Vakbonden zijn sterk aan banden gelegd in Iran, maar onafhankelijke vakbonden hebben zich actief ingezet voor vrouwenrechten.

16 januari markeerde de vierde maand van een nieuwe opstand in Iran, die begon met protesten tegen de arrestatie van en de moord door de politie op een jonge Koerdische vrouw, Zhina Mahsa Amini, vanwege haar ‘ongepaste’ hijab. Tijdens de landelijke protesten zijn meer dan 18.000 mensen gearresteerd en meer dan 500 mensen gedood door de politie en het leger. Vier jonge mannen zijn opgehangen voor hun deelname aan de protesten en negen anderen zitten in de dodencel. Nog eens 109 demonstranten hangt de doodstraf boven het hoofd. Politie en militairen schieten demonstranten in de ogen en de genitaliën.

Uit berichten blijkt dat vrouwen en mannen in hechtenis steeds zwaarder worden geslagen en verkracht. Als sommigen die door de politie wreed zijn geslagen en verkracht, aan hun verwondingen overlijden, beweert de regering ten onrechte dat ze door zelfmoord om het leven zijn gekomen. De onlangs benoemde politiechef van Iran is de beruchte Ahmad Reza Radan, die het voortouw nam bij de brute onderdrukking van de Groene Beweging in 2009 en die de repressieve politiechef was in de provincies Koerdistan, Sistan en Baluchestan.

Vrouwen blijven de opstand leiden en verzetten zich niet alleen tegen de verplichte hijab, maar ook tegen het regime zelf. In de woorden van een feministische activiste in Iran die anoniem wenst te blijven: ‘Het is het verzet van ons vrouwen dat de toekomstige richting van de geschiedenis zal bepalen. Als we ons terugtrekken, zullen we een groot verlies lijden.’

Nu vrouwen op grote schaal weigeren de hijab of hoofddoek te dragen, heeft het Iraanse openbaar ministerie de politie opdracht gegeven de vrouwen nog harder aan te pakken met straffen die kunnen variëren van boetes tot onteigening van iemands voertuig, verlies van betaald werk, verlies van het recht om naar het buitenland te reizen, verlies van overheids- en openbare diensten, dwangarbeid en tot 10 jaar gevangenisstraf.

Voordien was de wettelijke straf voor vrouwen die in het openbaar geen hijab droegen in de Islamitische Republiek maximaal twee maanden gevangenisstraf en een boete. De bovengenoemde bijkomende wettelijke straffen zijn nieuw. Bovendien markeert de instelling van dwangarbeid voor vrouwen zonder hijab een poging om massale opsluiting van vrouwen te bevorderen, niet alleen met het oog op misogynistische overheersing en sadistisch seksueel misbruik, maar ook met het oog op het produceren van economische waarde in een tijd waarin het land op de rand van de economische ineenstorting staat.

Wat ook benadrukt moet worden is dat de meerderheid van de demonstranten in de huidige opstand weliswaar jong is, maar dat de meesten ofwel uit de arbeidersklasse komen ofwel de verarmde middenklasse vertegenwoordigen in een land waar tweederde van een bevolking van 88 miljoen onder de relatieve of absolute armoedegrens valt.(1)In Iran bedraagt het minimuminkomen voor een stedelijk gezin van vier personen 750 euro per maand. Het huidige minimumloon voor een gezin van vier bedraagt ongeveer 140 euro per maand. De wereldstandaard voor armoede die de Wereldbank heeft vastgesteld is 2 euro per persoon per dag, wat neerkomt op ongeveer 225 euro per maand voor een gezin van vier. De vier jonge demonstranten die in december en januari door het regime werden opgehangen, kwamen allemaal uit de arbeidersklasse: Mohammad Hosseini, een pluimveehouder; Mohsen Shekari, een coffeeshopmedewerker en verzorger van zijn grootmoeder; Majid Reza Rahnavard, een winkelbediende; en Mohammad Mehdi Karami, een Koerdisch karatekampioen en zoon van een straatverkoper.

In een land waar onafhankelijke vakbonden en beroepsverenigingen streng door de staat worden beperkt of verboden, hebben de weinige bestaande echte vakbonden (die niet door de staat worden gecontroleerd) actief deelgenomen aan de opstand en steunen ze in hun verklaringen nu uitdrukkelijk de rechten van vrouwen en van nationale en etnische minderheden.

