‘Van alle persoonlijkheden van het Europese socialisme was niemand qua afkomst, temperament en politieke en literaire gaven meer verwant aan Trotski dan Rosa Luxemburg…’- Isaac Deutscher, The Prophet Armed, p.183.

De sociaaldemocratie vermoordde Rosa Luxemburg in 1919. Het stalinisme wilde vanaf 1925 de Komintern zuiveren van deze gevaarlijke ‘syfilis’ (in de woorden van Ruth Fischer, toenmalig leidster van de Duitse Communistische Partij), dat wil zeggen Rosa’s ideeën. Leon Trotski daarentegen claimde haar in 1935 samen met Lenin en Karl Liebknecht als de drie revolutionairen van de Vierde Internationale in opbouw.

Ondanks hun meningsverschillen vloeit de diepe verbondenheid tussen Trotski en Rosa Luxemburg voort uit het revolutionair marxisme en het internationalistisch communisme, waarvan ze beiden authentieke en lucide vertegenwoordigers waren.

Het is echter ook een verbondenheid die gekenmerkt wordt door een tragische strijd tegen de ziekelijke uitwassen van de arbeidersbeweging, die gekenmerkt wordt door haar reformistische bureaucratie, een strijd die hen beiden het leven heeft gekost (moorden op bevel van Noske in 1919 en Stalin in 1940) en die getuige is geweest van de tijdelijke triomf van de ‘doodgravers’ van de revolutie (Gustav Noske, een rechtse sociaaldemocraat, was minister van Defensie in de Duitse Weimarrepubliek – redactie).

We weten dat Trotski en Rosa Luxemburg elkaar slechts sporadisch ontmoetten. In Mijn Leven beschrijft Trotski zijn indruk van Rosa’s karakter tijdens een van deze ontmoetingen, het congres van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP) in 1907: ‘Klein van gestalte, tenger, zelfs ziekelijk, had ze nobele trekken, ogen die straalden van geestdrift en kon ze je overtuigen met de viriliteit van haar karakter en geest. Haar stijl, streng, precies en onverbiddelijk, zal voor altijd haar heldhaftige geest weerspiegelen.’

Dan voegt hij er met een zekere spijt aan toe: ‘Ik bewonderde haar van verre. En toch kan het zijn dat ik haar nooit naar waarde heb geschat…’

Er is een opmerkelijke gelijkenis in de visie van de jonge Trotski en Rosa op de wereld, hun methoden, hun strategische doelstellingen en politieke theorieën, ondanks hun beperkte persoonlijke interactie.

Ze zijn verenigd door hun zwakheden, hun fouten en hun inzichten. Van hun fouten is de belangrijkste ongetwijfeld hun verwerping van de leninistische organisatietheorie.(1)Trotsky, Our Political Tasks. Hier zien we Rosa’s invloed op de jonge Trotski, die haar zelfs expliciet noemt in zijn pamflet Onze politieke taken als een orthodoxe marxistische leider die zich publiekelijk had uitgesproken tegen Lenin’s centralisme.

Het is ook rond deze tijd (1904) dat Trotski Rosa Luxemburg voor het eerst ontmoette. In een gesprek met Marceau Pivert in 1939 gaf Trotski vrijelijk toe dat hij in dat pamflet zijn ‘zeer gelijksoortige opvattingen als die van Rosa Luxemburg’ verdedigde, maar benadrukte dat zijn latere ervaring bewees dat ‘Lenin in deze kwestie gelijk had en Rosa Luxemburg en ik niet.’

Rosa’s en Trotski’s fout lag in het feit dat ze geen onderscheid maakten tussen bepaalde eenzijdige formuleringen die te vinden waren in Wat te doen? en de essentie van de leninistische theorie van de partij: de strikte, rigoureuze, gecentraliseerde organisatie van de revolutionaire voorhoede en de politieke oriëntatie van het proletariaat.

