Rechtse propaganda beweert dat het socialisme de vijand is van de individuele vrijheid. Precies het tegenovergestelde is waar: socialisten werken aan het creëren van de materiële voorwaarden waaronder mensen echt vrij kunnen zijn, zonder de rigide beperkingen die het kapitalisme aan hun leven oplegt.

Het onderwerp van de vrijheid kwam aan de orde toen ik in Peru een aantal gesprekken voerde. De studenten daar waren zeer geïnteresseerd in de vraag: ‘Vereist het socialisme het opgeven van individuele vrijheid?’

Rechts heeft zich het begrip vrijheid toegeëigend en gebruikt het als een wapen in de klassenstrijd tegen de socialisten. De ondergeschiktheid van het individu aan de door het socialisme of communisme opgelegde staatscontrole is iets wat ten koste van alles vermeden moet worden, zeggen ze.

Mijn antwoord was dat we het idee van individuele vrijheid niet moeten opgeven als onderdeel van een emancipatoir socialistisch project. De verwezenlijking van individuele vrijheid is, zo stelde ik, een centraal doel van dergelijke emancipatorische projecten. Maar die vragen om het gezamenlijk opbouwen van een samenleving waarin ieder van ons voldoende levenskansen en levensmogelijkheden heeft om al  onze eigen mogelijkheden te realiseren.

Marx en vrijheid

Marx had een paar interessante dingen te zeggen over dit onderwerp. Een daarvan is dat ‘het rijk van de vrijheid begint daar waar het rijk van de noodzakelijkheid ophoudt.'(1)Het Kapitaal, boek 3, hoofdstuk 48, 2e alinea onder 3. Vrijheid betekent niets als je niet genoeg te eten hebt, als je geen toegang hebt tot adequate gezondheidszorg, huisvesting, vervoer, onderwijs en dergelijke. De rol van het socialisme is om in die basisbehoeften te voorzien, zodat de mensen dan vrij zijn om precies te doen wat ze willen.

Het eindpunt van een socialistische transitie is een wereld waarin individuele capaciteiten en vermogens volledig worden bevrijd van nood, gebrek en andere politieke en sociale beperkingen. In plaats van toe te geven dat rechts een monopolie heeft op het begrip individuele vrijheid, moeten we het idee van vrijheid terugwinnen voor het socialisme zelf.

Maar Marx wees er ook op dat vrijheid een tweesnijdend zwaard is. Arbeiders in een kapitalistische samenleving, zegt hij, zijn in dubbele zin vrij. Ze kunnen hun arbeidskracht op de arbeidsmarkt vrijelijk aanbieden aan wie ze maar willen. Ze kunnen die arbeidskracht aanbieden op welke contractvoorwaarden dan ook, ze kunnen vrijelijk onderhandelen.

Maar ze zijn tegelijkertijd onvrij, omdat ze ‘bevrijd’ zijn van elke controle over of toegang tot de productiemiddelen. Ze moeten dus hun arbeidskracht afstaan aan de kapitalist om te kunnen leven.

Dit is hun tweesnijdende vrijheid. Voor Marx is dit de centrale tegenstrijdigheid van vrijheid onder het kapitalisme. In het hoofdstuk over de werkdag in Het Kapitaal stelt hij het zo: de kapitalist is vrij om tegen de arbeider te zeggen: ‘Ik wil je in dienst nemen tegen het laagst mogelijke loon voor een zo groot mogelijk aantal uren en dat je precies het werk doet dat ik heb opgegeven. Dat is wat ik van je vraag als ik je in dienst neem.’ En de kapitalist is vrij om dat te doen in een marktmaatschappij, omdat, zoals we weten, de marktmaatschappij gaat over bieden over dit en bieden over dat.

Aan de andere kant is de arbeider ook vrij om te zeggen: ‘Je hebt het recht niet om mij 14 uur per dag te laten werken. Je hebt het recht niet om alles te doen wat je wilt met mijn arbeidskracht, vooral als dat mijn leven verkort en mijn gezondheid en welzijn in gevaar brengt. Ik ben alleen bereid om een eerlijke dag te werken tegen een eerlijk dagloon.’

Gezien de aard van een marktmaatschappij, hebben zowel de kapitalist als de arbeider gelijk als het gaat om wat ze eisen. Dus, zegt Marx, hebben ze allebei gelijk door de wet van de ruil die de markt domineert. Tussen gelijke rechten, zegt hij dan, beslist macht. De klassenstrijd tussen kapitaal en arbeid bepaalt de kwestie. De uitkomst berust op de machtsverhouding tussen kapitaal en arbeid, die op een gegeven moment dwingend en gewelddadig kan worden.