In een vorig artikel heb ik enkele expliciete feministische dimensies van de opstand onderzocht. Hier wil ik de aandacht vestigen op de steun van de arbeiders en de arbeidersklasse voor de huidige demonstraties. Hieronder staan enkele van de georganiseerde arbeidersstakingen die expliciet hun verdediging van de opstand hebben uitgesproken. Er waren ook stakingen van kleine bedrijven, winkeliers en traditionele bazaarverkopers die plaatsvonden van 5-7 december in 50 steden in heel Iran, uit solidariteit met de opstand.

Een overzicht van de toenemende arbeidersdeelname

Op 24 september, een week na het begin van de protesten, deed de Coördinatieraad van de Lerarenverenigingen, waarvan de leiders in de gevangenis zitten omdat ze eerdere stakingen hadden georganiseerd, een oproep tot een landelijke staking. De oproep luidde: ‘Dogmatische moordenaars hebben het land veranderd in een militaire basis voor het onderdrukken van het protesterende volk…. We zullen staken naast de straatprotesten, zodat we samen de raderen van dit repressieve systeem kunnen verlammen en de macht van de onderdrukten kunnen tonen aan de corrupte, onderdrukkende, vrouwen- en LHBTIQ-haters die de macht hebben.’ Die oproep leidde tot een tweedaagse zitstaking waarin de vrijlating van alle gearresteerde studenten en leraren werd geëist en een verbod op de toegang van politie- en legerpersoneel tot onderwijsinstellingen. Op 11 en 12 december staakten de leraren opnieuw in meer dan 60 steden in het hele land.

Ondertussen heeft de Raad van Petrochemische Contractarbeiders eind september en eind oktober twee stakingsoproepen gedaan. Hun eerste oproep op 26 september luidde als volgt: ‘We waarschuwen u [de regering] dat als de arrestaties, het afslachten van het volk en de onderdrukking en intimidatie van vrouwen vanwege de hijab niet worden beëindigd, we niet zullen zwijgen. Samen met het volk zullen we protesteren en stoppen met werken…. We verdedigen de volksstrijd tegen georganiseerd geweld en dagelijks geweld tegen vrouwen, tegen armoede, gebrek aan steun en de hel die de samenleving beheerst.’

Deze verwijzing naar en erkenning van het dagelijks geweld tegen vrouwen was ongekend van hun kant omdat het verder ging dan eerdere eisen, die economisch van aard waren en opriepen tot de vrijlating van gearresteerde arbeiders. Na de stakingsoproep gingen op 10 en 11 oktober meer dan 4.000 petrochemische arbeiders in het zuiden van Iran over tot een solidariteitsstakingMeer dan 200 arbeiders werden gearresteerd, van wie velen nog steeds in de gevangenis zitten. Op 25 oktober probeerden ze opnieuw te staken, maar die staking werd kort na het begin neergeslagen. Op 5 december staakten petrochemische contractarbeiders drie dagen in het kader van een landelijke stakingsgolf en eisten de vrijlating van alle gevangenen en de beëindiging van de doodvonnissen. Op 18 december gaf de vakbond nog een verklaring uit, waarin werd benadrukt: ‘We zijn niet langer bereid te leven in slavernij en degradatie…. De executies zullen ons niet weerhouden van de eis van een passend leven met waardigheid en respect.’ Op 17 januari gingen de vaste oliearbeiders een dag in staking. Ze stelden echter alleen economische eisen.

De Haft Tappeh Suikerrietwerkers Vakbond, die al vele jaren protesteert tegen de niet-betaling, de lage lonen en de verschrikkelijke arbeidsomstandigheden, stelde op 1 oktober eisen, waaronder voor het eerst het recht op vrije kledingkeuze en het recht op vrije meningsuiting en vrij onderwijs. Op 18 oktober deden ze een stakingspoging, die echter werd onderdrukt. Op 25 november gaf de vakbond een gezamenlijke verklaring uit met de landelijke bond van gepensioneerden waarin ze verklaarden: ‘Wij arbeiders zijn tegen elke vorm van onderdrukking, nationale onderdrukking, genderonderdrukking en uiteindelijk uitbuiting…. We eisen de terugtrekking van alle gewapende repressieve krachten uit Koerdistan en de vrijlating van alle gevangenen en gedetineerden.’

