Bijna 10 jaar na het begin van de Syrische volksopstand regeert het regime nu over 70% van het land. Geholpen door Rusland, Iran, de Libanese Hezbollah en andere sektarische en reactionaire milities, verpletterde Damascus de aanvankelijke volksopstand en won grotendeels wat in de loop der jaren geleidelijk in een regionale en internationale oorlog is veranderd. Het Syrische regime staat echter voor enorme sociaaleconomische uitdagingen.

De situatie in Syrië is voor de arbeidersklasse meer dan catastrofaal. Meer dan 85% van de bevolking leeft onder de armoedegrens. In februari 2021 schatte het Wereldvoedselprogramma van de VN het aantal Syriërs met voedselonzekerheid op 12,4 miljoen, oftewel bijna 60% van de bevolking. Meer dan de helft van de Syrische bevolking is als gevolg van de oorlog vluchteling in eigen land of in het buitenland. Er zijn meer dan 6,6 miljoen vluchtelingen en meer dan 6,1 miljoen intern ontheemden, terwijl slechts een klein deel van de vluchtelingen naar Syrië is teruggekeerd.

Het uitbreken van de covid-19 crisis eind maart 2020 heeft de kritieke sociaaleconomische situatie van de overgrote meerderheid van de Syriërs nog verergerd. Het Assad-regime heeft ook talloze ziekenhuizen vernield, waardoor een vervallen en ondergefinancierd gezondheidszorgsysteem is ontstaan dat, deels als gevolg van internationale sancties, verstoken is van veel geneesmiddelen en medische voorraden. De verwoesting die het conflict heeft aangericht, grotendeels de verwoestingen als gevolg van de repressie door het Assad-regime en zijn bondgenoten, is enorm en komt tot uiting in de dramatische daling van het bbp, van 50,5 miljard euro in 2010 tot ongeveer 18 miljard euro in 2019, terwijl de totale economische verliezen als gevolg van het conflict worden geraamd op 445,3 miljard euro.

Wortels van de volksopstand

De volksopstand in Syrië, en meer in het algemeen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA), vindt zijn oorsprong in het ontbreken van democratie en het onvermogen van de politieke economie van het land om tegemoet te komen aan de aspiraties van de volksklassen.

Bashar al-Assad heeft de patrimonialisering van het regime geconsolideerd door de macht te concentreren in de handen van zijn familie en de kliek daaromheen in het decennium vóór de revolutionaire crisis uitbrak, met de versnelling van het neoliberale beleid ten gunste van een minderheid van zakenlieden die banden hebben met het regime. Voor de arbeidersklasse, die van deze buit is uitgesloten, heeft dit geleid tot een migratie van geschoolde arbeidskrachten en enorme gehele en gedeeltelijke werkloosheid, vooral onder jongeren. Het percentage Syriërs dat onder de armoedegrens leeft, bedroeg in 2010 33%, wat neerkomt op ongeveer 7 miljoen mensen, en 30% zat net daarboven, terwijl het aantal Syriërs dat in 2000 onder de armoedegrens leefde, 14% bedroeg.

De toenemende verarming van de massa’s, in een klimaat van almaar toenemende corruptie en sociale ongelijkheid, zette de deur open voor de volksopstand, die slechts een vonkje nodig had. Daarvoor zorgden de volksopstanden in Tunesië en Egypte. Zij moedigden de volksklassen in andere landen aan om in opstand te komen. In Syrië zijn grote delen van de bevolking de straat opgegaan met dezelfde eisen als in de andere opstanden: vrijheid, waardigheid, democratie, sociale rechtvaardigheid en gelijkheid.

In de beginjaren van de opstand heeft de Syrische protestbeweging alternatieve instellingen voor de bestaande staat in het leven geroepen, nadat het staatsgezag in sommige gebieden was verdwenen. De demonstranten richtten plaatselijke coördinatiecomités en gemeenteraden op, die diensten aan de plaatselijke bevolking verleenden en de protestbeweging van het volk coördineerden. In de bevrijde gebieden hebben de revolutionairen een situatie gecreëerd die dicht in de buurt komt van een situatie van dubbele macht die de macht van het regime uitdaagt.

Natuurlijk moeten we deze fase niet romantiseren, er waren grenzen. Deze nieuwe machtsstructuren vertegenwoordigden niet een vorm van revolutionair sociaal alternatief voor de bestaande politieke en economische structuren van het Syrische kapitalisme, en kenden beperkingen in termen van een alternatief systeem van democratische autonomie. Er waren problemen, met name de ondervertegenwoordiging van vrouwen en etnische en religieuze minderheden. Niettemin slaagden de comités en raden erin een politiek alternatief te vormen dat grote delen van de bevolking aantrok.