Een tweesnijdend zwaard

Dit idee van vrijheid als een tweesnijdend zwaard is zeer belangrijk om nader te bekijken. Een van de beste uitwerkingen van het onderwerp is een essay van Karl Polanyi. In zijn boek The Great Transformation zegt Polanyi dat er goede en slechte vormen van vrijheid bestaan.

Onder de slechte vormen van vrijheid die hij noemt, zijn de vrijheid om onbeperkt gebruik te maken van je medemens; de vrijheid om buitensporig veel winst te maken zonder dat dit ten goede komt aan de gemeenschap; de vrijheid om technologische uitvindingen niet te gebruiken voor openbaar nut; de vrijheid om te profiteren van publieke calamiteiten of natuurrampen, waarvan sommige in het geheim zijn gemaakt voor privé-voordeel.

Maar, zo vervolgt Polanyi, de markteconomie waarin deze vrijheden zitten, leiden ook tot vrijheden die wij hoog waarderen: vrijheid van geweten, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering, vrijheid van vereniging, vrijheid om zelf een baan te kiezen.

Terwijl wij deze vrijheden mogen koesteren vanwege hun intrinsieke belang, zijn ze voor een groot deel bijproducten van dezelfde economie die ook verantwoordelijk is voor de kwaadaardige vrijheden. Het antwoord van Polanyi op deze dualiteit is zeer vreemd, gezien de huidige hegemonie van het neoliberale denken en de manier waarop de vrijheid door de bestaande politieke macht aan ons wordt gepresenteerd.

Hij schrijft er op deze manier over: ‘Het passeren van de markteconomie’ – dat wil zeggen voorbij de markteconomie komen – ‘kan het begin worden van een tijdperk van ongekende vrijheid’. Nou, dat is een vrij schokkende verklaring – om te zeggen dat de echte vrijheid begint nadat we de markteconomie achter ons laten. Hij gaat verder:

‘Juridische en werkelijke vrijheid kan breder en algemener worden gemaakt dan ooit tevoren. Regulering en controle kunnen vrijheid niet alleen voor enkelen, maar voor allen bereiken – vrijheid niet als een voorrecht, bezoedeld aan de bron, maar als een voorschrijvend recht, dat zich veel verder uitstrekt dan de nauwe grenzen van de politieke sfeer, naar de intieme organisatie van de samenleving zelf. Zo zullen oude vrijheden en burgerrechten worden toegevoegd aan het fonds van nieuwe vrijheden die worden gegenereerd door de vrije tijd en veiligheid die de industriële samenleving aan iedereen biedt. Zo’n samenleving kan het zich veroorloven om zowel rechtvaardig als vrij te zijn.’

Vrijheid zonder rechtvaardigheid

Nu lijkt het mij dat dit idee van een samenleving die gebaseerd is op rechtvaardigheid en vrijheid, de politieke agenda was van de studentenbeweging van de jaren zestig en de zogenaamde generatie van ’68. Er was een wijdverbreide vraag naar zowel rechtvaardigheid als vrijheid: vrijheid van de dwang van de staat, vrijheid van dwang opgelegd door het bedrijfskapitaal, vrijheid van marktdwang maar ook getemperd door de vraag naar sociale rechtvaardigheid.

Het kapitalistische politieke antwoord hierop in de jaren zeventig was interessant. Het hield in dat deze eisen werden verwerkt en dat er in feite werd gezegd: ‘We geven toe aan de vrijheden, maar vergeet de rechtvaardigheid.’

Het toegeven aan de vrijheden was ingeperkt. Het betekende voor het grootste deel keuzevrijheid op de markt. De vrije markt en de vrijheid van staatsregulering waren de antwoorden op de vraag naar vrijheid. Maar vergeet gewoon de rechtvaardigheid. Die zou worden geleverd door de concurrentie op de markt, die zogenaamd zo georganiseerd was dat iedereen zijn rechtvaardige deel zou krijgen. Het gevolg was echter dat veel van de slechte vrijheden (bijvoorbeeld de uitbuiting van anderen) werden ontketend in naam van de deugdzame vrijheden.

Deze wending was iets wat Polanyi duidelijk herkende. De overgang naar de toekomst die hij voor ogen had wordt geblokkeerd door een moreel obstakel, zo merkte hij op, en het morele obstakel was wat hij ‘liberaal utopisme’ noemde. Ik denk dat we nog steeds geconfronteerd worden met de problemen die dit liberale utopisme met zich meebrengt. Het is een ideologie die doordringt in de media en in politieke vertogen.

Het liberale utopisme van bijvoorbeeld de Democratische Partij is een van de dingen die het bereiken van echte vrijheid in de weg staan. ‘Planning en controle,’ schreef Polanyi, ‘worden aangevallen als een ontkenning van de vrijheid. Vrij ondernemerschap en privé-eigendom worden uitgeroepen tot de essentie van vrijheid. Dit was wat de belangrijkste ideologen van het neoliberalisme naar voren brachten.

