Ter gelegenheid van de 100e verjaardag van de Communistische Partij van China publiceren we deze artikelenreeks van Freddy De Pauw. In dit zesde deel behandelt hij de markthervormingen onder Deng, de sociale en democratische explosie op het Tiananmenplein en de gevolgen van het neerslaan ervan.

Het eerste deel van deze reeks kan je hier lezen, deel twee hier, deel drie hier, deel vier hier en deel vijf hier. Volgende (en laatste) bijdrage: ‘De grote sprong in de wereld’.

Naar kapitalisme met Chinese kenmerken

Het centraal comité van de Communistische Partij had eind 1978 de Mao-periode afgesloten en de deur wijd opengezet voor “de markt”. Dat kwam er concreet op neer dat Chinese burgers, de boeren voorop, vrij konden ondernemen, kopen en verkopen. De staat bleef wel volledig meester over het gros van het productieapparaat, over essentiële sectoren, over buitenlandse handel. Maar zag geen graten in wat kapitalisme met Chinese kenmerken onderweg naar het socialisme.

Dialectiek

Die draai leidde in de jaren 1980 al snel tot nieuwe tegenstellingen. Tegenstellingen tussen de regio’s, met onder meer kustgebieden die met hun speciale economische zones veel sneller groeiden dan die in het binnenland; Sociale tegenstellingen tussen ondernemers enerzijds, aan de andere kant de steeds talrijker wordende rechtsloze Chinese migranten in de steden; de inkomenskloof groeide nog sneller dan de economie. Ook de kloof tussen stad en platteland werd groter – alhoewel het platteland in de kustprovincies er veel beter aan toe was dan in het binnenland.

De politiek van één-kind-per-gezin leidde tot een ander onevenwicht, dat tussen mannen en vrouwen. Er werden immers beduidend meer jongens dan meisjes geboren – een verhouding van 115 of meer M tot 100 V – zodat er onder kinderen, later tieners en volwassenen, een groot “mannenoverschot” groeide. Met de kapitalistische ontwikkeling zagen we ook de vrouwenrechten, waar Mao veel belang had aan gehecht, uitgehold worden.

En dan was er nog de tegenstelling tussen theorie en praktijk. Er was heel wat dialectiek met Chinese kenmerken voor nodig om in de cursus marxisme-leninisme uit te leggen dat deze dosis kapitalisme strookt met de ideeën van Marx, Engels en Lenin inzake opbouw van het socialisme. Maar de oude wijsheid dat de kleur van de kat geen belang heeft, zolang ze maar muizen vangt, sloeg wel aan omdat Deng en co resultaten konden voorleggen: een economie die groeide met meer dan tien percent jaarlijks. Steeds minder Chinezen leefden in armoede, massa’s anderen begonnen te genieten van moderne welvaart. China bouwde weldra evenveel als de rest van de wereld samen.

Duizelingwekkend

De ontwikkeling was duizelingwekkend. Bij elk bezoek zag je soms aan dagelijkse dingen hoe snel het ging. In 1982 vonden we als koffieverslaafde uiteindelijk in een hotelwinkel in Shanghai koffie, oploskoffie maar toch koffie. In 1984 vonden we lekkere verse koffie tot in kleine dorpen in Sichuan; een sprong in bevoorrading en distributie – een scherp contrast met bijv. de Sovjet-Unie.

Nog twee jaar later waren de transportmogelijkheden sterk uitgebreid en gemoderniseerd. Een directeur van de haven van Zeebrugge had fier zijn installaties aan een Chinese delegatie getoond. “Een jaar later stond ik bijna met rode kijken te kijken naar hun installaties in een haven in Fujian, rechtover Taiwan”, vertelde hij. Toch groeide tegelijk ook wel het besef dat die grote groei voor ecologische onevenwichten zorgde. Steden werden onleefbaar, rivieren werden riolen, woon- en landbouwgronden moesten wijken voor industriële projecten.

Die tegenstellingen leidden tot sociale wrevel. Massa’s Chinezen waren nu goed opgeleid, ze kregen meer zicht op wat er buiten het Middenrijk gebeurde, en zagen rondom zich groeiende corruptie en nepotisme. Staatsbedrijven kwamen massaal en op bedrieglijke manier in privé-handen, vaak dan in handen van vroegere directeurs en familie van partijambtenaren. Zonen en dochters van partij- en overheidsbureaucraten kregen steeds meer privileges, zoals goedbetaalde jobs en aanverwante voorrechten.

