Wat de weg vooruit is voor Venezuela wordt meestal gepresenteerd als een binaire keuze. Moeten we de regering van Maduro steunen of de kant kiezen van de oppositie? In het eerste geval kies je de kant van een regering die het bolivariaanse proces heeft verraden; in het tweede geval de kant van een oppositie gedomineerd door fascisten en neoliberalen.

In Venezuela vandaag de dag probeert neoliberaal rechts het bolivariaanse proces te verstikken met behulp van geweld en economische sabotage – met de volledige steun van het Amerikaanse imperialisme. Een corrupte ‘chavistische’ regering onder leiding van president Nicolas Maduro regeert over schaarste, onderdrukt tegelijkertijd onvrede, manipuleert verkiezingen en vult particuliere bankrekeningen met winsten uit een delfstoffeneconomie en militaire drugshandel.

Venezolaanse revolutionairen – net als de vele buitenlandse broeders en zusters die internationaal solidariteit tonen met het bolivariaanse proces – staan onder druk om te kiezen tussen een kleiner en een groter kwaad: enerzijds Maduro en de staatsbureaucratie gedomineerd door zijn Verenigde Socialistische Partij (PSUV) en anderzijds de rechtse oppositie en het Amerikaans imperialisme.

Dit is een sclerotische en uiteindelijk zelfdestructieve keus – een die garandeert, ongeacht welke kant wint, dat de revolutionaire energie en de idealen verdampen die ertoe leidde dat miljoenen mensen het Chavisme steunden in de beginjaren.

Gelukkig bestaan er politieke groepen, vakbondskaderleden en stedelijke colectivos, en misschien delen van de basis van het leger, die zichzelf als authentieke Chavistas zien en bereid zijn om te organiseren voor iets anders.

De dreiging van het Amerikaans imperialisme is reëel, maar dit mag geen excuus zijn te vervallen in de logica van het kleinste kwaad, en een regering verdedigen die het volk heeft verraden.

Een tegenstrijdige illusie

In het Jacobin-artikel ‘We moeten eerlijk zijn over Venezuela’ zette socialist Mike González uiteen hoe Maduro en de PSUV de idealen van het Chavismo verraden. In een artikel dat op 29 juli werd gepubliceerd op Jacobin (‘Wich way out of the Venezuelan crisis?’) geeft George Ciccariello-Maher de volgende repliek: ‘Uiteindelijk zijn, volgens González, de chavistische elite en de bourgeoisie die ‘vrolijk samenspanden’ een en hetzelfde.

Maar daardoor is hij niet in staat de meest basale vraag te beantwoorden: als ze allemaal hetzelfde zijn, waarom vechten ze dan bloedig een strijd uit op straat? Het antwoord is dat, hoe gebrekkig ook, de regering-Maduro nog steeds staat voor de mogelijkheid van iets radicaal anders, zoals de vele grassrootsrevolutionairen die nog steeds het bolivariaanse proces steunen kunnen bevestigen.’

Ciccariello-Maher is een gerenommeerde analist met betrekking tot Venezuela, maar hij laat hier een fundamenteel onbegrip zien van het bolivariaanse proces. Dit komt voort uit een breed gedeeld maar verkeerd idee van de Venezolaanse politieke economie – en vooral het klassenproces en de klassenstrijd – en het klassenkarakter van de bolivariaanse staat die is opgericht om Venezuela’s huidige regime van kapitaalaccumulatie te reproduceren.

Ciccariello-Maher merkt terecht op dat de ‘Chavista elite’ en ‘de bourgeoisie’ op het moment in een gevecht verwikkeld zijn, maar hij maakt een verkeerde inschatting van dit feit. Ciccariello-Maher impliceert sterk dat, omdat ze in een ‘bloedige’ strijd zijn met ‘de bourgeoisie’, de ‘Chavista elite’ zelf geen ‘bourgeoisie’ kan zijn.

Hoewel hij dit elders erkent, negeert hij in deze belangrijke passage uit Jacobin de werkelijkheid, macht, en invloed van de boliburguesía – dat wil zeggen, de ambtenaren en met het regime verbonden kapitalisten die rijk zijn geworden dankzij opeenvolgende Chavista-regeringen.

