Donderdag 25 april was het de verjaardag van de bevrijding van Portugal van de dictatuur. Op 25 april 1974 zetten soldaten van de dissidente ‘Beweging van de Strijdkrachten (MFA) dictator Marcelo Caetano af en eisten dat Portugal zijn mislukte koloniale oorlogen in Afrika zou opgeven. Een regime dat teruggaat tot het tijdperk van Mussolini en Hitler was eindelijk ten einde gekomen én daarmee het laatste koloniale Europese rijk.

De opstand binnen het leger was de directe aanleiding voor de val van het regime en de beelden van enthousiaste burgers die anjers aan de soldaten gaven, symboliseerden de geboorte van de Portugese democratie. De Anjerrevolutie die tot november 1975 duurde, was meer dan een staatsgreep of slechts een overgang naar een nieuwe parlementaire orde.

Het breken van het oude regime opende de weg naar een veel bredere discussie en strijd over de vraag hoe de samenleving bestuurd zou moeten worden. Toen de organen van de dictatuur waren weggevaagd, bloeiden nieuwe organen van de massademocratie op, waarbij miljoenen mensen betrokken waren. Werknemers veroverden de controle over hun werkplekken en bewonerscomités namen de problemen van het dagelijks leven ter hand.

Deze democratie – niet een verkiezing om de paar jaar, maar een voortdurende en directe volksmacht – liet zien hoe werkende mensen een moderne economie konden leiden. Het legde het recht op een baan vast, een bevriezing van de huurprijs die bijna veertig jaar duurde en gratis openbare diensten. Maar uiteindelijk verwelkte de massamobilisatie en werd Portugal meer zoals andere liberaal-democratische Europese landen.

Op de verjaardag van de revolutie sprak David Broder van Jacobin met historicus Raquel Varela over de erfenis van de revolutie voor Portugal vandaag. Zij bespraken de rol van dissidente soldaten bij het openbreken van de oude staat, de blijvende veranderingen die werden doorgevoerd en wat deze ervaring ons vertelt over wat een socialistische transformatie vandaag de dag zou betekenen.

David Broder: De antikoloniale opstand was een belangrijke ontsteker voor de revolutie, omdat de onenigheid binnen het Portugese leger – die tot uiting kwam in de oprichting van de MFA – tot een breuk binnen het regime leidde. Maar zelfs nadat de MFA de dictatuur op 25 april 1974 ten val had gebracht, was er sprake van een voortdurende steun van de bevolking en ook linkse partijen richten zich op de militairen. Hoe komt het dat deze soldatenbeweging zo’n breed draagvlak had? En waarom was zij niet in staat om het revolutionaire proces onder controle te houden?

Raquel Varela: De vorming van de MFA was niet het gevolg van een linkse ideologie, maar veeleer van de Portugese koloniale oorlog tussen 1961 en 1974. Er werd dertien jaar gevochten tegen de antikoloniale revoluties in Guinee, Mozambique en Angola, met meer dan een miljoen gemobiliseerde soldaten, meer dan achtduizend doden aan Portugese zijde en honderdduizend doden aan Afrikaanse kant.

Er wordt vaak gezegd dat het een revolutie zonder bloedvergieten was, want op 25 april 1974 stierf bijna niemand in het moederland Portugal. Maar de Anjerrevolutie was begonnen met de antikoloniale revoluties dertien jaar eerder, die deel uitmaakten van hetzelfde proces.

Revolutie betekent conflict en de MFA heeft de dictatuur met troepen en tanks op straat omvergeworpen. Maar de leden van de beweging waren meestal afkomstig uit de kleine burgerij en weinig gepolitiseerd, ze hadden als enige doel het beëindigen van de oorlog. Dat was hun prestatie op 25 april 1974, toen onderofficieren een staatsgreep pleegden. Dit bracht echter ook een breder revolutionair proces op gang, toen de werkende- en volksmassa’s het toneel betraden. Dit veranderde ook de krachtsverhoudingen tussen de sociale klassen.