Protesten

De wrevel bleef lang plaatselijk en rond één probleem hangen. Misnoegen in bedrijven leidde vaak tot stakingen of andere protesten, maar tot vakbonden buiten de officiële vakbeweging kwam het niet.
De Chinese leiders hadden bezorgd gevolgd hoe in Polen het systeem in 1980 wankelde toen uit het sociaal protest de vakbond ’Solidarnosc’ (Solidariteit) ontstond. “Buitenlandse ondernemers hoeven zich bij ons niet te bekommeren om vakbonden en sociale onrust” had de leider van de speciale economische zone Shenzhen ons in 1982 verzekerd. Maar in Peking zei een partijwoordvoerder ons dat men lessen had getrokken uit Polen: men moet toegeven als de eisen gerechtvaardigd zijn, en zorgen dat het niet uitbreidt.

In 1986 kwam het in Peking tot straatprotesten van vooral studenten tegen corruptie en tegen de politieke bemoeienissen op de campussen. Het protest breidde zich al snel uit tot andere steden. Partijleider Hu Yaobang wou best met de actievoerders praten, maar op dat vlak waren Deng en co helemaal niet liberaal. Het kostte Hu begin 1987 zijn post als partijleider. Daarop kwam Zhao Ziyang die twee jaar later om dezelfde reden aan de dijk werd gezet. Zhao kreeg in 1988 te maken met ongenoegen over de economisch labiele toestand, met een inflatie die boven 30 % ging wat bij de bevolking een gevoel van onzekerheid gaf.

Zhao Ziyang

De dood van Hu Yaobang in april 1989 deed denken aan 13 jaar eerder, toen eerbetoon voor de kort daarvoor overleden Zhou Enlai tot incidenten zorgde. Deze keer waren vooral studenten boos omdat de overheid talmde om Hu’s begrafenis te regelen. Ze verdachten de leiders ervan Hu, die populair was bij studenten en intellectuelen, in alle stilte te begraven.

Voor velen was die zaak de aanleiding, maar het ongenoegen zat dieper. De studenten waren ontstemd over corruptie en nepotisme, over de vele privileges voor de leiders en hun omgeving; ze waren boos omdat de goede jobs steevast naar zonen en dochters van partijbureaucraten gingen. Er doken ook eisen op voor vrijheid van pers en meningsuiting, wat leiders als premier Li Peng echt te ver ging.

De studenten kregen in Peking en andere steden massaal steun uit andere groepen, ook van arbeiders en zelfs leden van ordediensten en militairen kwamen hen steunen. Partijleider Zhao Ziyang vond dat er best kon gepraat worden met die actievoerders, zij keerden zich niet tegen partij of staat, maar tegen negatieve uitwassen, vond Zhao. Hij zond onderhandelaars en pleitte dat de media positiever over de acties zouden berichten. In de partijkrant waren de acties in een editoriaal immers gebrandmerkt als anti-patriottische ondermijning van het gezag.

Op 13 mei gingen studenten in hongerstaking met onder meer de eis dat dit editoriaal zou worden ingetrokken. Ze eisten dat hun acties integendeel patriottisch zouden worden genoemd. Die hongerstaking lokte solidariteitsacties in meer dan 400 steden uit, op 17 mei stapten één miljoen mensen op naar het Tiananmenplein om hun sympathie te betuigen.

Tiananmen

Partijleider Zhao trok op 19 mei zelf naar het plein voor een gesprek, maar besefte tegelijk dat dit zijn politieke dood was. Want intussen hadden Li en co Deng ervan overtuigd de krijgswet af te kondigen. Terstond werden 250.000 militairen naar Peking gestuurd waar ze werden opgewacht door tienduizenden betogers die hen blokkeerden en met hen in gesprek gingen.

Op het plein ontbrandden andere discussies over organisatie, ordewoorden en strategie. Er ontstonden rivaliserende groepen die elkaar van collaboratie met het regime beschuldigden, de beweging was duidelijk aan het verzwakken. De kans was groot dat de actie vanzelf zou uitgedoofd zijn, maar daar namen Deng, Li en co geen vrede mee. Li beweerde integendeel dat het gevaar toenam daar het bourgeois liberalisme de beweging infiltreerde, aangewakkerd vanuit de VS.