Na de revolutie van 1905 gaf Lenin in een nieuw voorwoord uit 1907 op Wat te doen? toe dat het pamflet een paar ‘nogal onhandige of onnauwkeurige’ ideeën bevatte.(2)Trotski verklaarde in zijn laatste publicatie Stalin (1940) dat Lenin zelf de ‘eenzijdige en daarom onjuiste’ theorie erkende die hij in Wat te doen? uiteenzette over de introductie van revolutionair bewustzijn ‘van buiten’ de arbeidersklasse. Trotsky, Stalin, ed. Charles Malamuth (New York: Stein and Day, 1967), 58. Niettemin werkte hij veertien jaar lang onvermoeibaar aan deze solide, geharde organisatie, deze clandestiene splintergroep ingeplant in de fabrieken die voor het eerst in de geschiedenis de weg had gebaand voor de proletarische revolutie – de partij van de bolsjewieken.

De wortels van Rosa’s en Trotski’s onbegrip van de leninistische theorie van de partij (op politiek niveau zichtbaar in hun verwarde en verzoenende houding tussen mensjewieken en bolsjewieken) kunnen gevonden worden in wat men hun ‘revolutionair catastrofisme’ zou kunnen noemen. Net als Kautsky en de meeste ‘orthodoxe’ marxisten van de Tweede Internationale geloofden Rosa en Trotski vóór 1914 dat de val van het kapitalisme onvermijdelijk was en dat de overwinning van het proletariaat onafwendbaar zou zijn.

Dit ‘optimistisch fatalisme’, dit naïeve geloof in de ‘ijzeren wetten van de geschiedenis’ is het theoretische fundament van hun semi-spontane organisatorische ideeën, een fundament dat uiteraard behoorlijk aan het wankelen werd gebracht door de ineenstorting van de Tweede Internationale (vanwege de steun van de aangesloten partijen aan hun eigen imperialistische regeringen bij het uitbreken van de wereldoorlog – redactie) in augustus 1914. Het was geen toeval dat Trotski, precies bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, opnieuw aansluiting zocht bij de bolsjewieken.

De organisatorische dwaling van Rosa en de jonge Trotski had echter wel een rationele basis: veel eerder dan Lenin onderkenden ze de dreiging van de toenemende macht van het partijapparaat, de conservatieve neiging tot zelfbehoud van de organisatie (die uiteindelijk een doel op zich werd) – in één woord, het gevaar van bureaucratisering.(3) E. Mandel, Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn.

Rosa Luxemburg had eerder dan Lenin het diep reformistische bureaucratische karakter begrepen van het apparaat van de Duitse Sociaaldemocratische Partij en haar officiële ‘orthodox marxistische’ ideoloog, Karl Kautsky, terwijl de jonge Trotski al in 1906 in zijn Resultaten en vooruitzichten had laten zien dat het conservatisme van de sociaaldemocratische partijen van Europa (en van Duitsland in het bijzonder) uiteindelijk ‘een obstakel zou kunnen worden in de ongecompliceerde strijd van het proletariaat om de macht’.(4)Trotski benadrukte in 1940, toen hij zijn eigen boek Onze politieke taken beoordeelde, dat het ‘onvolwassen en onjuist’ was in zijn kritiek op Lenin, maar dat het desondanks ‘een tamelijk nauwkeurige karakterisering bevatte van de denkrichting van de ‘comitéleden’ van die dagen, die hebben afgezien van de noodzaak om op de arbeiders te steunen nadat ze steun hadden gevonden in de ‘beginselen’ van het centralisme… ‘ – dezelfde commissarissen die het eerste embryo vormden van de bureaucratie in het hart van de bolsjewistische partij en met wie Lenin voortdurend in gevecht was. Trotski, Stalin, 62.

Wat voor soort revolutie?

Rosa’s en de jonge Trotski’s diepgaande intuïtie openbaarde zich ook – ver voor Lenin’s stellingen in april 1917 – in de formulering van een strategie voor de proletarische revolutie in Rusland. Het lijkt erop dat de twee rond 1905-1906 tot vergelijkbare conclusies kwamen – zij het langs verschillende wegen – over het karakter van de revolutie van 1905, die voor hen ‘niet zozeer … de laatste opvolger van de oude burgerlijke revoluties was als wel de voorloper van de nieuwe reeks proletarische revoluties van het Westen.’ (5)R. Luxemburg, Massastaking, partij en vakbonden.