Portugal was in een nationale crisis terechtgekomen en de breuk die binnen de heersende klasse was ontstaan, werd niet door de staatsgreep opgelost. Wat op 25 april begon – een klassieke staatsgreep – leidde tot een democratische revolutie, want binnen enkele dagen of weken was de vervanging van de dictatuur door een democratisch politiek systeem vrijwel zeker. Dat was ook het begin van een sociale revolutie, die veranderingen in de bredere productieverhoudingen met zich meebracht.

De basis van deze revolutie werd gelegd door arbeiders en de volks- en studentensector. Zij hadden zich achter het leger aangesloten bij het proces en konden zo zonder angst handelen. Maar toen ze massaal het toneel betraden, liepen deze lagen al snel vooruit op de MFA zelf, die in plaats daarvan probeerde de orde te herstellen in de staat die ze eerst mede in een crisis had gestort.

De Communistische Partij (PCP), de grootste clandestiene oppositie tijdens de dictatuur, pleitte voor een volksfront aanpak. Ze pleitte voor een alliantie tussen de MFA en het volk – wat neerkomt op het behouden door een deel van het leger van de leiding over het volk. Dit leek sterk op de lijn van haar Franse zusterpartij in Frankrijk in de periode 1945-1947, toen die in de onmiddellijke nasleep van het verzet een beleid van nationale eenheid voerde ten behoeve van de ‘nationale wederopbouw’.

Toch bleef het conflict tussen de verschillende machtsbronnen bestaan. Vanaf het begin van de Portugese revolutie ontstonden er nieuwe vormen van volksmacht die veel verder gingen dan het institutionele project van de PCP, dankzij de zelforganisatie van de arbeidersklasse in comités van arbeiders, bewoners en later ook soldaten. Dit waren vormen van dubbele macht buiten de centrale staat, en zelfs een deel van de MFA splitste zich af om zich hierbij aan te sluiten.

Maar hoewel er tijdens de revolutie parallelle vormen van macht ontstonden, ontwikkelden en coördineerden die zich niet op nationaal niveau als een levensvatbaar alternatief voor de macht van de centrale staat. De staat kwam in een enorme crisis terecht, maar hij stortte niet in elkaar. Dit gebrek aan alternatief was een van de redenen waarom de rechtervleugel op 25 november 1975 zo gemakkelijk in staat was om de ‘orde’ te herstellen ten koste van deze vormen van dubbele macht.

Uw werk legt de nadruk op de geschiedenis van onderaf – de onverwachte rol die de massa’s hebben gespeeld, ook na decennia zonder formele politieke organisatie. Maar in welke zin was de Portugese revolutie een dieper veranderingsproces dan de Spaanse overgang naar democratie in diezelfde periode? Daar waren het elementen van de heersende klasse die het proces leidden, ook al bracht hun poging om een achterlijk regime van zich af te schudden ook een bredere democratisering van het openbare leven met zich mee.

Het is veelzeggend dat het archief van Francisco Franco in handen is van zijn familie, maar dat de papieren van de Portugese dictator António Salazar voor het publiek beschikbaar zijn. Wat op 25 april begon als een staatsgreep leidde onmiddellijk tot de volledige ontmanteling van het politieke regime van de dictatuur, maar meer nog, het was ook het begin van een sociale revolutie.

Wat er in 1974-75 in Portugal gebeurde, was de laatste revolutie in Europa die de particuliere eigendom van productiemiddelen in twijfel trok. Volgens officiële gegevens resulteerde het in een aanzienlijke verschuiving in de klassenverhoudingen – zo’n 18 procent van het nationaal inkomen werd overgeheveld van kapitaal naar arbeid. Er werden resultaten behaald zoals de garantie van het recht op een baan, behoorlijke lonen (boven het niveau van levensonderhoud of biologische voortplanting alleen) en gelijke en universele toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid.