Tegelijkertijd ontwikkelden zich in 2011 en 2012 gewapende groepen onder de vlag van het Vrije Syrische Leger (FSA). De militarisering was grotendeels het gevolg van de gewelddadige onderdrukking door het regime, waardoor sectoren van de oppositie tot gewapende zelfverdediging werden aangezet. Het FSA is nooit opgetreden als een eengemaakte organisatie en werd in de eerste jaren van de opstand gekenmerkt door zijn pluralisme.

Dit gebrek aan centralisatie en aan een verankerd politiek leiderschap om te trachten de verschillende gewapende groepen van het FSA te coördineren en te verenigen rond een gemeenschappelijke politieke agenda werd echter al snel een probleem en zette de deur open voor manipulatie door het buitenland. Het FSA is in de loop der jaren geleidelijk verzwakt en gemarginaliseerd ten gevolge van de oorlog en de repressie door het Syrische regime (en soms aanvallen van jihadistische groepen), het gebrek aan georganiseerde steun, en de splitsing van deze netwerken in meerdere afzonderlijke groepen. Naarmate de strijdkrachten van het FSA verzwakten, werden de overblijvende groepen handlangers van buitenlandse staten, met name Turkije in het noorden, en/of kwamen ze onder de controle van fundamentalistische islamitische en jihadistische krachten.

Contrarevolutionaire krachten

Deze democratische organen werden geleidelijk ondermijnd door verschillende contrarevolutionaire krachten. De eerste en belangrijkste daarvan was natuurlijk het despotische Assad-regime, dat de volksopstand met militaire middelen wilde neerslaan.

Het regime blijft de belangrijkste bedreiging voor de Syrische volksklassen. De veerkracht van het regime was geworteld in de mobilisatie van zijn volksbasis via sektarische, tribale, regionale en cliëntelistische betrekkingen, alsmede in de massale buitenlandse steun van zijn bondgenoten.

De tweede contrarevolutionaire kracht waren de islamitische fundamentalistische en jihadistische militaire organisaties. Deze organisaties beschikten niet over dezelfde vernietigende capaciteiten als het staatsapparaat van Assad, maar ze verzetten zich radicaal tegen de oorspronkelijke eisen en doelstellingen van de volksopstand, vielen de democratische elementen van de protestbeweging aan, en trachtten een nieuw autoritair en exclusief politiek systeem op te leggen.

Tenslotte vormden de regionale mogendheden en de internationale imperialistische staten de derde contrarevolutionaire kracht. De hulp van de bondgenoten van Damascus – Rusland, Iran en Hezbollah, naast buitenlandse sjiitische fundamentalistische milities die door Teheran worden gesteund – bood het regime cruciale  politieke, economische en militaire steun, die het in staat stelde te overleven.

Deze regionale krachten zagen de volksprotestbeweging in Syrië en de mogelijke val van het Assad-regime als een bedreiging voor hun geopolitieke belangen. Naarmate hun invloed op de samenleving en de staat van het land toenam, investeerden vooral Teheran en Moskou steeds meer in het voortbestaan van het regime, de exploitatie van sommige van zijn natuurlijke rijkdommen en de uitbreiding van hun economische invloeden in het land.

Tegenover deze actoren zijn de zogenaamde ‘vrienden van Syrië’ (Saudi-Arabië, Qatar en Turkije) een andere internationale kracht van de contrarevolutie geweest. Zij steunden de meeste reactionaire islamitische fundamentalistische groeperingen, hielpen de volksopstand in een sektarische/etnische oorlog te veranderen, en verzetten zich in elk stadium tegen de democratische opstand uit vrees dat deze een potentiële bedreiging zou vormen voor hun eigen autocratische regimes.

De westerse staten, aangevoerd door de VS, wilden evenmin radicale veranderingen in Syrië en verwierpen elk plan om de democratische strijdkrachten die strijden om Assad omver te werpen bij te staan. Het beleid van de VS was gericht op het stabiliseren van het regime en wat zij ‘War on Terror’ noemden, oorlog tegen het terrorisme, tegen Islamitische Staat.

Ondanks de verdeeldheid tussen de verschillende regionale en internationale actoren, waren ze allemaal verenigd tegen de opstand en trachtten ze allemaal te voorkomen dat de opstand zich zou uitbreiden tot buiten de grenzen van het land.