Op de conventie van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in 1907 in Londen, kreeg Trotski’s toespraak over de Russische Revolutie de onverdeelde goedkeuring van Rosa en Leo Jogisches. Volgens Trotski leidde die toespraak ook tot een verzoening tussen hen en tot hun samenwerking in Rosa’s Poolse tijdschrift Prezeglad Socialdemokraticzny.(6)Trotsky, De Permanente Revolutie , hoofdstuk IV. Zie ook Trotski, Mijn Leven. ‘Op het congres in Londen … over de kwestie van de zogenaamde permanente revolutie, nam Rosa hetzelfde standpunt in als ik. In werkelijkheid was Rosa Luxemburg het echter op één cruciaal punt niet eens met Trotski: voor haar kon de Russische Revolutie nooit het democratisch-burgerlijke kader overstijgen. Voor een uitstekende behandeling van dit onderwerp, zie Norman Geras, The Legacy of Rosa Luxemburg (Londen: Verso, 1983).

Sterker nog, op het congres van de RSDAP in 1909 was het Rosa die de toespraak hield en de meerderheid ertoe bracht de stelregel ‘de dictatuur van het proletariaat gesteund door de boerenstand’ over te nemen, die overigens in 1905 door Trotski was geïntroduceerd.

Daarom rekende Stalin Rosa in 1931 tot de ‘uitvinders’ van het ‘utopische project’ van de permanente revolutie en besloot hij in zijn pauselijke bul getiteld ‘Enige zaken met betrekking tot de geschiedenis van het bolsjewisme’ haar postuum te ‘excommuniceren’ wegens de zonde van het bestendigen van het trotskisme.

Men kan zich afvragen hoe Rosa en de jonge Trotski in staat waren het naast elkaar bestaan van hun organisatorisch onbegrip en hun begrip van de strategische waarheid te rationaliseren. Er zou echter in feite een paradoxaal verband tussen de twee kunnen bestaan. Laten we ons beperken tot het schetsen van een mogelijke hypothese die alleen door diepgaander onderzoek kan worden bevestigd.

Vóór 1917 was de strategie van de Russische Revolutie voor zowel Rosa als Trotski gearticuleerd rond twee nauw met elkaar verbonden assen: de hegemoniale rol van het proletariaat en de uitbreiding van de revolutie in West-Europa, in het bijzonder in Duitsland. Deze theorieën waren gebaseerd op de volgende premissen:

1) Een opmerkelijke analyse van de sociale krachten in Rusland en van de interne dynamiek van het revolutionaire proces, gebaseerd op het model van 1905 (met een zekere onderschatting van de boerenstand, vooral door Rosa);

2) de economische en politieke eenheid van Europa (de premisse van hun onjuiste opvatting van de nationale kwestie);

3) de revolutionaire spontaniteit van het Europese proletariaat, dat, aangespoord door de Russische Revolutie, in opstand zou komen ondanks en tegen de sociaaldemocratische partijen (de premisse van hun organisatorische opvatting).

De twee laatste premissen vormden de basis van hun hoop op, of zelfs hun zekerheid van een snelle uitbreiding van de Russische Revolutie in Europa, die volgens hen in feite de sleutel was tot de proletarische overwinning in Rusland zelf. Hun strategie voor de Russische Revolutie was dus zowel gebaseerd op correcte veronderstellingen (hun analyse van de Russische sociaal-economische ontwikkeling, bijvoorbeeld in Trotski’s Resultaten en Vooruitzichten) als op onjuiste veronderstellingen, die overigens precies de bron waren van hun politieke dwalingen over de partij en de nationale kwestie.

In feite, zoals Trotski later erkende, was het Russische proletariaat, gesteund door de boerenstand, in staat om te zegevieren en de macht te grijpen zonder hulp van buitenaf van een revolutie in West-Europa (hoewel het natuurlijk niet in staat was om in Rusland een geïsoleerde socialistische maatschappij op te bouwen). De twee andere premissen waren dus totaal overbodig.

We kunnen dus zien hoe, met betrekking tot elk probleem, ‘dwaling’ en ‘waarheid’ door elkaar liepen in een complexe en tegenstrijdige combinatie.

​​​​​​​Russische revolutie en daarna

In 1917 werd Lenin ’trotskist’ (zoals Kamenev in 1917 klaagde) en Trotski ‘leninist’. Gewapend met de Aprilstellingen leidde de Bolsjewistische Partij het Russische proletariaat in oktober naar de macht.

