen in de stad Mahalla in de Nijldelta, waar de grootste textielfabriek van het Midden-Oosten stond. Ze riepen hun mannelijke collega’s op om mee te staken. De stakers dwongen de regering toe te geven. Dat leidde tot een golf van massastakingen in de hele Egyptische textielsector. Vervolgens breidden de stakingen zich uit tot bijna alle andere sectoren van de industrie en de dienstverlening.

Massastakingen binnen de fabriekscomplexen gingen al snel over in plaatselijke opstanden in de straten van Mahalla en vervolgens ook in kleinere plaatsen in het noorden. Gevechten tussen boeren en de politie escaleerden. Protesten over de huisvesting van armen in Caïro en de provincies waren bijna dagelijks in het nieuws. Uit rellen tegen politiegeweld kwam een strijdbare beweging voor mensenrechten voort. De christelijke Koptische minderheid organiseerde massale demonstraties tegen sektarisch religieus geweld en eiste een einde aan discriminatie.

Aan de vooravond van januari 2011 was er in Egypte een klassiek voorbeeld van wat de Russische revolutionair Vladimir Lenin een ‘revolutionaire situatie’ noemde. Een belangrijk kenmerk hiervan beschreef Lenin als volgt: ‘Voor de heersende klassen is het onmogelijk hun heerschappij ongewijzigd te handhaven; de een of andere crisis van de “bovenste lagen”, een crisis van de politiek van de heersende klasse, die een scheur doet ontstaan waardoor de ontevredenheid en de verbolgenheid van de onderdrukte klassen een uitweg zoekt. Voor het uitbreken van een revolutie is het in de regel niet voldoende dat de “onderste lagen niet” op de oude manier “willen leven”, noodzakelijk is bovendien dat de “bovenste lagen” op de oude manier “niet kunnen leven”.’

De angst voor Mubarak en zijn politie was grotendeels verdwenen. Het martelen en vermoorden van een jonge man uit de middenklasse, Khaled Said, was genoeg om een opstand te ontketenen. Was de moord op Khaled Said in 2000 of 2007 gebeurd, dan had dat niet tot een opstand geleid. Mubaraks martelmachine maakte al bijna dagelijks, vaak dodelijke, slachtoffers.

Pas na tien jaar van opgekropte onvrede en woede vond de Egyptische bevolking de moed om de confrontatie aan te gaan met het regime en zijn veiligheidsapparaat. Dat gebeurde op 25 januari, de Nationale Dag van de Politie.

De achttien dagen durende opstand ging gepaard met heldhaftige strijd op het Tahrirplein, waarvan de beelden de wereld rondgingen. Maar de dictator werd niet omvergeworpen door de heldenmoed op de pleinen, maar door de fabrieken. De protesten die op Tahrir begonnen, breidden zich al gauw uit naar de werkvloer. Alle sectoren gingen in staking. De legertop dwong Mubarak te vertrekken om te voorkomen dat het hele regime zou omvallen.

Het omverwerpen van Mubarak was genoeg om de protesten op de pleinen tijdelijk te stoppen. Maar de stakingen in de fabrieken en in de publieke sector begonnen nog maar net.

De stakingen hadden gemeenschappelijke eisen: voor baanzekerheid, onafhankelijke vakbonden en het afzetten van corrupte bazen die lid waren van Mubaraks Nationale Democratische Partij.

Niet alleen de legertop, maar ook een deel van de revolutionairen veroordeelde de stakingen. In plaats van de stakingsgolf te zien als de belichaming van de roep om sociale rechtvaardigheid op Tahrir, beschouwden ze de arbeiders als ‘egoïstisch’.

Er bestond geen revolutionaire massapartij die leiding had kunnen geven aan de stakingsgolf. Daardoor kon de hervormingsgezinde oppositie haar stempel op de revolutie drukken. Die oppositie legde de nadruk op politieke polarisatie tussen seculieren en islamisten, in plaats van polarisatie op basis van klasse.

Dat gaf aanhangers van Mubaraks regime de kans om zichzelf te herpositioneren als dissidente revolutionaire groep die zich keerde tegen de mainstream islamisten (de Moslimbroederschap) en de salafisten.

De generaals vonden het in de eerste twee jaar van de revolutie prima om samen op te trekken met de islamisten. De islamisten beloofden een einde te maken aan de opstand op straat en het leger een deel van de koek te gunnen. Maar dit bondgenootschap kwam in gevaar toen bleek dat de Moslimbroederschap de opstand niet kon inkapselen of bezweren.

Het leger nam in het geheim contact op met de seculiere oppositie (links, Arabisch-nationalisten, liberalen) en verkreeg in juli 2013 hun steun voor een coup. Hierop volgden de grootste massamoorden in de moderne Egyptische geschiedenis, met instemming van linkse activisten. Zij noemden de contrarevolutie van generaal Al-Sisi een ‘oorlog tegen religieus fascisme’. Het was slechts een kwestie van tijd voor Sisi had afgerekend met de islamisten en zijn aandacht verlegde naar links en de liberalen.