De kwestie Rojava en de Syrische revolutie

Bij het uitbreken van het revolutionaire proces in Syrië in maart 2011 organiseerden de Koerdische demonstranten zich aanvankelijk op soortgelijke wijze als in andere delen van het land, via de oprichting van de Lokale Coördinatiecomités (LCC’s) en andere jongerengroeperingen uit de verschillende geledingen van de Syrische bevolking. De samenwerking tussen de verschillende Arabische en Koerdische coördinatiecomités verzwakte echter geleidelijk en hield uiteindelijk op als gevolg van de groeiende verdeeldheid binnen de protestbeweging en de toenemende onenigheid met de Arabische oppositiegroepen in Syrië, alsmede de toename van de Arabische en Koerdische etnische spanningen in de loop der jaren en de geleidelijke omvorming van de volksopstand in een gewapend conflict.

De Partiya Yekitiya Demokrat (PYD of Partij van de Democratische Unie), die historisch en ideologisch is voortgekomen uit de in Turkije opgerichte Koerdische Arbeiderspartij (PKK), heeft van haar kant, met de aanvankelijk welwillende houding van het Syrische regime, steeds meer greep gekregen op het Koerdische politieke toneel in Syrië. Damascus had al zijn strijdkrachten nodig om de protesten in de rest van het land neer te slaan en wilde geen nieuw militair front openen, hoewel het een beperkte aanwezigheid handhaafde in sommige steden, zoals Qamishli en Hasakah.

De PYD kon ook gebruik maken van de verdeeldheid tussen de verschillende regionale en internationale actoren die in Syrië actief zijn, onder meer door steun te ontvangen van de Verenigde Staten (en in mindere mate van Rusland) om haar eigen politieke belangen te bevorderen. Deze steun van buitenlandse actoren is echter in de loop van de tijd weggeëbd, of leek in ieder geval minder solide. De autonomie van de PYD over grote delen van Noordoost-Syrië is een twistpunt geworden tussen veel lokale en regionale actoren, met name Erdogans Turkije, dat zijn oorlog tegen Koerdisch zelfbeschikkingsrecht in de buurlanden voortzet.

Dit bleek met name uit de gewapende invasie door Turkse strijdkrachten – bijgestaan door Syrische gewapende oppositiegroepen, veelal islamitische fundamentalisten, die gaandeweg volledig onder controle van de regering in Ankara zijn gekomen – in de regio Afrin in januari 2018. Bijna 200.000 mensen zijn gedwongen hun huizen te verlaten als gevolg van de Turkse militaire operatie en de daaropvolgende bezetting, terwijl de schendingen van mensenrechten tegen de plaatselijke bevolking voortduren.

In oktober 2019 lanceerde Turkije een nieuwe militaire operatie, gesteund door het feit dat de Amerikaanse regering haar op de grond niet zou aanvallen. Het doel was de door de PYD gedomineerde Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) uit de Turkse grensstrook te verdrijven en daar een zogenoemde ‘veiligheidszone’ in te stellen, waarin ook een deel van de Syrische vluchtelingen die nu in Turkije verblijven, zou worden ondergebracht en geherhuisvest.

Tegelijkertijd weigert Damascus enige vorm van concessie te doen aan de door de PYD gedomineerde autoriteiten in het noordoosten, met name enige vorm van minimale autonomie. Integendeel, de vijandige retoriek van de Syrische staatsmedia en de politieke manoeuvres van het Syrische regime tegen de SDF zijn sindsdien gestaag toegenomen, om de autonomie van de SDF meer en meer te ondermijnen.

De PYD heeft de opstand dus aangegrepen als een kans om de dominante Koerdische politieke actor in Syrië te worden. De door de PYD geregeerde gebieden zijn geprezen voor hun integratie en participatie van vrouwen in alle sectoren van de samenleving, met inbegrip van de militaire strijd, de secularisatie van wetten en instellingen, en tot op zekere hoogte de integratie en participatie van verschillende etnische en religieuze minderheden. Er is echter kritiek geuit op de autoritaire praktijken van de PYD-troepen tegen rivaliserende Koerdische politieke actoren en activisten van andere gemeenschappen. Ook is er kritiek geuit op bepaalde discriminerende en/of veiligheidspraktijken tegen segmenten van de Arabische bevolking in sommige gebieden die onder haar controle staan.

Subjectieve zwaktes van links

De verschillende contrarevolutionaire actoren hebben allemaal bijgedragen aan het neerslaan van de Syrische volksopstand. Hoewel we niet moeten aarzelen om deze krachten aan te wijzen als verantwoordelijken voor de nederlaag, moeten we ook de fouten en tekortkomingen van de Syrische oppositie onderzoeken en bekritiseren.

