De taal is gans het volk. Onder deze vlag ijverde de Vlaamse Beweging voor de gelijkberechtiging van het Nederlands in de Belgische staat. Maar die taal was niet de taal van het volk. Het volk sprak in zijn overgrote meerderheid een Vlaams, een Brabants of een Limburgs dialect en ze doet het nog.

Vandaag is Vlaanderen officieel Nederlandstalig. Maar die taal beperkt zich in werkelijkheid tot de media en het literaire bedrijf, en zelfs dan verschilt ze enigszins van het noordelijke Nederlands. Dat is het gevolg van een gescheiden politieke en culturele ontwikkeling. In het lager en middelbaar onderwijs zijn de verschillen tussen Zuid en Noord nog groter. In de Vlaamse scholen is het zogeheten Algemeen Nederlands niet overheersend. Daarbij gaat het niet om de tongval (er bestaat geen taal zonder accent), maar over de syntaxis en het woordgebruik. Thuis en in hun naaste omgeving spreken de meeste mensen dialect. Die dialecten verschillen sterk. Een Antwerpenaar heeft moeite om het West-Vlaams van Kortrijk te verstaan. Gents verschilt van de taal die de mensen rondom die stad spreken. Er worden ook hier en daar een “tussentaal” gesproken, wat Geert van Istendael “Verkaveling – Vlaams” noemde.

Met het oog op de vorming van een Vlaams volk, van een eenvormige natie, streefden de Vlaamse nationalisten in de 20ste eeuw naar wat ze noemden een beschaafde eenheidstaal. Alsof iemand die dialect spreekt onbeschaafd is. Maar een beschaafde taal “veredelde” het volk dat onder leiding van zijn voormannen herboren zou worden, sterk bewust van zichzelf.

Zo zou Vlaanderen zijn oude grootheid en luister herstellen en hoefde het zich niet meer te schamen tegenover de Franstalige burgerij. Zo stelt de nationalistisch burgerij zich de cultuur voor, een cultuur die het wezen, de geest, de ware volksaard tot uiting brengt. De Belgische franskiljonse taaldiscriminatie was de mede de oorzaak van de onderdrukking vande Vlaamse arbeider, kantoorbediende, middenstander en boer. Deze idee lag aan de basis van het “cultuurflamingantisme”. De “beschaafde” omgangstaal zou de grondslag zijn van de opkomende Vlaamse elite, leider van het volk. De taal is immers gans het volk. Of de arbeiders, klerken en boeren daar sociaal baat bij hadden werd als gegeven verondersteld.

Sociale strijd als zodanig kwam daarbij niet in aanmerking. In de toekomst zou men niet meer buigen voor een Franstalige baas, maar vertrouwen hebben in een goedwillende Vlaamse baas, een van eigen volk. In de nationalistische ideologie kunnen de mensen enkel echt gelukkig zijn als zij een eentalige, volkse natie vormen. Het is dus niet verwonderlijk dat die ideologie verzandde in het fascisme en in de collaboratie met het nationaalsocialisme. Klassenstrijd verhinderde de volkse natie-vorming.

Terug naar vroeger. Men was het oorspronkelijk niet eens over de grondslag van die zo gewenste beschaafde omgangstaal. De Vlaamse en belgicistische priester-dichter Guido Gezelle (1830-1899) was voorstander van een Nederlands met West-Vlaamse inslag. Het noordelijke Nederlands was te protestants van inslag. Het was de drager van verkeerde ideeën en schadelijk voor het Vlaamse volk. De gezellianen kwamen op voor “het behoud of herstel van de gehele, door God gewilde orde, de traditie met inbegrip van de volkstaal en de volksgezinden”.

Dit particularistische standpunt verloor echter (en gelukkig) het pleit. Eendracht maakt macht, dachten de voormannen, ook inzake taal, en Jan Davids en Jan-Frans Willems namen de verdediging op van de taal van de Neder – Duitse natie (de Hollanders, Vlamingen en Brabanders) tegen diegenen die ijverden voor het officialiseren van het Gezelle-Vlaams. Willems wees een afzonderlijke Vlaamse taal af “omdat die op korte termijn zou bezwijken voor het Frans”. Het irredentisme van de Groot-Nederlandse gedachte en de Dietse gedachte hebben in de keuze voor de eenheidstaal ook een rol gespeeld.

De collaboratie met de nazi’s verstilde na 1945 het gebral van het Vlaams Nationalisme. Maar het nationalistische gedachtengoed werd op diverse manieren in stand gehouden. Zo bijvoorbeeld in de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (VBO). Een voorloper van deze vereniging was de in 1913 opgerichte Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak. In 1932 werd de Vereeniging voor Beschaafde Omgangstaal opgericht. Ze gaf een blad uit met de naam Stijl en Volk (die alliteratie merken we ook in het in 1936 opgerichte VNV – dagblad Volk en Staat). De ondertitel luidde: “Orgaan van de VBO ter bevordering van den groei naar stijl in den privaten en openbaren levensvorm van ons Volk”. Deze VBO overleefde de oorlog niet.

Maar in 1948 werd onder auspiciën van de drie cultuurzuilen, het Davidsfonds, het Willemsfonds en het Vermeylenfonds, de tweede VBO opgericht: “een nieuw organisme, dat buiten alle politieke of filosofische bedoelingen in het Vlaamse land het spreken van de algemene omgangstaal zal bevorderen”. Het riep op voor “De werkelijk levende nationale taal, het machtig natuurlijk bindmiddel tussen alle streken en standen is elders (nl. in Nederland) als vanzelf tot stand gekomen; bij ons (in Vlaanderen) zal dat nog veel opzettelijke bemoeiing en inspanning vergen”.

Alweer blijkt de paternalistische bemoeizucht van de Vlaamse voormannen met de wijze waarop het volk (in wording) zich moet gedragen. Ook het minderwaardigheidsgevoel tegenover Nederland en de Franstalige burgerij is weer duidelijk. Het nieuwe VBO was zo wars van politiek dat bijvoorbeeld de (voormalige) fascistische sympathisanten, zoals bijvoorbeeld een Clement Daenens, er een belangrijke rol in konden spelen. Daenens man was in 1952 medestichter van de Vlaamse Volksbeweging. De Vlaamse ideologie aanvaardt en eert eenieder die ook maar iets uit “idealisme” voor de “Vlaamse zaak” heeft gedaan. Begane misdaden worden met de mantel der liefde bedekt.

In 2005 klaagde de West-Vlaming Frans J.A. Debrabandere erover dat de Vlaming na 50 jaar ABN-actie nog altijd geen Nederlands spreekt. Er moesten cursussen Nederlands ingericht worden voor Vlaams – taligen. Die zijn er niet gekomen. Vermelden we nog dat de VBO zijn naam veranderde in Vereniging Algemeen Nederlands (VAN). Dat “beschaafde” klonk blijkbaar iets te autoritair en te weinig populistisch. “In Vlaanderen Vlaams, in Spaanderen Spaans en op ’t Sint-Anneke mosselen” zeiden ze vroeger in Antwerpen. Wat hebben al die Vlaamsgezinde beschaafde cultuurkleinburgers tegen het dialect terwijl ze zelf met moeite Nederlands spreken? De Vlaamsche taal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet. En zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.