Heel het oeuvre van de linkse communist Varlam Sjalamov draait rond zijn kampervaringen in de goelag.(1)Veel van wat hier staat komt uit twee documenten. Ten eerste een masterproef: Šalamov en Kolyma: een historische en een literaire benadering. De scriptie voor de masterproef Charlotte D’haeyere. Je kunt die hier downloaden. Ook heb ik veel hulp gehad aan een essay van Jacq Vogelaar in het tijdschrift Raster #88, 1999: Bij de verhalen van Varlam Sjalamov en dat staat daar. Zelf heb ik eerder al twee stukjes deze auteur gepost: Varlam Sjalamov: straffer dan Solzjenitsyn en Met Virginia Woolf naar de goelag.

Intussen biedt The Paris Review Weekly een bijzonder interessant essay over Sjalamov aan, o.m. handelend over diens contacten met Nadezhda Mandelstam. Alissa Valles: A slap in the Face of Stalinism. 21 Januari 2020.
Waarbij de schrijver een veelzeggende parallel blootlegt tussen de misdadigers van gewoon recht die daar de lakens uitdelen en het stalinisme:

“In 1938 toen er tussen de leiding en de criminelen een haast officieel ’concordaat’ bestond, toen de criminelen tot ’vrienden van het volk’ werden verklaard, vond de hoogste leiding in de criminelen een wapen in de strijd tegen de ’trotskisten’, tegen de ’vijanden van het volk’ . Er werden zelfs (…) politieke cursussen voor de criminelen georganiseerd, waar instructeurs van de culturele sectie vertelden van hun sympathie voor de ‘criminelen’ en van de verwachting van de machthebbers, en hun hulp inriepen bij de kwestie van de vernietiging van de ‘trotskisten’. ‘Deze mensen zijn hierheen gestuurd om vernietigd te worden, het is uw taak hierbij te helpen’, dat zijn de exacte woorden van Sjarov, een inspecteur van de culturele afdeling van de mijn ’Partizaan’, uitgesproken tijdens zo’n cursus in de winter aan het begin van 1938. De criminelen stemden volmondig toe. En of! Dat redde hun leven, en maakte van hen ’nuttige’ leden van de maatschappij. In de persoon van de ’trotskisten’ ontmoetten ze de door hen zo gehate intelligentsia.” (Varlam Sjalamov in Berichten uit Kolyma, p. 676)

Zo’n kampervaringen, zegt Sjalamov, vragen om een literatuur die aan nieuwe eisen voldoet. (2)Misschien is dit wel de geschikte plaats om op te merken dat er ook een andere kampgevangene is, een uit nazikampen, die met dat probleem worstelt en er zijn eigen oplossing aan geeft: Jorge Semprún die op ’t einde van WO II in Buchenwald terechtkomt. Semprún zegt dat getuigenissen dan wel van vitaal belang mogen zijn voor historici, maar dat zo’n getuigenissen niet altijd exact betrouwbaar zijn en dat historici helaas nooit zo effectief zijn als romanschrijvers om de essentie van ervaring over te brengen. ‘Horror is zo repetitief,’ zegt hij, ‘en zonder literaire uitwerking kan men eenvoudigweg niet worden gehoord of begrepen.’ Daarom beweert hij: ‘De enige manier om horror voelbaar te maken is door een fictief oeuvre te construeren.’ (In the Paris Review, The Art of Fiction No. 192 / Issue 180, Spring 2007.) De beslissing van Semprún om fictie met geheugen te versmelten leidde tot een verhit debat in Frankrijk, waarbij critici hem ervan beschuldigden alle ooggetuigenverslagen ter discussie te stellen. De felste criticus van Semprún was Claude Lanzmann, regisseur van de epische documentaire Shoah, die beweert dat zijn eigen benadering – via directe getuigenissen – de enige legitieme methode is, en dat kunst en verbeelding geen rol kunnen spelen. Anderen vonden dat het onmogelijk was om onderscheid te maken tussen wat Semprún ervoer en wat hij uitvond: is Maurice Halbwachs, een bekende Franse socioloog, echt gestorven zoals het boek vertelt, in de armen van Semprún? Is Semprúns literaire techniek zelfverheerlijkend? De bellettrie heeft afgedaan, zegt hij, de memoires van de betrokkenen nemen er de plaats van in. De literaire antwoorden kunnen niet langer komen van een schrijver die de dingen als ‘toerist’ beleeft. Alleen wie participeert heeft recht van spreken: ‘De schrijver is geen waarnemer, hij maakt geen deel uit van het publiek, hij neemt echter deel aan het grote levensdrama, maar niet als schrijver, niet in de rol van schrijver.’