Een van de belangrijkste problemen van de oppositie was de verkeerde alliantie die door democraten en sommigen ter linkerzijde werd nagestreefd met de Moslimbroederschap en andere islamitische fundamentalistische groeperingen en hun internationale geldschieters, die zich verzetten tegen de fundamentele democratische eisen van de opstand, met name die van vrouwen, religieuze en etnische minderheden. Deze misplaatste alliantie droeg bij tot het verbreken van de inclusiviteit van de aanvankelijke volksbeweging in Syrië. Dit probleem bestond al vóór de volksopstand, maar werd duidelijker toen die uitbrak.

De verschillende linkse groeperingen waren na decennia van onderdrukking door het regime te zwak om een onafhankelijke democratische en progressieve georganiseerde pool te vormen. Als gevolg daarvan is de oppositie tegen het Assad-regime er niet in geslaagd een levensvatbaar politiek alternatief te presenteren dat de volksklassen en de onderdrukte groepen zou kunnen activeren.

Het gebrek aan reactie op bepaalde kwesties is vooral duidelijk gebleken bij twee belangrijke kwesties: vrouwen en Koerden. In beide gevallen hebben grote delen van de Syrische oppositie een discriminerend en uitsluitend beleid tegen deze twee sectoren gevoerd, waardoor belangrijke krachten die cruciaal zouden zijn geweest voor eenheid tegen het regime, van hen vervreemd zijn geraakt.

Om tegen het Assad-regime te zegevieren, had de oppositie de strijd tegen autocratie, uitbuiting en onderdrukking moeten bundelen. Als ze democratische eisen had ontwikkeld, evenals eisen voor alle arbeiders en voor Koerdische zelfbeschikking en vrouwenbevrijding, zou de oppositie in een veel sterkere positie hebben verkeerd om een diepere en bredere solidariteit op te bouwen tussen de verschillende sociale krachten binnen de Syrische revolutie.

Een ander zwak punt van de oppositie was de zwakke ontwikkeling van de politieke organisatie van de klassen en de progressieve massa. De volksopstanden in Tunesië en Soedan hebben het belang aangetoond van massale vakbondsorganisaties zoals de Tunesische UGTT en de Soedanese beroepsverenigingen om succesvolle gecoördineerde massale strijd mogelijk te maken.

Evenzo hebben massale feministische organisaties in Tunesië en Soedan een bijzonder belangrijke rol gespeeld bij de bevordering van de rechten van de vrouw en de verwezenlijking van democratische en sociaaleconomische rechten, ook al blijven deze zwak en niet volledig geconsolideerd. De Syrische revolutionairen hadden deze massaal georganiseerde krachten niet of niet op hetzelfde niveau, wat de beweging verzwakte, en het is essentieel ze op te bouwen voor toekomstige gevechten.

Wat zijn de vooruitzichten voor Syrië?

De volksopstand die in 2011 in Syrië begon, is net als die in de regio Midden-Oosten-Noord-Afrika een langdurig revolutionair proces. Hij kan fasen doormaken van sterke volksmobilisaties en nederlagen, gevolgd door nieuwe revolutionaire opstanden. In Syrië zijn de omstandigheden die tot de volksopstand hebben geleid nog steeds aanwezig, en het regime is er niet alleen niet in geslaagd ze op te lossen, maar heeft ze zelfs verergerd.

Damascus en andere regionale hoofdsteden geloven dat ze hun despotische heerschappij kunnen handhaven door het voortdurend gebruik van massaal geweld tegen hun bevolkingen. Dit zal zeker mislukken en verdere explosies van volksprotest kunnen worden verwacht.

Ondanks alle steun van zijn buitenlandse bondgenoten wordt het Assad-regime, hoe veerkrachtig het ook is, geconfronteerd met hardnekkige problemen. Haar onvermogen om de ernstige sociaaleconomische problemen van het land op te lossen, in combinatie met haar niet-aflatende repressie, heeft geleid tot kritiek en nieuwe protesten.

In 2020 en begin 2021 hebben diverse protesten plaatsgevonden tegen de economische problemen en de hoge kosten van levensonderhoud. Deze omstandigheden vertalen zich echter niet automatisch in politieke kansen, vooral niet na meer dan negen jaar destructieve en dodelijke oorlog. Het ontbreken van een gestructureerde, onafhankelijke, democratische, progressieve en inclusieve Syrische politieke oppositie, die de armere klassen aan zich zou kunnen binden, heeft het voor diverse sectoren van de bevolking moeilijk gemaakt zich te verenigen en het regime opnieuw en op nationale schaal uit te dagen.

Dat is de grootste uitdaging. In de moeilijke omstandigheden van repressie, intense verpaupering en sociale ontwrichting moet een progressief politiek alternatief echter worden georganiseerd in de lokale uitdrukking van dit verzet.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op l’Anticapitaliste. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.