In het boek Revolutionaire tijden maakt historicus René Koekkoek een rondgang langs vier verzetshaarden die in de late achttiende eeuw deel uitmaakten van wat hij “de Atlantische revoluties” noemt. Hij gaat in op de rebellerende koloniën in Noord-Amerika, de Franse revolutie, de Haïtiaanse opstand en de Bataafse republiek. De eerste twee, de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd en het Franse verzet tegen monarchie en aristocratie, spelen een hoofdrol in het westerse vertoog over het ontstaan van de moderne wereld, met de komst van de representatieve democratie, de scheiding van kerk en staat, en vrijheid en gelijkheid voor de wet. Maar de laatste twee, de strijd van tot slaaf gemaakten en andere mensen van kleur in de Franse kolonie Saint-Domingue en het verzet van “Bataafse” revolutionairen in Nederland, zijn lange tijd verzwegen of gebagatelliseerd.

“Wat veel laat achttiende-eeuwse revolutionairen met elkaar deelden was het gevoel dat ze onderdeel waren van iets groters, dat ze meededen aan een revolutionair project dat de eigen landsgrenzen oversteeg”, schrijft Koekkoek. “Velen herkenden, begrepen en leenden elkaars revolutionaire taalgebruik, putten uit eenzelfde reservoir aan politieke ideeën en idealen. Grondwet, rechten, natie, burgerschap, gelijkheid en volkssoevereiniteit waren enkele sleutelbegrippen uit dit vocabulaire.” Dat revolutionaire internationalisme klinkt hoopvol en inspirerend, maar daarbij moet wel worden bedacht dat het overgrote deel van de vooraanstaande “Atlantische” revolutionairen vrouwen, tot slaaf gemaakten en andere mensen van kleur zoveel mogelijk probeerde uit te sluiten van grondrechten en burgerschap.

Stemrecht

Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Bataafse Staatsregeling, die in Nederland in 1798 van kracht werd en de oude, gedecentraliseerde unie van zeven provinciën verving door een gecentraliseerde, nationale eenheidsstaat die werd geregeerd door een parlement van democratisch gekozen volksvertegenwoordigers. Weliswaar mochten mannen van twintig jaar en ouder die konden lezen en schrijven en een “burgereed” aflegden, stemmen op die volksvertegenwoordigers. Maar de groep die geen stemrecht had, was veel groter: in de eerste plaats vrouwen, en verder onder meer vrije en onvrije inwoners van de koloniën, huisbedienden, en mannen in armenhuizen, inrichtingen en gevangenissen.

Tijdens de Franse en Bataafse revolutie stelden vrouwen het masculiene karakter van het republikeinse burgerschap ter discussie. “Ze eisten een plek op in de publieke sfeer. Maar dat kon alleen als er ook iets veranderde in de privésfeer. Ver voor de feministen van de jaren zestig wisten deze revolutionaire vrouwen dat het persoonlijke politiek is. In die sfeer werden belangrijke overwinningen behaald: vrouwen kregen meer rechten in echtscheidingsprocedures en de primogenituur (eerstgeboorterecht van de zoon) werd afgeschaft, zodat ook dochters mochten delen in de erfenis.”

Herstelbetalingen

In de pas onafhankelijk geworden Verenigde Staten legde de Amerikaanse revolutie het slavernijsysteem uiteindelijk weinig in de weg. In 1760 werden op Amerikaans grondgebied ongeveer 350.000 mensen van Afrikaanse herkomst in slavernij gehouden. In 1800 was dat al opgelopen tot bijna 900.000. Een groeiende groep vrije Afro-Amerikanen in de noordelijke staten eigenden zich de revolutionaire taal van gelijke rechten toe, in petities, rechtszaken en pamfletten. In 1783 diende de Afro-Amerikaanse vrouw Belinda als een van de eersten in de Amerikaanse geschiedenis een formele claim in voor herstelbetalingen wegens slavernij. Ze eiste financiële compensatie voor het onrecht dat haar was aangedaan en voor de verdiensten die haar decennialang waren onthouden.

Maar de strijd van Afro-Amerikanen “leidde niet tot juridische en politieke gelijkstelling, zelfs niet op de lange termijn. Pas met de burgerrechtenbeweging van de jaren zestig van de twintigste eeuw is daar gedeeltelijk verandering in gekomen. Niettemin schiep de Amerikaanse revolutie openingen voor de emancipatie van delen van de zwarte Amerikaanse bevolking – hoe tijdelijk en beperkt ook. Het toont dat de revolutionaire taal van gelijke rechten verschillende dingen kon betekenen. Verschillende groepen maakten er om strategische redenen gebruik van. Revolutionaire idealen laten zich moeilijk opsluiten.”

Koekkoek maakt nog maar eens duidelijk dat de schijn van het universalistische taalgebruik van de Amerikaanse “Declarations of rights” (“All men are by nature equally free and independent, and have certain inherent rights”) bedriegt. Want de grondleggers van dergelijke mooie frasen, de “founding fathers” van de Verenigde Staten, waren allemaal slavenhouders: George Mason, George Washington, Thomas Jefferson en James Madison. Volgens hen waren slaafgemaakten feitelijk niet tot de maatschappij toegetreden, omdat zij onder de wil van een “meester” leefden. En daarom konden ze geen aanspraak maken op grondrechten en burgerschap.