Enkele maanden later, terwijl ze vanuit haar schuilplaats in Duitsland verschillende aspecten van de politiek van de bolsjewieken bekritiseerde (waarop we zo zullen terugkomen), stelde Rosa Luxemburg een pamflet op waarin ze haar enthousiaste steun betuigde aan Lenin en Trotski, twee namen die voor haar, net als voor iedere andere revolutionair van die tijd, volkomen onlosmakelijk met elkaar verbonden waren.

Na haar vrijlating uit de gevangenis dankzij de revolutie van 1918, besloot Rosa haar verslag niet te publiceren, omdat ze op bepaalde punten van mening was veranderd. Ze was van plan de tekst te herschrijven, maar haar plannen werden tragisch onderbroken door reactionaire beulen in dienst van de sociaaldemocraat Noske.

Drie maanden na deze schandelijke misdaad schreef Trotski in het eerste manifest van de Communistische Internationale (maart 1919): ‘Wij communisten, verenigd in de Derde Internationale, erkennen de directe voortzetting van de inspanningen en het heldhaftige martelaarschap in de lange reeks van revolutionaire generaties, van Babeuf tot Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg.’

Pas in 1932 ‘herontdekte’ Trotski Rosa. De aanleiding werd zogezegd geboden door Stalin, die in het eerdergenoemde artikel (‘Enige zaken met betrekking tot de geschiedenis van het bolsjewisme) Rosa ervan beschuldigde te capituleren voor het opportunisme omdat ze, in tegenstelling tot Lenin, niet vóór 1914 met Kautsky had gebroken.

Trotski vernietigde deze oneerlijke vervalsing gemakkelijk met behulp van de beroemde brief van Lenin aan Sjljapnikov van 27 oktober 1914: ‘Ik haat en verafschuw Kautsky nu het meest van allemaal… R. Luxemburg had gelijk; ze heeft lang geleden begrepen dat Kautsky slechts de lakei was van de partijmeerderheid, van het opportunisme.’

Hij kwam in 1935 op dit probleem terug in zijn artikel ‘Rosa Luxemburg en de Vierde Internationale’ om te onderstrepen dat ‘Rosa Luxemburg veel eerder dan Lenin begreep hoe de verstarde partijmachinerie en de vakbonden hadden gediend om de beweging af te remmen en dat ook begon te bestrijden’.

In werkelijkheid ‘herontdekte’ Trotski Rosa toen hij streed tegen het stalinisme, dat hem in het bijzonder gevoelig had gemaakt voor de anti-bureaucratische dimensie in Rosa’s werk, dat niet zozeer gericht was tegen Lenin (met alle respect voor sommige anti-leninisten die beweren luxemburgist te zijn) als wel tegen datgene wat toen de voornaamste bureaucratische machine van de internationale arbeidersbeweging vormde: het leidende apparaat van de Duitse Sociaaldemocratische Partij, een bureaucratie waartegen ze haar hele leven had gestreden en die verantwoordelijk was voor haar dood in 1919.

Trotski ‘herontdekte’ Rosa Luxemburg dus toen de bureaucratie van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en de USSR verslechterde. In 1932, toen hij tegen Stalin’s centralisatie streed via zijn polemiek tegen Stalin’s lasterlijke artikel, ‘rehabiliteerde’ Trotski Rosa en bracht haar kritiek op Kautsky’s opportunistische centrisme aan het licht.

In 1935 benadrukte hij Rosa’s verzet tegen de ‘Filistijnen van de opportunistische bureaucratie’ en tegen het ‘korstige reformistische apparaat’ van de Tweede Internationale. Er was een opvallende gelijkenis tussen de Communistische Partijen in 1935 – een parlementaire oppositie, verbaal revolutionair, maar in werkelijkheid reformistisch en ‘gematigd’ – en de Duitse sociaaldemocratie van vóór 1914.

Het was deze gelijkenis (wat niet wil zeggen identiteit), deze problematische gemeenschappelijkheid, die Trotsky’s hernieuwde belangstelling voor Rosa verklaart, om niet te spreken van het groeiende begrip van zijn eigen strijd als de voortzetting van die van Rosa Luxemburg – behalve dat Trotsky tegen 1917 de essentie van de leninistische opvatting van de partij definitief in zijn eigen theoretische systeem had opgenomen, met als gevolg dat zijn verdediging van Rosa Luxemburg niet zonder voorbehoud was.

