In juni 2019 riep een ruime meerderheid van de Amsterdamse gemeenteraad het college van Burgemeesters en Wethouders (het college van Burgemeester en schepenen, n.v.d.r.) op om een wetenschappelijk onderzoek in te stellen naar de rol die de gemeente Amsterdam heeft gespeeld in de slavernijgeschiedenis van Nederland. Het boek De slavernij in Oost en West is daarin een eerste belangrijke en indrukwekkende stap geworden. Met hulp van tientallen experts uit binnen- en buitenland bundelden Pepijn Brandon, Guno Jones, Nancy Jouwe en Matthias van Rossum de bestaande kennis over het Amsterdamse slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de moderne samenleving.

De dikke pil van 448 bladzijden is fraai geïllustreerd en leest als een staalkaart met onnoemelijk veel facetten van het Nederlandse en vooral Amsterdamse koloniale verleden. Het boek valt uiteen in zeven delen, te weten “Amsterdam als machtscentrum”, “Private belangen”, “Slavernij wereldwijd”, “Onderdrukking, recht en verzet”, “De Amsterdamse samenleving”, “Slavernij ter discussie gesteld” en “De strijd om het verleden”. Elk deel op zich bestaat uit weer een aantal hoofdstukken die kunnen worden beschouwd als essays die in vogelvlucht ingaan op specifieke thema’s. Alles bij elkaar levert dat een bijzonder overzicht op dat onze visie op het Nederlandse slavernijverleden en de doorwerking daarvan verdiept, verbreedt en verrijkt. Petje af voor de redactieleden en de tientallen andere deskundigen die dit voor elkaar hebben gekregen.

Black Lives Matter

In hun inleiding zetten BrandonJonesJouwe en Van Rossum op een rijtje waar de Amsterdamse bestuurlijke betrokkenheid tijdens en na de periode van de slavernij uit bestond. Er was directe bestuurlijke verantwoordelijkheid voor koloniën waar Amsterdam als stad de mede-eigenaar was, zoals Suriname. Er was bestuurlijke betrokkenheid via de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC), in het bijzonder betrokkenheid bij de slavernij in Azië. Verder namen Amsterdamse bestuurders en hun directe verwanten op particulier niveau deel aan slavernij en slavenhandel. Ze investeerden in slavenschepen en plantages en waren grootaandeelhouders van de VOC. Die private betrokkenheid en hun bestuurlijke verantwoordelijkheid liepen naadloos in elkaar over. De bestuurders gaven bovendien actieve steun aan slavenhandelaren, plantagehouders en handelaren in onder slavernij geproduceerde goederen.

Daar komt bij dat de bestuurders de randvoorwaarden voor de slavernij schiepen door middel van invloed op de rechtspraak, door de vormgeving van koloniale instituties en beïnvloeding van de koloniale politiek, en door overzee en in Amsterdam bij te dragen aan een cultuur waarin slavernij werd gestimuleerd, geaccepteerd of getolereerd. Tot slot speelt het stadsbestuur een rol in de vormgeving aan de herinnering van de slavernij, maar ook in de marginalisering van die herinnering door het creëren en uitdragen van een historisch zelfbeeld waarin slavernij tot zeer kort geleden buiten beschouwing bleef.

Wie bedenkt dat de oproep van de Amsterdamse gemeenteraad pas in juni 2019 werd gedaan, die moet er bewondering voor hebben dat het boek al ruim een jaar later kon verschijnen. Des te opvallender is daarbij dat de redactieleden ook nog eens kans hebben gezien om de Black Lives Matter-protesten van de zomer van 2020 in hun boek te verwerken. Dat levert boeiende passages op, zoals deze: “Het is een wrange werkelijkheid dat niet alleen de slavernij, maar ook het proces van de afschaffing ervan getekend werd door blijvende ongelijkheid en racisme. Voor de koloniale erfgenamen van de slavernij was er dan ook weinig reden om uitgebreid stil te staan bij dit aspect van het verleden.

Ook na de dekolonisatie bleef miskenning van het slavernijverleden dominant. Oud koloniaal superioriteit-denken werd vervangen door het idee van Nederland als land waar ras-denken niet bestond. Daarbij paste een benadering van de geschiedenis waarin slavernij hooguit een betekenis in de marge kreeg toebedeeld. Als er al aandacht voor was in de geschiedschrijving, werd slavernij meestal beschreven als een betreurenswaardig, maar niet essentieel aspect van het verre verleden, een tragische vergissing. Er was geen plaats voor het idee dat slavernij wijdverbreid was in Oost en West, dat de betrokkenen in het centrum van de Amsterdamse en Nederlandse macht stonden, en dat slavernij niet alleen een economische activiteit was maar een systeem van machtsordening met diepe implicaties voor de Amsterdamse en Nederlandse samenleving.