Het gaat wel degelijk om literatuur en niet om rapporten, stelt Sjalamov. Vergelijk het, zegt hij, met een voetbalmatch. Het is niet spannend om naar een voetbalmatch te kijken als je de uitslag al weet. Het is alleen de moeite waard als je het moment zelf kunt beleven, en dat is wat een literair verhaal doet.

Dat nieuwe proza hecht, dixit Sjalamov, veel belang aan bondigheid. Hij is dan ook niet erg te spreken over het soort literatuur waarmee Solzjenitsyn de kampervaringen beschrijft. Dat is hem te wijdlopig en te moralistisch. Het verschil is niet zomaar een kwestie van stijl. Solzjenitsyn kan volgens Sjalamov de verschrikkingen van de kampen niet correct beschrijven omdat hij de Siberische mijnen van Kolyma niet heeft meegemaakt.

Varlam Sjalamov neemt afstand van de canon: ‘Na Hiroshima, na Auschwitz, na het ieder voor zich van de Serpentine in Kolyma, na de revoluties en oorlogen weigert het nieuwe proza iedere didactiek. De kunst heeft het recht niet tot vermanen. Niemand is meer bij machte en niemand heeft het recht om lessen uit te delen, wat voor lessen aan wie dan ook. De kunst maakt de mens niet beter, zij veredelt niet. De kunst is een middel om te leven, niet om het leven te leren kennen…’

En ook hier: ‘Na de retoriek van de moralist Tolstoj en het razende gepreek van Dostojevski waren er oorlogen, revoluties, Hiroshima en concentratiekampen, aangiften, fusillades. De lariks verzette de maatstaven van de tijd, maakte het menselijk geheugen beschaamd, bracht het onvergetelijke in herinnering.’

In het verhaal De zaak van de juristen staat een anekdote die me aan een andere laat denken. Enkele gevangenen worden aangeklaagd omdat ze bij ‘iets’ betrokken zouden zijn. Ze weten niet waarvan ze beschuldigd worden, maar ze weten dat het er niet goed uit ziet. Voor een keer is het geluk aan hun zijde. De ondervrager wordt zelf gearresteerd, waardoor alle geplande verhoren geschrapt worden. Het is iets wat tijdens Stalins terreur wel meer gebeurd is. Het overkwam bijvoorbeeld ook de componist Dmitri Sjostakovitsj, daarover publiceerde ik eerder Op het nippertje.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.

Voetnoten

Voetnoten
1 Veel van wat hier staat komt uit twee documenten. Ten eerste een masterproef: Šalamov en Kolyma: een historische en een literaire benadering. De scriptie voor de masterproef Charlotte D’haeyere. Je kunt die hier downloaden. Ook heb ik veel hulp gehad aan een essay van Jacq Vogelaar in het tijdschrift Raster #88, 1999: Bij de verhalen van Varlam Sjalamov en dat staat daar. Zelf heb ik eerder al twee stukjes deze auteur gepost: Varlam Sjalamov: straffer dan Solzjenitsyn en Met Virginia Woolf naar de goelag.

Intussen biedt The Paris Review Weekly een bijzonder interessant essay over Sjalamov aan, o.m. handelend over diens contacten met Nadezhda Mandelstam. Alissa Valles: A slap in the Face of Stalinism. 21 Januari 2020.

2 Misschien is dit wel de geschikte plaats om op te merken dat er ook een andere kampgevangene is, een uit nazikampen, die met dat probleem worstelt en er zijn eigen oplossing aan geeft: Jorge Semprún die op ’t einde van WO II in Buchenwald terechtkomt. Semprún zegt dat getuigenissen dan wel van vitaal belang mogen zijn voor historici, maar dat zo’n getuigenissen niet altijd exact betrouwbaar zijn en dat historici helaas nooit zo effectief zijn als romanschrijvers om de essentie van ervaring over te brengen. ‘Horror is zo repetitief,’ zegt hij, ‘en zonder literaire uitwerking kan men eenvoudigweg niet worden gehoord of begrepen.’ Daarom beweert hij: ‘De enige manier om horror voelbaar te maken is door een fictief oeuvre te construeren.’ (In the Paris Review, The Art of Fiction No. 192 / Issue 180, Spring 2007.) De beslissing van Semprún om fictie met geheugen te versmelten leidde tot een verhit debat in Frankrijk, waarbij critici hem ervan beschuldigden alle ooggetuigenverslagen ter discussie te stellen. De felste criticus van Semprún was Claude Lanzmann, regisseur van de epische documentaire Shoah, die beweert dat zijn eigen benadering – via directe getuigenissen – de enige legitieme methode is, en dat kunst en verbeelding geen rol kunnen spelen. Anderen vonden dat het onmogelijk was om onderscheid te maken tussen wat Semprún ervoer en wat hij uitvond: is Maurice Halbwachs, een bekende Franse socioloog, echt gestorven zoals het boek vertelt, in de armen van Semprún? Is Semprúns literaire techniek zelfverheerlijkend?