De moraal van het verhaal was dat voor Trotski, ‘als we de bijkomstigheden of datgene wat reeds door de evolutie is opgelost buiten beschouwing laten, we er volledig van uit mogen gaan dat we ons werk voor de Vierde Internationale kunnen oriënteren onder het teken van de ‘3 L’s’,’ niet alleen van Lenin maar ook van Luxemburg en Liebknecht.

Met deze plechtige proclamatie, voorbij de falsificaties en Stalinistische leugens, sloot Trotski weer aan bij de traditie van de Derde Internationale, waarin sinds de dood van Lenin in 1924 was besloten om in januari de ‘3 L’s’ te herdenken. Maar voor Trotski ging het niet om een formele rehabilitatie, maar om het herstel van de revolutionaire voorhoede van het kostbare erfgoed van Rosa Luxemburgs ideeën, die voor het grootste deel behoorden tot het arsenaal van het revolutionaire internationale communisme.

​​​​​​​Het debat gaat verder

In latere tijden zijn we getuige geweest van diverse pogingen om Rosa Luxemburg tegenover Trotski en Lenin te plaatsen. Zie bijvoorbeeld Gilbert Badia, historicus van de Franse Communistische Partij, die in zijn overigens interessante en goed gedocumenteerde werk zwicht voor de oude demonen van het stalinisme: ‘Wij hebben in hun respectieve theorieën geen enkele overeenkomst gevonden, zelfs geen convergentie… Trotski zelf bevestigde een verwantschap die niet bestaat tussen de ideeën van Rosa Luxemburg en de zijne.'(7)G. Badia, Rosa Luxemburg journaliste, polémiste, révolutionaire, Editions sociales, 1975, 337, 813.

Hoe kunnen we dan anders dan als een soort convergentie interpreteren dat het congres van de Sociaaldemocratische Partij van Polen (SDKPIL) in 1908 onder leiding van Rosa Luxemburg de slogan van de dictatuur van het proletariaat, gesteund door de boerenstand, aannam, die Trotski op datzelfde moment naar voren bracht? We moeten G. Badia terugsturen om werken te lezen van Isaac Deutscher (een auteur die nu ‘gerehabiliteerd’ is en geciteerd wordt door [het Franse communistische tijdschrift] France Nouvelle…), die met precisie de overeenkomsten laat zien in de benadering van deze twee revolutionaire marxisten.

Over een heel ander en minder ernstig onderwerp heeft de ‘Nieuwe Filosoof’ André Glucksmann (ooit maoïst die een rechtse ideoloog werd – redactie) geprobeerd Rosa Luxemburg in hetzelfde kamp te plaatsen als Alexander Solzjenitsyn ten behoeve van zijn kruistocht tegen de ‘bolsjewistische terreur’. (8)A. Glucksmann, La Cuinière et le mangeur d’homes, le Seuil, 1975, 106.

In zijn polemiek tegen Glucksmann beschrijft Daniel Singer op humoristische wijze een denkbeeldige ontmoeting tussen R. Luxemburg en Solzjenitsyn: ‘Ze kon niet in dezelfde kamer zijn als Solzjenitsyn zonder haar neusgaten dicht te knijpen, omdat hij alles symboliseerde – het nationalisme, het obscurantisme van de orthodoxe kerk, de idealisering van de boerenstand en de verheerlijking van het verleden – alle verachtelijke stank van het Heilige Moeder Rusland, de knoet, en de pogroms die ze zo verafschuwde… En welke oude geit is er, volgens Solzjenitsyns criteria, gemener dan Rosa de Rode, de revolutionaire, de internationaliste? ‘(9)D. Singer, C’est la faute à Karl Platon, Lire, 1976, 10/18, 103-104.

Ja, Rosa Luxemburg bekritiseerde Lenin en Trotski in haar befaamde pamflet over de Russische Revolutie, opgesteld in de gevangenis in 1918 en na haar dood gepubliceerd door Paul Lévi. Maar haar kritiek had niets gemeen met die van de sociaaldemocratische reformisten (Kautsky en consorten) of van de liberale bourgeoisie, om nog maar te zwijgen van een partizaan van de tsaar, zoals Solzjenitsyn, in zoverre dat ze zich duidelijk in hetzelfde kamp bevindt als de bolsjewieken, de Oktoberrevolutie en de revolutionaire marxisten:

‘Alle revolutionaire eer en slagvaardigheid [voor actie] die de Westerse sociaaldemocratie ontbeerde, werden vertegenwoordigd door de bolsjewieken. Hun oktoberopstand was niet alleen de feitelijke redding van de Russische Revolutie; het was ook de redding van de eer van het internationale socialisme.’