Wat Portugal’s revolutionaire periode onderscheidt van een democratisch overgangsproces zoals dat van Spanje was niet het organiseren van verkiezingen of de resultaten daarvan, maar de algemene dynamiek die in deze periode zichtbaar was. Het houden van verkiezingen was natuurlijk een grote prestatie, na 48 jaar dictatuur: Bij de eerste verkiezing bleek 95 procent van de mensen te stemmen! Maar wat een revolutie onderscheidt van andere processen is de manier waarop de bevolking betrokken is en hun leven direct in eigen hand neemt.

Paul Valéry zei altijd dat politiek de kunst is om de burgers van hun eigen leven af te houden. Een revolutie is precies het tegenovergestelde, een uniek moment in de geschiedenis. We hebben een van de belangrijkste revoluties van de twintigste eeuw meegemaakt. Het stemrecht was een van de elementen ervan, maar het belangrijkste kenmerk was dat gedurende negentien maanden drie miljoen mensen rechtstreeks deelnamen aan arbeiders-, bewoners- en soldatenraden, die dagelijks bepaalden wat er gedaan moest worden. De mensen stemden en bespraken urenlang wat ze moesten doen. Dit alles maakte het mogelijk dat onze revolutie prachtige dingen heeft kunnen doen. Kijk bijvoorbeeld naar de vrouwen die zich in de bewonerscommissies organiseerden, die samen met de chauffeurs van Carris (het openbaar vervoersbedrijf in Lissabon) de bussen omleiden zodat volkswijken ver van het centrum eindelijk met het openbaar vervoer bediend werden.

De banken werden genationaliseerd en onteigend zonder enige compensatie. En het recht op vrije tijd was absoluut cruciaal. Neem het geval van de demonstratie van bakkers die lange werktijden hadden, die de slogan hadden ‘we willen met onze vrouwen slapen’. Als slogan is het heel interessant, want tegenwoordig nemen we het als vanzelfsprekend aan dat er om elf uur ’s avonds sokken in de supermarkten worden verkocht of dat er aan Volkswagen assemblagelijnen wordt gewerkt. Mensen wonnen niet alleen het bevriezen van de prijzen, zodat ze fatsoenlijk konden eten, maar ook het recht op vrije tijd en cultuur. Ze wonnen ook het recht op huisvesting, door het bewonen van leegstaande huizen die bestemd waren voor speculatie. Zelfs rechters steunden hen soms, zoals in de stad Setúbal. Ik herinner u eraan dat er vandaag de dag in Portugal zevenhonderdduizend leegstaande huizen zijn, die eigendom zijn van vastgoedfondsen die geen belasting betalen.

Naast de vierduizend arbeidersraden waren er 360 bedrijven die door hun eigen werknemers werden geleid. Het aantal landbouwgronden in de droge gebieden verdrievoudigde, omdat boeren het land bezetten. Dit staat staan duidelijk in contrast met wat we nu zien: Het stilleggen van de productie tijdens de crisis. Te midden van massale werkloosheid worden mensen betaald om hun productie te staken.

In 1979 werd een nationale gezondheidsdienst opgericht. Maar de eenwording van een algemeen gezondheidssysteem werd al direct na 25 april 1974 ingevoerd. De eerste persoon die daarvoor verantwoordelijk was, Cruz Oliveira, was een werkelijk prachtig figuur binnen de Beweging van de Strijdkrachten. Hij nam de ziekenhuizen uit de handen van de liefdadigheidsinstellingen en veranderde ze in een enkele dienst en verbood de verkoop van bloed – sindsdien is het bloed dat in ziekenhuizen wordt gebruikt, gedoneerd. Dit alles gebeurde samen met de mensen, die op straat eisten dat de toegang tot de gezondheidszorg geen handelswaar zou zijn, maar een universeel recht.