Van onderop

Het is verheugend dat Koekkoek ook ruim aandacht besteed aan de opstand in de Franse kolonie Saint-Domingue (ofwel Haïti), die door zowel tijdgenoten als latere historici lange tijd niet als een volwaardige revolutie werd beschouwd. Maar juist deze Haïtiaanse revolutie transformeerde de samenleving het meest diepgaand, vergeleken met de drie andere verzetshaarden die Koekkoek onder de loep neemt. In 1793 dwongen zwarte vrijheidsstrijders op het eiland de afschaffing van de slavernij af, en in 1804 riepen zwarte revolutionaire leiders de onafhankelijkheid van Haïti uit. “Van koloniale slavenmaatschappij onder Franse heerschappij tot onafhankelijke zwarte staat: van alle Atlantische revoluties was deze sociaal-maatschappelijke omwenteling misschien wel de meest spectaculaire.”

Het was in elk geval een authentieke en radicale opstand van onderop, opgebouwd vanuit het perspectief en de kracht van tot slaaf gemaakten en andere mensen van kleur. Dat vormt de reden waarom de Haïtiaanse revolutie zoveel mogelijk onder tafel is geveegd in de westerse geschiedschrijving, en waardoor die revolutie bij velen nog steeds zo onbekend is. “Een invloedrijke verklaring voor deze algemene en langdurige onwetendheid stelt dat gedurende het grootste deel van de negentiende en twintigste eeuw de Haïtiaanse revolutie is verzwegen”.

Binnen de denkwereld van de westerse (witte) tijdgenoot was het simpelweg niet voor te stellen dat zwarte tot slaaf gemaakten in staat waren tot een succesvolle revolutie, laat staan tot het uitroepen van een onafhankelijke staat. Vandaag de dag nemen de geluiden toe die ervan uitgaan dat de zelfbevrijding van de Haïtianen juist cruciaal was voor de afschaffing van de slavernij overal ter wereld.

Het standpunt van de witte superioriteit kwam voort uit de theorieën van Europese Verlichtingsdenkers over “vooruitgang”. Volgens die denkers zouden tot slaaf gemaakten “barbaren” zijn die nog niet de gewenste trap van “beschaving” zouden hebben bereikt. Ze zouden “nog niet klaar zijn” voor de gelijke rechten van burgerschap en nog niet “vatbaar zijn voor ware vrijheid”. Het schenken van vrijheid aan hen die nog niet “verlicht” zouden zijn, zou vergelijkbaar zijn met het geven van een mes aan een kind. Daar zouden alleen maar ongelukken van komen. Koekkoek beschrijft die manier van denken wel, maar laat helaas na om nadrukkelijk te benoemen dat het racisme en eurocentrisme van veel Verlichtingsfilosofen eeuwenlang enorme invloed heeft gehad en nog steeds heeft.

Oranje deken

Volgens Koekkoek onderging de Bataafse revolutie in Nederland hetzelfde lot als de Haïtiaanse, hoewel om andere redenen en met andere gevolgen. “Onder de constitutionele monarchie van koning Willem I (1815-1840) lag het ideaal van democratisch burgerschap begraven onder een consensus van een elite van notabelen en de Oranjemonarch. In het nieuwe koninkrijk van na 1815 werd van burgers verwacht dat ze zich als loyale onderdanen zouden gedragen, niet als geëngageerde burgers en al helemaal niet in politieke clubs of genootschappen. Lees-, kunst- en cultuurgenootschappen, die in de late achttiende eeuw uitgroeiden tot broedplaatsen van revolutionair activisme, hielden zich na 1815 verre van de politiek.”

Volgens het heersende vertoog begon met de komst van Willem I de moderne Nederlandse natiestaat met zijn representatieve democratie. Maar het streven daarnaar begon al zo’n twintig jaar eerder, met de Bataafse Revolutie, die Koekkoek opvat als “de eerste Nederlandse democratie”. Met de vestiging van het koningshuis in 1815 brak juist een periode aan van conservatieve restauratie, waarbij de bevolking onderdanig gemaakt moest worden en klassentegenstellingen weggemoffeld moesten worden onder een oranje vaderlandse deken.

Koekkoek heeft een boeiend boek geschreven, al valt er her en der nog wel wat op aan te merken. Zo is het jammer dat hij niet wat uitgebreider ingaat op de massale opstand in 1795 van tot slaaf gemaakten op Curaçao, die waren geïnspireerd door de Franse en Haïtiaanse revolutie. De Nederlandse kolonisator sloeg de opstand bruut neer en bracht de verzetsleiders gruwelijk om het leven, onder wie Tula. Meer dan tien jaar geleden verscheen er een gedetailleerde analyse van de opstand. Elk jaar op 17 augustus wordt de opstand herdacht, zowel in Nederland als op Curaçao. Niet alleen de Haïtiaanse revolutie, maar ook de Curaçaose opstand verdient een volwaardige plaats in de geschiedschrijving en in de bewustwording over antikoloniale strijd.

Revolutionaire tijden. Politiek en idealen rond 1800, René Koekkoek. Uitgeverij: Ambo/Anthos, 22,99€.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Doorbraak (Nederland).