Vorige week maakte een speciaal tribunaal in Colombia bekend dat minstens 6400 burgers vermoord werden door het leger onder het valse voorwendsel dat ze guerrillastrijders waren.

Vanaf de jaren 1960 tot aan de ondertekening van het vredesakkoord eind 2016 was het Colombiaans leger verwikkeld in een gewapend conflict met verschillende linkse guerrillagroepen, waarvan de FARC (Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia) de grootste was. Tegen 2016 had het decennialange conflict geleid tot meer dan 220.000 doden, meer dan 40.000 verdwijningen en meer dan 6,5 miljoen ontheemde burgers. Het leger werkte in zijn strijd tegen linkse guerrilla’s samen met rechtse paramilitaire organisaties, en kon rekenen op de gulle bijdrages van de Verenigde Staten en bepaalde multinationale bedrijven.

In het bijzonder na de introductie van ‘Plan Colombia’ door de Amerikaanse president Clinton (2000), escaleerde het lage intensiteitsconflict naar ongekende hoogtes. Onder dit potige programma (ook gericht tegen drugskartels), pompte Washington meer dan 8 miljard dollar in het land, voornamelijk voor militaire en politionele ondersteuning. Om deze hulp te blijven garanderen, moesten uiteraard resultaten kunnen voorgelegd worden. In 2008 kwam echter aan het licht dat het Colombiaanse leger de statistieken opsmukte door gewone burgers in de conflictgebieden buitengerechtelijk af te maken en te registreren als gedode guerrillastrijders.

Falsos positivos

Sinds het begin van de jaren 2000 hadden het ministerie van Defensie en de legertop richtlijnen uitgevaardigd die prioriteit gaven aan het aantal gedode strijders boven alle andere indicatoren van doeltreffendheid. Er werden zelfs beloningen toegewezen, zoals financiële bonussen, medailles en extra verlof, aan militaire eenheden die veel guerrillastrijders ombrachten. Dit perverse systeem zorgde ervoor dat soldaten aangezet werden tot het executeren van kwetsbare individuen. De slachtoffers, doorgaans arme boeren, drugsverslaafden, gemarginaliseerde of mentaal beperkte stedelingen, werden bewust weggelokt met bv. het vooruitzicht op werk om soms honderden kilometers verderop koudweg afgemaakt te worden. Vervolgens werden de lichamen opgetuigd in militaire kledij en gefotografeerd alsof ze gestorven waren in gevechten. Onmiddellijk daarna kwamen ze in anonieme massagraven terecht.

Onderzoek toont nu aan dat het aantal vermoorde burgers dat valselijk als strijders bestempeld werd, zogenaamde ‘falsos positivos’, nog minstens drie maal hoger ligt dan eerder gedacht. Volgens de Speciale Jurisdictie voor de Vrede (JEP) -een tribunaal specifiek opgericht in het kader van het vredesakkoord- gaat het voor de periode van 1988 tot 2014 zeker om 6402 ‘falsos positivos’. Meer dan 77% van de slachtoffers werd illegaal geëxecuteerd tussen 2002 en 2008. Het onderzoek van de JEP is nog niet afgerond dus de cijfers kunnen verder oplopen.

Gerechtigheid?

Het was onder het militair bevelhebberschap van Mario Montoya – een man die door een rechts conservatieve elite en een deel van de bevolking nog altijd vereerd wordt als een nationale held – dat de praktijk van het vermoorden van burgers piekte. Een aantal maanden nadat het schandaal van de ‘falsos positivos’ in 2008 uitbrak, diende Montaya zijn ontslag in als generaal. In de nasleep werden er heel wat gewone soldaten veroordeeld in Colombiaanse rechtbanken. Leden van het militaire (midden)kader werden ontslagen, maar de bevelhebbers en beleidsvoerders verantwoordelijk voor het ontstaan van het wijdverspreide systeem, bleven lang buiten schot. Pas na jarenlang van campagnevoering door mensenrechtenorganisaties en familieleden van slachtoffers, werd een onderzoek gestart naar ex-generaal Montaya’s rol in de buitengerechtelijke executies. Afgezien van hem werden nog tientallen andere hogere militaire bevelhebbers geviseerd.

Van zodra de JEP operationeel was in 2017, werden misdaden gerelateerd aan het conflict naar dit transitioneel justitiemechanisme overgeheveld. JEP is in de eerste plaats gericht op het achterhalen van de waarheid, de erkenning van verantwoordelijkheid en het bieden van gerechtigheid aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen en misdaden gepleegd door alle strijdende partijen in het conflict. In ruil voor waarheidsgetrouwe en oprechte getuigenissen, kunnen daders -militairen, paramilitairen en guerrillastrijders- vrijgesteld worden van gevangenisstraffen. Door Montoya’s dossier (dat naast de ‘falsos positivos’ nog heel wat andere oorlogsmisdaden omvat) voor de JEP te brengen, zou de ex-generaal dus aan betekenisvolle sancties kunnen ontsnappen. Veel slachtoffers zijn echter zeer sceptisch over Montoya’s toewijding aan de waarheid.

Politieke verantwoordelijken

Álvaro Uribe, president van 2002 tot 2008, en zijn vier ministers van Defensie, waaronder Juan Manuel Santos (die later als president de Nobelprijs voor de Vrede ontving voor het ondertekenen van het Vredesakkoord met de FARC)- ontspringen voorlopig de dans in het dossier van de ‘falsos positivos’. Als opperbevelhebber van het leger was president Uribe nochtans de ultieme verantwoordelijke voor de gewapende strijdkrachten tijdens de jaren dat het aantal buitengerechtelijke executies exponentieel steeg. Hij stelde de generaals aan, waaronder Montoya, die de belangrijkste promotors van de ‘falsos positivos’ waren. Bovendien was Uribe uiteraard de belangrijkste politieke begunstigde van het hele systeem. De vele gedode ‘strijders’ en ‘geslaagde militaire operaties’ die uitgebreid in het nieuws kwamen, propageerden namelijk het succes van zijn hardlijnige veiligheidsbeleid, wat dan weer garandeerde dat de financiële steun vanuit Washington bleef toestromen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op vrede.be.