U beschrijft de revolutie als net zo relevant voor de eenentwintigste eeuw als voor de twintigste eeuw en u ziet ook een bloei van het klassebewustzijn tijdens deze omwenteling. Maar je zou ook kunnen stellen dat de Portugese ervaring verbonden was met een oudere geschiedenis en een model van klassenorganisatie, geworteld in grote fordistische werkplaatsen, tegen het einde van de periode van strijd die in 1968 was begonnen. Ideeën zoals zelfbeheerde fabrieken waren wijdverbreid in internationaal links in die tijd. In welke zin was dit een beweging die eerder naar de toekomst wijst dan naar de laatste opleving van de arbeiders-revolutie in Europa, vóór een aanval die haar historische sociale basis ontmantelde?

Een van de belangrijkste punten in mijn boek is het onderscheid tussen arbeiderscontrole en zelfmanagement. Van Petrograd in 1917 tot Italië in 1919-20, waar werknemers hun normen opleggen aan het management van een bedrijf, is er een lange geschiedenis van ervaringen met de controle van werknemers. Dit fenomeen – weinig bestudeerd in het Portugese geval – was een van de meest interessante elementen van de Portugese revolutie, die zich vanaf februari 1975 ontwikkelde in genationaliseerde bedrijven, de grote bouwbedrijven en daarbuiten. Dit was anders dan de bedrijven die de werknemers rechtstreeks in eigen hand namen (zelfbeheer), wat vaker voorkwam bij bedrijven in financiële moeilijkheden en kleinere bedrijven.

De Portugese revolutie was gebaseerd op de arbeidersklasse, niet op de boeren of een gemilitariseerde partij. Het is de modernste revolutie die in Europa heeft plaatsgevonden. Van de tien miljoen inwoners van Portugal behoorden er drie miljoen tot de sectoren die betrokken waren bij de revolutie, waaronder een groot deel van de vrouwen (ongeveer 40 procent van de beroepsbevolking, als gevolg van de oorlog en de emigratie) en een dienstensector die de laatste jaren een grote expansie had gekend. In deze revolutie controleerden fabrieksarbeiders de ziekenhuizen en artsen.

De Portugese revolutie combineerde zo een grote achterstand – het afbrokkelen van het meest anachronistische (zelfs het laatste) koloniale rijk – met moderniteit, in een revolutie in het hart van Europa, midden in de Koude Oorlog.

Vandaag de dag is dit revolutionaire verleden – toen de armsten, de meest kwetsbaren, vaak zelfs analfabeten, hun leven in handen durfden te nemen – een soort historische nachtmerrie voor de huidige Portugese heersende klassen. De meeste mensen waren jubelend. Een van de kenmerken van de foto’s van de Portugese revolutie, zoals die op de omslag van het boek, is dat mensen bijna altijd glimlachen naar de camera. Niet toevallig zong Chico Buarque: ‘Ik weet dat je een feestje hebt, man.’ Maar op de veertigste verjaardag stond men erop dat alleen de acties van de soldaten op 25 april werden gevierd, waarbij men vergat dat dit slechts de eerste dag was van de meest verrassende negentien maanden in de geschiedenis van Portugal.

Sociaaldemocratische partijen in andere landen, maar ook de Amerikaanse regering, vreesden voor besmetting van Portugal naar andere landen. In hoeverre was dit realistisch en welke druk werd uitgeoefend om de energie van de revolutie van buitenaf te verstikken?

In de Amerikaanse archieven die nu geopend zijn kunnen we zien wat er gebeurd is. Portugal werd, naast Vietnam, het land dat het meest nauwlettend in de gaten werd gehouden door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Washington vreesde, in de woorden van Gerald Ford, een ‘rode Middellandse Zee’ die zich vanuit Portugal zou verspreiden. Wat hij vreesde was iets wat in de geschiedenis van revoluties vaak wordt verwaarloosd: De kracht van het voorbeeld. De beelden van de mensen in de sloppenwijken die met open armen naast de soldaten glimlachten vulden de bevolking van Spanje, Griekenland en Brazilië met hoop.

