In De Standaard van 7 december vergelijkt Ian Buruma de relaties van Hitler en Trump met hun respectievelijke ondernemers. Het woord “socialistisch” in de naam van Hitlers partij had namelijk wantrouwen gewekt in ondernemerskringen. Maar in 1933 beloofde Hitler Fritz von Opel, Gustav Krupp, Friedrich Flick en andere grote ondernemers van de Herrenclub, dat hij niet zou raken aan hun rijkdom. Dat bezorgde hem de financiële steun van het grootkapitaal. Ook Donald Trump kan rekenen op de steun van de multimiljonairs. Maar, zo merkt Buruma terecht op, niets is precies hetzelfde als in 1933. Inderdaad.

De communistische partijen van toen bestempelden het fascisme als een directe uiting van het kapitalisme in zijn meest brutale, ongebreidelde vorm. Buruma bestrijdt deze stelling. “Noch het fascisme, noch het nationaal – socialisme liep warm voor het kapitalisme, tenminste niet in de klassieke liberale zin. En niet alles in het Derde Rijk of in het Italië van Mussolini stond in dienst van een rijke oligarchie. (…)Hitler heeft de leden van de Herrenclub in 1933, net als overigens de hoogste legerofficieren, in feite gekocht. Zijn regime was niet het eindstation van het kapitalisme. De kapitalisten zijn door hem gebruikt voor zijn misdadige doeleinden.”

Uiteraard beschikken economie en politiek elk over een zekere autonomie. Als ik Buruma goed begrijp waren de Duitse kapitalisten de dupe van Hitlers politiek, terwijl de Amerikaanse kapitalisten, waaronder nazi – sympathisant Henry Ford, hun land niet aan de vernietigende oorlog wilden prijsgeven. Dat lijkt mij een eenzijdige interpretatie van de 2de wereldoorlog. De Duitse kapitalisten wilden evenmin hun staat ruïneren. Ze zagen geen andere uitweg voor hun problemen dan een rechtse dictatuur, die van de nazi’s.

We zetten een aantal feiten op een rijtje. In de crisis die Duitsland trof bedreigden de twee grote linkse partijen, SPD en KPD, het politieke systeem en de macht van de ondernemers. De parlementaire democratie was niet in staat om die dreiging ongedaan te maken.

Hitler kwam niet aan de macht met verkiezingen maar werd aangesteld door kanselier Hindenburg op aandringen van de Duitse bourgeoisie. De winstvoet ging opnieuw flink omhoog onder de economische politiek van de nazi’s. Zijn regime werd door de hele Europese bourgeoisie met welgevallen aanvaard.

De nazi-partij was alles behalve antikapitalistisch; ze sprak zich uit tegen het “slechte” kapitalisme, dat van de Joodse financiers en andere speculanten. Ze kreeg daarbij de steun van een gedeclasseerde kleine burgerij en hopeloze werkende mensen die geloofden in deze antikapitalistische demagogie. Eens aan de macht liquideerde Hitler de SA, de organisatie die onder Röhm de zogenaamde proletarische vleugel van de partij was.

Dat de kapitalisten niet rechtstreeks de macht uitoefenden in nazi-Duitsland klopt. Maar het regime zelf was een kapitalistisch regime. Men kan van een nationalistische partij, die haar oorsprong heeft in een vertwijfelde en gedeclasseerde kleinburgerij en bindingen had met “Volksduitse” burgerlijke en aristocratische elementen, niet veronderstellen dat ze “niet warm loopt voor het kapitalisme”.

Het is zo dat “het kapitaal” niet rechtstreeks regeert. Daar hebben de ondernemers beroepspolitici voor en die moeten rekening houden met de diverse klassenbelangen om het regime in stand te houden. Kunnen ze dat niet dan is een dictatuur de enige uitweg. En daarvoor doen de ondernemers beroep op wat beschikbaar is. In 1933 was dat de NSDAP en haar stoottroepen, de SA en de SS.

Wanneer men de fascisten los ziet van het regime van het vrij ondernemerschap en haar belangen (winst maken op het geïnvesteerde kapitaal), verschoont men het kapitalistisch regime als zodanig. Dat is de illusie van de burgerlijke democraten die geloven in de parlementaire democratie als enig politiek alternatief voor een rechtvaardige samenleving.