Op 23 november heeft de Unie van Vrachtwagenbezitters en Vrachtwagenchauffeurs een landelijke stakingsoproep gedaan. De oproep luidde: ‘Hoe kunnen we de benarde situatie van onze onschuldige collega’s en andere mensen in Koerdistan, Baluchestan, Izeh [in Khuzestan] en andere bebloede steden negeren?’. De staking begon op 26 november en sloot zich aan bij een golf van landelijke stakingen van 5 tot en met 7 december. Tot nu toe zijn vier van de vrachtwagenchauffeurs die aan de staking deelnamen, veroordeeld tot 1 tot 10 jaar gevangenisstraf.

De Alliantie van Artsen riep ook artsen, verpleegkundigen en leden van de paramedische sector op om van 5 tot 7 december deel te nemen aan een landelijke stakingsgolf. Ze verzetten zich specifiek tegen de executies, het vermoorden, verblinden en verkrachten van demonstranten en het arresteren van gewonde demonstranten door de politie en het leger die ziekenhuizen binnengaan.

Verdeeldheid binnen de heersende klasse van Iran?

De aanhoudende opstand heeft verdeeldheid binnen de heersende klasse aan het licht gebracht, zoals onlangs bleek uit de door de staat bevolen executie van Alireza Akbari, voormalig onderminister van Defensie en voormalig hoge commandant bij de Islamitische Revolutionaire Garde, die werd beschuldigd van spionage voor Groot-Brittannië. Voorafgaand aan zijn executie had Akbari in een audiobestand dat naar de BBC werd gestuurd, gezegd dat hij werd vastgehouden omdat hij dicht bij de hervormingsgezinde vleugel van de regering stond. Een aan de regering gerelateerde site beweerde ook dat de zaak tegen hem niets te maken had met spionage, maar dat het ging om ‘de overdracht van het leiderschap’.

Of deze interne machtsstrijd tot een breuk zal leiden, valt nog te bezien. Het grootste deel van de heersende klasse behoort tot of is verbonden met de Islamitische Revolutionaire Garde, die zowel economisch als ideologisch veel te veel belang heeft bij het gemilitariseerde staatskapitalistische systeem van Iran. Maar zelfs Ahmad Tavakkoli, een van de leden van de ‘De raad van bestuur van het systeem’, het hoogste orgaan na de Opperste Leider Ayatollah Khamenei, waarschuwde onlangs dat ‘de rellen van de verarmden naderen.’ In reactie op het verzet van de regering tegen een vermogenswinstbelasting zei hij: ‘Doe niet iets waardoor de armen op ons kunnen neerdalen en ons kunnen ontmantelen.’

Aan het einde van de vierde maand van de huidige opstand in Iran kunnen we stellen dat in vergelijking met eerdere opstanden in 2009, 2017-18 en 2019 de mate van deelname van de arbeidersklasse groter is en de manieren waarop de rechten van vrouwen en minderheden aan de orde worden gesteld ongekend zijn. De meerderheid van het Iraanse publiek is het erover eens dat een revolutie nodig is om de weg te openen naar de totstandkoming van een vreedzaam en democratisch alternatief.

Het is echter uiterst moeilijk om de debatten en discussies te voeren die nodig zijn om een democratisch alternatief in Iran te articuleren en te realiseren als de repressie zo ernstig is en als feministische, arbeiders-, nationale minderheids- en studentenleiders in gevangenissen blijven wegkwijnen. Imperialistische regimeverandering zal de dingen alleen maar erger maken. In plaats daarvan hebben we een langdurige en krachtige solidariteitscampagne nodig van feministen over de hele wereld om voorlichting te geven over wat er gebeurt en materiële hulp te sturen naar vrouwenrechten- en arbeidersactivisten in Iran. Dat kan op zijn beurt de inspanningen versterken van gevangen feministische leiders zoals Narges Mohammadi, tijdelijk vrijgelaten feministische leiders zoals Nasrin Sotoudeh en andere feministische activisten om Koerdische, Baluch, Arabische, Azari, Bahai en Sunni vrouwen te bereiken om etnisch en religieus chauvinisme te doorbreken en een progressief, feministisch en democratisch alternatief te bevorderen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Truthout. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.