De markt voorbij

Voor mij is dit een van de belangrijkste kwesties van onze tijd. Gaan we verder dan de beperkte vrijheden van de markt en de regulering van ons leven door de wetten van vraag en aanbod, of accepteren we, zoals Margaret Thatcher het uitdrukte, dat er geen alternatief is? We worden vrij van staatscontrole, maar slaven van de markt. Daar is geen alternatief voor, daarbuiten is er geen vrijheid. Dit is wat rechts predikt, en dit is wat veel mensen zijn gaan geloven.

Dit is de paradox van onze huidige situatie: dat we in naam van de vrijheid in feite een liberale utopische ideologie hebben aangenomen die een belemmering vormt voor het bereiken van echte vrijheid. Ik denk niet dat het een wereld van vrijheid is als iemand die een opleiding wil volgen, daar een immense hoeveelheid geld voor moet betalen en een studieschuld heeft die zich tot ver in de toekomst uitstrekt.

In Groot-Brittannië was een groot deel van de woningvoorraad in de jaren zestig van de vorige eeuw in de publieke sector te vinden; het ging om sociale woningbouw. Toen ik opgroeide, was die sociale huisvesting een basisvoorziening tegen een redelijk lage prijs. Toen kwam Margaret Thatcher en privatiseerde het allemaal, en zei in essentie: ‘Je zult veel vrijer zijn als je je eigendom bezit en je kunt daadwerkelijk deel uitmaken van een democratie van bezitters van onroerend goed.’

En dus, in plaats van 60 procent van de woningen in de publieke sector, gaan we ineens naar een situatie waarin slechts 20 procent – of misschien zelfs minder – van de woningen in de publieke sector zit. Huisvesting wordt handelswaar, en die handelswaar wordt vervolgens een deel van speculatieve activiteiten. In de mate dat het een vehikel van speculatie wordt, gaat de prijs van het onroerend goed omhoog, en krijg je een stijgende prijs van huisvesting zonder dat er sprake is van een daadwerkelijke toename van de directe voorzieningen.

We bouwen steden, bouwen woningen, op een manier die een enorme vrijheid biedt voor de hogere klassen, terwijl het in feite onvrijheid oplevert voor de rest van de bevolking. Dit is wat ik denk dat bedoeld is toen Marx die beroemde opmerking maakte: dat het rijk van de noodzakelijkheid eigenlijk overwonnen moet worden om het rijk van de vrijheid te bereiken.

Het rijk van de vrijheid

Dit is de manier waarop marktvrijheden de mogelijkheden beperken, en vanuit dat oogpunt denk ik dat het een socialistisch perspectief is om te doen wat Polanyi suggereert; dat wil zeggen, we collectiviseren de  toegang tot vrijheid, de toegang tot huisvesting. We maken er een einde aan dat het alleen maar via de markt te krijgen is, maar maken dat het tot het publieke domein behoort. Wonen in het publieke domein is onze slogan. Dit is een van de basisideeën van het socialisme in het hedendaagse systeem – om dingen in het publieke domein te plaatsen.

Er wordt vaak gezegd dat we, om het socialisme te bereiken, onze individualiteit moeten opgeven en dat we iets moeten opgeven. Welnu, tot op zekere hoogte is dat misschien waar; maar er is, zoals Polanyi aangaf, een grotere vrijheid te bereiken als we verder gaan dan de wrede realiteiten van geïndividualiseerde marktvrijheden.

Ik heb Marx zo gelezen dat het de taak is om het domein van de individuele vrijheid te maximaliseren, maar dat kan alleen gebeuren als het domein van de noodzakelijkheid wordt geregeld. De taak van een socialistische samenleving is niet om alles te regelen wat er in de samenleving gebeurt; helemaal niet. De taak van een socialistische samenleving is om ervoor te zorgen dat alle basisbehoeften worden geregeld – vrijelijk voorzien – zodat mensen dan precies kunnen doen wat ze willen wanneer ze dat willen.

Als je nu aan iedereen vraagt: ‘Hoeveel vrije tijd heb je?’ is het typische antwoord: ‘Ik heb bijna geen vrije tijd. Het gaat allemaal om dit, dat, en al het andere.’ Als echte vrijheid een wereld is waarin we vrije tijd hebben om te doen wat we willen, dan stelt het socialistische emancipatorische project dat voor als centraal onderdeel van zijn politieke missie. Dat is iets waar we allemaal naartoe kunnen en moeten werken.

Dit is een uittreksel uit het nieuwe boek van David Harvey, The Anti-Capitalist Chronicles, uitgegeven door Pluto Press.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.