Op de avond van 3 juni begon de operatie om Tiananmen “op te kuisen”. Tegen 6 uur ’s ochtends moest alles opgeruimd zijn. Burgers werden opgeroepen binnen te blijven, waarop grote menigtes de straat optrokken om de legervoertuigen tegen te houden. Het mocht niet baten. Kort na 6 uur ’s ochtends was de klus geklaard. Op het plein zelf was volgens diverse diplomaten en ooggetuigen geen sprake van een bloedbad, veruit de meeste doden vielen bij gevechten en beschietingen in straten naar het plein.

Twee weken later had de partij het over 241 doden, van wie 10 militairen en 13 politieagenten. Het aantal gewonden: rond 6000. Andere, vooral westerse, bronnen hadden het over enkele honderden tot 3000 doden. Er werden meer dan 200 slachtoffers geïdentificeerd.

Diezelfde dag, 4 juni 1989, werden in Polen min of meer vrije verkiezingen gehouden die, ondanks ingebouwde beperkingen, toch een overweldigend succes werden voor Solidarnosc. De crisis van het regime in Polen heeft de Chinese leiders mogelijk beïnvloed, daar hadden toegevingen tot het einde van het regime geleid. Sovjetleider Michail Gorbatsjov was middenin de actie op Tiananmen in Peking op bezoek gekomen, de povere resultaten van diens glasnost (openheid) was voor de leiders in Peking beslist geen aanmoediging om die weg in te slaan.

Zuidelijke toer

Op het “4 juni incident’ (de officiële terminologie) volgde een politieke zuivering. Zhao bleef tot aan zijn dood onder huisarrest, zijn medestanders in partij en regering moesten zich ‘bekeren’ of werden aan de kant geschoven, voor ‘democratische hervormers’ is er sindsdien geen plaats meer. Zhao werd opgevolgd door Jiang Zemin, de partijleider uit Shanghai die erin geslaagd was in zijn stad de beweging zonder geweld te doen stoppen.

Deng zelf hield zich een tijdje op de achtergrond. Tot hij in 1992 een”zuidelijke toer” maakte. Hij trok in januari voor bijna vijf weken naar o.m. Shenzhen, Canton (Guangzhou), Shanghai. Deng vond dat onder Jiang Zemin de hervormingen geblokkeerd raakten, dat men de ideologie radicaler opzij moest durven zetten om economisch succes te boeken. Hervormers mogen zich niet gedragen als een vrouw met ingebonden voeten, aldus Deng in Shenzhen, de vitrine van de moderniseringen.

Merkwaardig was wel dat die zuidelijke toer toen nauwelijks in de partijmedia, onder controle van Jiang Zemin en premier Li Peng, werd vermeld. Zoals Mao indertijd, vóór de Culturele Revolutie, naar Shanghai was getrokken om Peking te bestoken, was Deng nu ook naar het zuiden getrokken om zijn positie in Peking te versterken.

Zijn offensief slaagde, twee maanden later kwamen er in de media berichten over Dengs toer en pleidooien voor een grotere kapitalistische opening. Dat dit tot grotere regionale en sociale ongelijkheden zou leiden, moest men er volgens Deng maar bijnemen, uiteindelijk zou iedereen daar wel beter van worden. Die toer was een opsteker voor de twee in 1990 geopende kapitaalbeurzen, die van Shanghai en van Shenzhen.

De zuidelijke toer brak blijkbaar de laatste weerstand in de partijleiding tegen de in 1978 ingeluide kapitalistische draai – onder partijtoezicht. Jiang Zemin voelde de wind keren en schaarde zich achter Deng. Vanaf dan was er ook geen bezwaar meer tegen de opkomst van een klasse van dollarmiljardairs, zolang ze maar de macht van de partij niet aantasten.

Les uit Moskou

Want dat hebben de Chinese partijleiders geleerd van het Sovjetdebacle in 1989-1991. De vroegere zusterpartij was in hun ogen ten onder gegaan onder meer omdat ze haar greep op de samenleving had losgelaten. Het systeem was geïmplodeerd, het land was uiteengevallen. Wat in Moskou in de jaren 1980 en 1990 gebeurde, sterkte de Chinese leiders in hun overtuiging dat de partij de touwtjes strak in handen moet houden.

In 1992 merkte ik op vergaderingen van Chinese opposanten in Hongkong dat ook zij daar deels in mee stapten. “We mogen met onze acties nooit de eenheid en samenhang van het land in gevaar brengen, we moeten democratisering bekomen maar mogen het land niet in chaos storten”.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Uitpers.