De linkse partijen in de wereld, van de sociaaldemocratie tot de communistische partijen, groepen links daarvan, vakbonden, mensenrechtengroeperingen, progressieve sectoren van de kerk en democraten en republikeinen zagen in Portugal een alternatief voor de bloedbaden die werden aangericht onder de laarzen van de Latijns-Amerikaanse en Aziatische militaire dictaturen. Slechts zeven maanden na de bloedige gebeurtenissen in Chili op 11 september 1973 won één volk in Europa.

Aan de andere kant weten we vandaag de dag dat het grootste geldbedrag dat de Duitse sociaaldemocratie (SPD) in haar geschiedenis heeft uitgegeven, bestemd was voor de oprichting van een Socialistische Partij in Portugal in 1974-75. Dit niet om de revolutie te bevorderen, maar om een partij op te richten die kon dienen als de burgerlijke leiding die haar kon laten ontsporen. De VS en Duitsland realiseerden zich dat de revolutie niet gestopt kon worden door de repressie in Chileense stijl te herhalen – Portugal was in Europa. De strategie van de ‘democratische contrarevolutie’ werd uitgevoerd onder leiding van een Socialistische Partij, die de massa’s pacificeerde met welvaartsconcessies en tegelijkertijd de populaire vormen van macht ondermijnde door erop aan te dringen dat alleen de parlementaire politiek legitiem was.

U reproduceert João Abel Manta’s beroemde cartoon die Portugal laat zien, dat door de grote revolutionairen uit de geschiedenis wordt bestudeerd en laat zien hoe het een aandachtspunt was voor internationaal links. Maar zoals u ook opmerkt, is het niet op dezelfde manier de geschiedenis ingegaan als de Chileense ervaring als voorbeeld van de problemen van de staatsmacht.

Waarom denk u dat dat zo is? Was het dat de uiterst linkse groepen van die tijd eenvoudigweg een revolutie in 1917 in Portugal voorstonden en daarom niets nieuws toevoegden? Of is het zo dat andere grote partijen (bijvoorbeeld de Italiaanse communisten) de Chileense ervaring meer in overeenstemming zagen met de gevaren waarmee zij zelf werden geconfronteerd?

De Portugese Communistische Partij creëerde, nog meer dan de maoïsten, het idee dat het gevaar bestond dat het fascisme zou terugkeren. Zij gebruikten dit als pressiemiddel om de volksfrontstrategie (dat wil zeggen een brede alliantie tegen het fascisme die zich over de klassengrenzen heen uitstrekt) te verdedigen en zo de strijdbare dimensie van de sociale revolutie in te perken. Sommige uiterst linkse partijen sloten zich bij deze benadering aan, maar andere niet. Niet alleen de Maoïsten en Trotskisten, maar ook de Communistische Partij en de MFA waren intern zeer verdeeld over het steunen van de volksmacht tegen de centrale staat of het steunen van de officiële communistische-MFA-lijn die deze staat verdedigde tegen de ‘fascistische’ dreiging.

De bewering dat het fascisme een echte dreiging vormde, was, eerlijk gezegd, belachelijk: Binnen enkele dagen na 25 april had de bevolking het oude regime volledig vernietigd, van het kantoor van de censor tot de politieke politie, de fascistische kranten, de oude vakbonden, enzovoort. De massabijeenkomsten – de ‘plenario’s’ – waren al snel overgegaan tot de zuivering van de ambtenaren van het regime. Ondertussen weigerde het leger niet alleen om het volk te onderdrukken, maar splitste ook elementen van het leger zich af ten gunste van de volksmacht. Er was dus geen sprake van een Chileense bedreiging voor de Portugese revolutie.