Tien jaar na de opstand ziet het er somber uit in Egypte. In de gevangenissen van Sisi zitten 60.000 politieke gevangenen uit alle stromingen, inclusief socialistische kameraden. Alle onafhankelijke vakbonden zijn verslagen. Jongerenbewegingen en politieke partijen zijn ingekapseld of lamgelegd. Af en toe breken er wilde stakingen uit en sporadisch is er verzet tegen de sloop van huizen.

De Egyptische veiligheidsdiensten voeren met volledige steun van het Westen een vuile oorlog onder het mom van terreurbestrijding. Standrechtelijke executies, arrestaties van familieleden van verdachten en martelingen zijn allemaal weer normaal geworden. Contrarevoluties herstellen niet slechts de status quo. Ze veroorzaken op alle niveaus en fronten een degeneratie van de maatschappij.

Het is geen wensdenken te zeggen dat er in de toekomst opnieuw een Egyptische Revolutie zal plaatsvinden. De onderliggende eisen die de vonk waren voor de opstand van 2011 (brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid) zijn nog steeds niet ingewilligd. En de militaire dictatuur heeft geen oplossingen voor de structurele problemen. Het beleid van Sisi maakt de situatie alleen maar erger.

Maar een revolutie zal niet zomaar uitbreken omdat de bevolking het slecht heeft of de economische situatie beroerd is. Er moet hoop zijn dat er een positief resultaat mogelijk is als de Egyptische bevolking het risico neemt om de confrontatie aan te gaan met het regime. Er is tijd nodig om weer vertrouwen te krijgen in strijd van onderaf. En wellicht is er een lange serie van kleinere acties nodig die uiteindelijk een sneeuwbaleffect hebben.

Dat moet hand in hand gaan met het opbouwen van de organisaties die deze mobilisatie kunnen voortzetten: onafhankelijke vakbonden en revolutionaire partijen. Het herstel na de nederlaag zal enige tijd duren. Maar de volgende keer zullen we beter voorbereid zijn en hopelijk de lessen geleerd hebben.

Vrouwen in de revolutie

Door Gigi Ibrahim, maart 2011

Tijdens de revolutie speelden vrouwen een net zo belangrijke rol als de mannen – we speelden zelfs een sleutelrol. Vrouwen waren deel van de dagelijkse organisatie op het Tahrirplein. We demonstreerden en vochten tegen de politie, we kregen te maken met traangas en kogels. Ik kreeg een rubberkogel in mijn rug.

De dag dat het tuig van Mubarak ons aanviel op kamelen en paarden was een verschrikkelijk moment. Maar veel vrouwen namen deel aan de slag om het Tahrirplein. Sommigen hielpen om de gewonden te behandelen in noodziekenhuizen, anderen brachten berichten heen en weer tussen de verschillende toegangen van het plein en waarschuwden demonstranten waar de aanval vandaan kwam.

Andere vrouwen waren directer betrokken bij het verslaan van Mubaraks knokploegen, die gewapend waren met molotovcocktails en machinegeweren. Zij haalden stenen uit de straat en hakten ze tot een handig formaat om te gooien. Het was oorlog.

Dit is niet de eerste keer dat Egyptische vrouwen politiek actief zijn. Tijdens de stakingen en demonstraties die aan de revolutie voorafgingen, speelden we een sleutelrol. Sommige stakingen werden door vrouwen geleid. Vrouwen werden gearresteerd en in elkaar geslagen door de politie, net als de mannen.

Toch zijn er maatschappelijke scheidslijnen die zo diep geworteld zijn dat ze niet makkelijk te doorbreken zijn. Zelfs in de zogenaamde ontwikkelde landen, zoals Nederland, zijn vrouwen niet gelijk. In Egypte was de ongelijkheid nog moeilijker te bestrijden, omdat we zo lang onder een dictatuur geleefd hebben. De revolutie laat zien hoe veel er kan veranderen wanneer mensen zich samen organiseren. Maar de strijd om gelijkheid is nog lang niet voorbij.

Op internationale vrouwendag kwam er een groep mannen het plein op en riep ‘het volk eist dat de vrouwen weggestuurd worden’. Velen van ons geloven dat dit mensen van de geheime dienst waren. Sinds de start van de revolutie hebben geheim agenten elke kans gegrepen om de eenheid van de beweging te breken en ons tegen elkaar op te zetten.

Zelfs als die mannen niet van de geheime dienst waren, was deze gebeurtenis op veel manieren niet verrassend. Het herinnert ons eraan dat er nog steeds veel mensen in Egypte zijn die de gebeurtenissen op het Tahrirplein niet hebben meegemaakt, die niet samen gevochten en georganiseerd hebben. Het is de ervaring van strijd die mensen verandert.

De aanval op de vrouwendemonstratie weerspiegelt ideeën over vrouwen die diep verankerd zijn in de staat. Zo zitten er bijvoorbeeld geen vrouwen in de interim-commissie die een nieuwe grondwet opstelt. Achttien dagen zijn niet genoeg om vrouwenonderdrukking in Egypte te beëindigen. Maar we gaan niet meer terug. We kunnen zelf voor onze vrijheid vechten en winnen.

De revolutie is een proces dat elke dag doorgaat, met nieuwe stakingen en demonstraties. We moeten doorgaan met de strijd en ervoor zorgen dat vrouwen in de frontlinie blijven.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.