Het bestaan en de sociale rol van de boliburguesía – mensen die rijk werden tijdens en dankzij de regering van Chavez – verdwijnt compleet uit Ciccariello-Mahers scenario van het kleinere kwaad (‘Chavista elite’ versus ‘bourgeoisie’). Voor hem vertegenwoordigt de regering-Maduro nog steeds een antikapitalistisch instituut en sociale beweging (‘de mogelijkheid tot iets radicaal anders’).

Volgens deze logica zou je zelfs kunnen denken – grote stukken geschiedenis negerende – dat secties van de heersende klassen nooit gewelddadige conflicten uitvechten. Maar gewelddadige confrontaties karakteriseren vaak de context waarin een opkomende groep de macht en privileges bedreigt van een reeds gevestigde sectie van de heersende klasse. Kapitalisten gedragen zich vaak als een ‘bende ruziënde broers’ als het erom gaat wie de vruchten van uitbuiting plukt.

Oliestaat

Veel analisten noemen Venezuela een ‘oliestaat’ of een ‘renteniersstaat’, wat wil zeggen dat de economie draait om winning en export van olie en delfstoffen. Het is algemeen bekend dat Chávez’ droom van een ‘endogene’ ontwikkeling uiteenviel door de dalende olieprijzen. Zelfs na de komst van het Chavismo bleef de nationale economie daardoor op dezelfde plek in de wereldeconomie als voor Chávez: namelijk, Venezuela blijft gevangen in een imperialistische kelder van de delfstoffeneconomie.

Delfstofwinning is het dominante regime van kapitaalaccumulatie in Venezuela. Dit proces wordt niet bestuurd door de directe producenten (oliewerkers), noch door de informele sector van betrokken servicepersoneel. Degenen wier arbeid wordt uitgebuit in en door dit regime van accumulatie hebben geen beslissende stem in het algemene beleid en praktijk van extractivisme. In plaats daarvan wordt kapitaalaccumulatie in Venezuela gecontroleerd door de staat en de PSUV-partijbureaucratie. Deze instituten beheersen Venezuela bijna alsof het een bedrijf is: Venezuela Inc.

De lijst van gevolgen is eindeloos: staatsgeleide ontwikkeling van bovenaf; persoonlijk lucratieve afspraken met imperialisten; sweetheart deals met secties van het nationale kapitaal en vakbondsbureaucraten; verwaarlozing van het milieu; schending van de rechten van oorspronkelijke bewoners; privézakken vullen met buitenlands kapitaal en internationale hulp; de geldstroom naar sociale programma’s afknijpen steeds als het weer ‘nodig’ is om te bezuinigen; afschaffing van lokale autonomie voor de barrios; misiones en colectivos ertoe dwingen te vechten voor schaarse goederen, waardoor lokale PSUV-apparatsjiks ontstaan die gunsten moeten winnen en zich vereenzelvigen met de heersende partij en haar staat.

Wat ik net geschetst heb, is bekend als het systeem van bureaucratisch staatskapitalisme. Het is een begrip van modern Venezuela als zo’n soort systeem dat Ciccariello-Maher niet herkent. Dit conceptuele misverstand zorgt dat hij het belang verkeerd interpreteert van de ‘bloedige strijd’ tussen de oude heersende klasse die terugverlangt naar het naakte neoliberalisme en de nieuwe heersende klasse die staatskapitalisme verhult in een sluier van socialistische retoriek.

Bureaucratisch staatskapitalisme is echter precies het perspectief dat González geeft met betrekking tot de aard van de huidige crisis in Venezuela. Waar Ciccariello-Maher naïef naar Maduro kijkt als het laatste bastion van Chavistische hoop, ziet González Maduro terecht als de begraver van de bolivariaanse revolutie. Tom Lewis schreef met Oscar Olivera Cochabamba! Water War in Bolivia.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Socialist Worker (US). Nederlandse vertaling: redactie socialisme.nu.