Maar het lijkt erop dat een groot deel van revolutionair links het gemakkelijker vindt om te vertrouwen op het succes van de volksfrontpolitiek – het defensieve front tegen het fascisme – dan op de zelfemancipatie van de arbeiders. Het is niet eenvoudig om dit uit te leggen, maar het gaat ongetwijfeld om een soort subjectieve kwetsbaarheid.

Als we onze eigen tijd, of zelfs de periode 1974-75, vergelijken met de internationale solidariteit die de arbeiderspartijen in de twintigste eeuw kenmerkte, dan zien we hoe revolutionaire leiders in recentere tijden ‘in hun eigen land’ minder gedurfd en nog onzekerder en meer geïsoleerd zijn geworden. Natuurlijk is het één ding om te zeggen dat er in 1974-75 in Portugal (of elders) geen Bolsjewistische Partij was, maar dat roept de centrale vraag op hoe het komt dat een revolutionaire situatie met zoveel potentie niet tot zo’n sterke partij heeft geleid.

U noemt enkele verworvenheden van de revolutionaire periode die tot diep in het heden zijn blijven bestaan, zoals een bevriezing van de huurprijzen die tot 2012 heeft geduurd. Zelfs de grondwet bewaart de formeel socialistische taal. In hoeverre zijn de taken van de Portugees links vandaag de dag een kwestie van het verdedigen of doen herleven van de eisen van 1974-75? Welke blijvende veranderingen in de klassen- en genderverhoudingen heeft dit tot gevolg gehad?

De oproep tot het begin van de revolutie op 25 april 1974 was het lied Grandola Vila Morena dat op de radio te horen was. Toen na de financiële crisis van 2008 er massale demonstraties waren tegen de Europese trojka die Portugal bezuinigingen oplegde, zongen de mensenmassa’s ditzelfde lied. In een tijd van sociale crisis wordt de muziek van 1974-75 een volkslied. Dit toont iets van de diepe erfenis van de revolutie in de Portugese samenleving.

De geschiedenis heeft verschillende tijdschalen. De revolutie duurt voort in de cultuur, in de muziek, in de naam van bruggen en straten, in de verdediging van de welvaartsstaat die gewonnen werd in de gevechten van die tijd. Toch kunnen we op economisch vlak de grote tegenslagen zien die we sinds de neergang hebben geleden. Tegenwoordig is de Gini-index van de sociale ongelijkheid dezelfde als in 1973 – net zo slecht als voor de revolutie.

Er kwam geen ‘Rode Middellandse Zee’, zoals Gerald Ford had gevreesd. De Portugese revolutie gaf alles, maar het was de enige revolutie. Ondanks de enthousiaste linkse activisten in de rijkere landen van Europa, heeft dezelfde dynamiek zich niet ook elders doorgezet.

Maar het resultaat van een proces is niet hetzelfde als het proces zelf. De nederlaag van de revolutie doet niets af aan de grootsheid van wat de koloniale en Portugese volkeren in die twee jaar hebben laten zien. Zij zijn een voorbeeld van waar we in de toekomst op kunnen hopen.

Nooit in de Portugese geschiedenis hebben zoveel mensen voor zichzelf gesproken als in die maanden. De politiek was niet langer gescheiden voor elites en gewone mensen en er was een nauwe band tussen hand- en hoofdarbeid, tussen Afrika en Europa, tussen artsen en verpleegkundigen, mannen en vrouwen, studenten en leraren.

Ik heb meer dan tien boeken geschreven over de revolutie in een decennium van onderzoek en ik hoor mensen altijd hetzelfde zeggen: ‘Dit waren de gelukkigste dagen van mijn leven.’ In deze twee jaar werden de mensen herenigd met hun menselijkheid. Deze erfenis duurt vandaag de dag nog steeds voort. En het is het enige dat ons kan redden van de afgrond van het heden.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.