Deze houding had ook grote gevolgen voor de omgang met de erfenis van slavernij. Pas onder druk van de Black Lives Matter-protesten in juni 2020 brak ook in Nederland een brede discussie in de media en de politiek los over het verband tussen slavernijgeschiedenis en institutioneel racisme. Dat gaat niet alleen over het voortbestaan van aan de slavernij ontleende racistische stereotypen en de schadelijke sociaalpsychologische effecten van hun continue gebruik, maar ook over langdurige patronen van ongelijke behandeling in het onderwijs, bij de toegang tot sociale voorzieningen en op de arbeidsmarkt.

Er zijn voorbeelden te over die laten zien dat ras, alhoewel een sociale constructie, wel degelijk functioneert als ordeningsprincipe en is ingebakken in het Nederlandse cultureel archief. Ontkenning van zowel de huidige verschijningsvormen als de historische wortels van racisme zorgde ervoor dat we in Nederland nauwelijks gekomen zijn tot een gemeenschappelijke taal en gedeelde noemers om deze discussie te voeren.”

Button

Uit de overstelpende hoeveelheid thema’s die in het boek worden aangedragen, blijkt voor de lezer die al wel wat dacht te weten over het Nederlandse kolonialisme dat er juist nog heel wat te leren en te ontdekken valt. Zo is er een hoofdstuk over de financiering van de vergeten koloniën in Guyana, een buurland van Suriname. Gedurende de achttiende eeuw bestonden er daar drie Nederlandse koloniën, Essequebo, Demerary en Berbice, met een bruut slavernijregime.

Uit een ander hoofdstuk komt naar voren dat er van de vele opstanden van slaafgemaakten in Suriname in de achttiende eeuw soms veel meer aan authentieke getuigenissen van Europeanen en slaafgemaakten zelf bewaard is gebleven dan algemeen bekend is. Die getuigenissen geven weer hoe de eerste generaties Afrikanen in Suriname probeerden om het slavenbestaan draaglijk te maken of eraan te ontsnappen. Weer een ander hoofdstuk gaat in op verzet tegen slavernij onder de VOC, een thema dat ook al zo lang onderbelicht is geweest.

En in tegenstelling tot wat wordt vaak wordt beweerd, konden “gewone Amsterdammers” al in de zeventiende eeuw kennisnemen van slavernij en het koloniale leven overzee, doordat vanuit de koloniën naast handelscorrespondentie ook persoonlijke brieven werden verstuurd naar “het moederland”. Bovendien werden er allerlei pamfletten gedrukt over de slavernij en de koloniën. Uiterst interessant in het boek zijn ook de essays over patronen van anti-zwart racisme en over slavernij en black face-vermaak op het Amsterdamse toneel rond 1800. “Black face-vermaak lijkt vanaf de jaren negentig van de achttiende eeuw een populaire component te zijn geworden van het Amsterdamse theaterwezen.”

Het voert te ver en het is ook ondoenlijk om uitgebreid in te gaan op de talloze onderwerpen die in het boek aan bod komen. Het is vooral zaak om het boek zelf te gaan lezen. Maar één hoofdstuk kan en mag niet onvermeld blijven: het eerbetoon dat wordt gebracht aan de overleden activist Perez Jong Loy.

Zijn activisme moet begrepen worden als “kritiek op het gradualisme, de stapsgewijze aanpak van ongelijkheid, waardoor het humanisme zich heeft gekenmerkt”. Die kritiek “loopt als een rode draad door zijn werk. Jong Loy’s woede richtte zich op het stapsgewijze afschaffen van de slavernij in de negentiende eeuw, maar werd misschien nog wel in een grotere mate veroorzaakt door het ‘verzwijgen’ van dat verleden. Voor hem was dit een vorm van koloniaal paternalisme dat ervoor zorgde dat emancipatie niet volledig was, maar partieel bleef. Daarom moest het zwijgen worden doorbroken.

Om de periode van staatstoezicht onder brede aandacht te brengen liet Jong Loy een button ontwerpen, zwart met daarop in vet wit schrift het getal 1873. Na een eerste oplage van 500 werden er meer gemaakt want de vraag was groot. Het werd een groot succes.”

Inmiddels staat het getal 1873 voor meer dan de verontwaardiging over de periode van tien jaar na 1863, waarbij voormalige slaafgemaakten onder staatstoezicht werden gesteld en werden verplicht om nog tot 1873 te blijven werken op de plantagewerkkampen. Het getal is nu een symbool geworden voor een veel bredere en sterk gegroeide beweging tegen racisme en voor gelijkwaardigheid.

De slavernij in Oost en West. Het Amsterdam-onderzoek, Pepijn Brandon, Guno Jones, Nancy Jouwe, Matthias van Rossum (redactie). Uitgeverij: Spectrum, € 24,99. ISBN: 9789000372867.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Doorbraak (Nederland).