Aan het slot van haar tekst legt ze de nadruk op het onderscheid tussen het essentiële en het niet-essentiële in de politiek van de bolsjewieken: wat essentieel is, is de revolutionaire samenhang en daaruit voortvloeiend ‘behoort de toekomst overal toe aan het bolsjewisme’. Wat secundair is, zijn tactische fouten die ze hartstochtelijk maar broederlijk veroordeelt.

Rosa Luxemburgs polemische opmerkingen komen gedeeltelijk overeen met een zeer twijfelachtige opvatting van de tactiek van allianties, die nu vooral historische interesse wekt: bijvoorbeeld haar afwijzing van de slogan over het recht op zelfbeschikking, of haar verzet tegen de landbouwpolitiek van de bolsjewieken (‘Het land aan de boeren’).

Haar standpunt over de grondwetgevende vergadering (waarvan ze de ontbinding door de bolsjewieken in 1918 bekritiseerde) was naar het schijnt veranderd na de revolutie in november 1918 in Duitsland en het ontstaan van de arbeidersraden. In haar laatste artikelen van 1918-19 lijkt ze de macht van de arbeidersraden als tegenstrijdig met een grondwetgevende vergadering te hebben beschouwd.

De kernvraag van het democratisch socialisme blijft onbeantwoord: Rosa Luxemburgs kritiek op de bolsjewieken heeft niets van haar urgentie verloren. Integendeel, ze lijkt in feite profetisch, omdat ze de aandacht vestigde op de gevaren van een politiek die de democratische vrijheden, zoals die door de revolutionaire machten in Rusland werden ingesteld, ernstig inperkte:

‘Zonder een vrije en onbelemmerde pers, zonder het onbeperkte recht van vereniging en vergadering, is de heerschappij van de brede massa’s van het volk volstrekt ondenkbaar… Vrijheid alleen voor aanhangers van de regering, alleen voor de leden van één partij – hoe talrijk die ook mogen zijn – is in het geheel geen vrijheid. Vrijheid is altijd en uitsluitend vrijheid voor degene die anders denkt.’

In tegenstelling tot de hedendaagse eurocommunisten steunde Rosa Luxemburg de dictatuur van het proletariaat, maar ze benadrukte dat het ‘een dictatuur van de klasse was, niet van een partij of een kliek – een dictatuur van de klasse, dat wil zeggen in de breedste publieke vorm, op basis van de meest actieve, onbeperkte deelname van de massa van het volk, van onbeperkte democratie. …’

Dat is de historische opdracht van het proletariaat: ‘door de politieke macht te veroveren, een socialistische democratie te scheppen ter vervanging van de burgerlijke democratie – niet om de democratie helemaal te vernietigen.’

Niettemin, in de dramatische en bijna onhoudbare situatie waarin de bolsjewieken zich in 1917-18 bevonden, omringd door imperialisten, bedreigd door witte troepen en buitenlandse interventionisten, hoe hadden ze anders kunnen doen? Rosa Luxemburg antwoordt op deze pertinente tegenwerping in een van de belangrijkste passages van haar hele pamflet:

‘Het zou bovenmenselijk zijn van Lenin en zijn kameraden te verwachten dat ze onder dergelijke omstandigheden de mooiste democratie, de meest voorbeeldige dictatuur van het proletariaat en een bloeiende socialistische economie tevoorschijn zouden toveren. Door hun vastberaden revolutionaire houding, hun voorbeeldige kracht in actie en hun onbreekbare trouw aan het internationale socialisme, hebben ze alles bijgedragen wat mogelijk was onder zulke duivels moeilijke omstandigheden. Het gevaar begint pas wanneer ze van de nood een deugd maken en alle tactieken die hen door deze noodlottige omstandigheden zijn opgedrongen, willen bevriezen tot een volledig theoretisch systeem en deze aan het internationale proletariaat willen aanbevelen als een model van socialistische tactiek.’

