Toni Morrison werd in 1931 geboren als Chloe Wofford in het Amerikaanse Lorain (Ohio). Bij haar doop op twaalfjarige leeftijd kreeg ze de naam Anthony (Antonius). Haar eerste roman Het blauwste oog publiceerde ze in 1970. In 1988 kreeg ze de Pulitzerprijs en de American Award voor de roman Beloved. Ze gaf les aan de universiteit in Princeton van 1989-2006 en kreeg in 1993 de Nobelprijs voor de literatuur. Als eerste zwarte vrouw. Op maandag 5 augustus 2019 overleed ze in een ziekenhuis in New York.

In de lange lijst van romans en toneelstukken (onder andere Desdemona) die ze schreef, was het slavenleven van de Afro-Amerikanen in de Verenigde Staten het voornaamste onderwerp. Door de vertaling daarvan in heel veel talen werd ze wereldberoemd.

Trump – angst witte gemeenschap

Florence Noiville, een Franse journaliste, interviewde Toni voor het dagblad Le Monde op 24 augustus 2012. Morrison – de naam van haar vroegere echtgenoot, de Jamaicaanse architect Harold Morrison – zegt dan onder meer: “Als ik niet kan schrijven, ben ik tot de ondergang gedoemd”. Ze had een moeilijke jeugd en vertelde nooit gelukkiger te zijn geweest dan op de dag dat ze op een belastingformulier als beroep ”schrijfster” moest invullen. Schrijfster was ze en met haar dood heeft de wereld een heel groot verlies geleden.

Morrison had vele fans. Daartoe behoorden ook Oprah Winfrey, Marlon Brando en Barack Obama. Van die laatste kreeg ze in 2012 de Presidential Medal of Freedom, de hoogste onderscheiding die een burger in de Verenigde Staten kan krijgen.

In 2016 schreef ze voor het laatst in The New Yorker, een essay naar aanleiding van de verkiezing van Donald Trump. Zijn overwinning is volgens haar te verklaren uit de angst dat de witte gemeenschap de voorrechten kwijt zou raken die ze lange tijd als vanzelfsprekend beschouwde.