Hoe kunnen we Rosa Luxemburg’s helderziendheid en de rechtvaardigheid van haar kritiek niet erkennen? Hoe kunnen we, na zestig jaar bureaucratische degeneratie in de USSR, de vitale noodzaak verwerpen van een onbeperkte democratie om de macht van het proletariaat veilig te stellen? Het lijkt erop dat voor marxistische revolutionairen het moment is aangebroken om dit duidelijk en hardop te zeggen: wat het hoofdstuk over de socialistische democratie betreft, was het Rosa Luxemburg die het bij het rechte eind had.

Dat was in feite de strekking van het document over ‘De dictatuur van het proletariaat en de socialistische democratie’ dat in 1977 door het Verenigde Secretariaat van de Vierde Internationale werd goedgekeurd.(10)Zie. Was dat dan niet het overnemen van Rosa’s opvatting over vrijheid in een arbeidersstaat?

Opmerking van de auteur: dit artikel werd, als ik me goed herinner, oorspronkelijk rond 1979 gepubliceerd in het Franse tijdschrift Quatrième Internationale. Als ik het vandaag zou herschrijven, zou ik waarschijnlijk meer nadruk leggen op de positieve kant van de opvattingen van Rosa Luxemburg’s en jonge Leon Trotski over politieke organisatie. Maar ik ben het nog steeds eens met de essentie van het artikel, waarin beide denkers worden samengebracht als de leidende inspiratiebronnen van de Vierde Internationale.

Sinds ik Rosa Luxemburg ontdekte in Brazilië toen ik 15 jaar oud was en lid werd van een kleine ‘luxemburgistische’ organisatie, de Onafhankelijke Socialistische Liga, hadden ik en mijn kameraden de gewoonte om haar ‘Rosa’ te noemen. Was het een vorm van seksisme? Of een manier om bewondering, tederheid, nabijheid uit te drukken? Ik laat het aan de lezers over om te beslissen…

Deze Nederlandse vertaling door de redactie van Grenzeloos is gebaseerd op de Engelse vertaling van Lynne Sunderman van het Franse origineel gepubliceerd op  Against the Current.

Voetnoten

Voetnoten
1 Trotsky, Our Political Tasks.
2 Trotski verklaarde in zijn laatste publicatie Stalin (1940) dat Lenin zelf de ‘eenzijdige en daarom onjuiste’ theorie erkende die hij in Wat te doen? uiteenzette over de introductie van revolutionair bewustzijn ‘van buiten’ de arbeidersklasse. Trotsky, Stalin, ed. Charles Malamuth (New York: Stein and Day, 1967), 58.
3 E. Mandel, Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn.
4 Trotski benadrukte in 1940, toen hij zijn eigen boek Onze politieke taken beoordeelde, dat het ‘onvolwassen en onjuist’ was in zijn kritiek op Lenin, maar dat het desondanks ‘een tamelijk nauwkeurige karakterisering bevatte van de denkrichting van de ‘comitéleden’ van die dagen, die hebben afgezien van de noodzaak om op de arbeiders te steunen nadat ze steun hadden gevonden in de ‘beginselen’ van het centralisme… ‘ – dezelfde commissarissen die het eerste embryo vormden van de bureaucratie in het hart van de bolsjewistische partij en met wie Lenin voortdurend in gevecht was. Trotski, Stalin, 62.
5 R. Luxemburg, Massastaking, partij en vakbonden.
6 Trotsky, De Permanente Revolutie , hoofdstuk IV. Zie ook Trotski, Mijn Leven. ‘Op het congres in Londen … over de kwestie van de zogenaamde permanente revolutie, nam Rosa hetzelfde standpunt in als ik. In werkelijkheid was Rosa Luxemburg het echter op één cruciaal punt niet eens met Trotski: voor haar kon de Russische Revolutie nooit het democratisch-burgerlijke kader overstijgen. Voor een uitstekende behandeling van dit onderwerp, zie Norman Geras, The Legacy of Rosa Luxemburg (Londen: Verso, 1983).
7 G. Badia, Rosa Luxemburg journaliste, polémiste, révolutionaire, Editions sociales, 1975, 337, 813.
8 A. Glucksmann, La Cuinière et le mangeur d’homes, le Seuil, 1975, 106.
9 D. Singer, C’est la faute à Karl Platon, Lire, 1976, 10/18, 103-104.
10 Zie.