In 1873-74 bestudeerde Friedrich Engels, 53 jaar oud, de geschiedenis der Nederlanden. Over de Vlaamse Beweging maakte hij volgende opmerking: “Sinds de deling van Verdun tot in 1500 maakt Vlaanderen deel uit van Frankrijk – vandaar de vestiging van de Franse taal – versterkt door de Vlaamse handel in de middeleeuwen waar de kooplui zeker geen Vlaams te midden van de Italiaanse etc. kooplui spraken. En nu verlangen de Teutomanen de wederinvoering van de Vlaamse taal die zelfs door de Hollanders niet voor vol wordt aanzien, de Vlaamse beweging der pastoors! It is time dat de Vlaanderaars eindelijk over éen taal beschikken in plaats van 2, en dat kan alleen het Frans zijn.’ (1)“Flandern von der Theilung von Verdun bis nach 1500 Theil von Frankreich – daher das Festsetzen der französischen Sprache – vermehrt durch den flämischen Handel in Mittelalter wo die Kaufleute sicher kein Flämisch unter den italienischen etc. Kaufleute sprachen. Und jetzt verlangen die Teutomanen die Herstellung der flämischen Sprache die selbst die Holländer nicht für voll anerkennen, die flämische Bewegung der Pfaffen! It is time daß die Flamander endlich Eine Sprachen haben statt 2, und das kann nur französisch sein.” (Varia über Deutschland, MEGA I/24, S.738-349.)

Een duidelijk franskiljonse uitspraak. Vanuit historisch oogpunt is Engels echter niet zo duidelijk. Hij verwart het graafschap Vlaanderen met het Belgische Vlaanderen dat ook Brabant en Limburg omvatte. Bovendien maakte een klein deel van het graafschap deel uit, niet van Frankrijk, maar van het Duitse Rijk, het zogeheten Rijks – Vlaanderen. Dat was ook het geval voor Brabant, Limburg en Luik.

Dat de Vlaamse kooplieden Frans met hun buitenlandse collega’s spraken (of Italiaans) zal wel kloppen. Dat de rijke patriciërs onder elkaar Frans spraken is goed mogelijk. Dat het hof van de graaf Franstalig was klopt ook. Maar dat betrof een minderheid. Het volk in zijn grote meerderheid sprak Vlaams. Een voorbeeld. Vanaf circa 1325 zal het Vlaams doordringen in de stedelijke administratie, dit onder invloed van de opkomende macht van de gemeentenaren.

Het belang dat Engels in zijn argumentatie toekent aan de kleine minderheid van kooplieden, nochtans volledig geïntegreerd in de feodale samenleving, heeft misschien te maken met de idee dat zij het embryo waren van het toekomstige industriële kapitalisme, een opvatting die vandaag ernstig betwist wordt.

Engels beschuldigt de flaminganten ervan Teutomanen te zijn, aanbidders van Duitsland. Die beschuldiging stamt van 19de-eeuwse Fransen want de Vlaamse Beweging was in die tijd in Belgisch gezind, uit angst voor een opslorping door Frankrijk. Voor de term flaminganten gebruikt Marx’ boezemvriend het Frans – Duitse Flamander. Dat Nederland het Vlaams als niet volwaardig Nederlands beschouwde, klopt enigszins.

Er was, in navolging van Guido Gezelle, een Vlaamse ijver voor een soort algemeen West – Vlaams om zich te weren tegen het “protestantse” Nederlands. Opvallend is het autoritarisme van Engels als hij stelt dat de Vlamingen Frans moeten spreken. Dat de Vlaamse beweging volgens hem louter paaps was stemt niet overeen met haar beginperiode waarin liberalen en democraten actief waren. Denken wij bijvoorbeeld aan Emile Jottrand, de tweetalige Waal die zich inzette voor de Vlaamse grieven. Jottrand had ooit samengewerkt met Marx in de Brusselse Association Démocratique. Dat de Vlaamse beweging uiteindelijk een grotendeels katholieke zaak werd en na 1914 de nationalistische toer opging, is een ander verhaal.

Maar waarom neemt Engels dit franskiljonse standpunt in? Het antwoord daarop ligt vervat in zijn strategische opvattingen over de rol van het kapitalisme in de socialistische ontvoogding. Alleen grootschalige naties met een grote arbeidersklasse en een sterk ontwikkelde industrie, boden de mogelijkheid voor socialistische revoluties. Hij ontkende het vermogen van kleine naties, vooral in het oosten en zuidoosten van Europa, om staten te vormen. Nationale verzuchtingen waren enkel aanvaardbaar als zij de sociale revolutie bevorderden. De opstand van de Tsjechen tegen de Oostenrijkse dominantie beschouwde hij als reactionair.

We citeren uit een brief van Engels aan de sociaaldemocraat August Bebel van 1885:

“De Europese oorlog begint ons serieus te bedreigen. Die ellendige restanten van de kleine overjarige nationaliteiten – Serviërs, Bulgaren, Grieken en ander uitschot waarover de liberale spitsburgers zich enthousiasmeren – kunnen niet verdragen dat een van hen rustig voortleeft en voelen zich gedwongen om elkaar naar de keel te grijpen en uit te plunderen. Dat lijkt allemaal prachtig en conform aan het principe van de nationaliteiten, volgens hetwelk elke dwergstam beschikt over het recht van vrede en oorlog over heel Europa. Het eerste schot valt in Dragoman [een plaats in Bulgarije] – maar niemand kan ons vertellen wanneer het laatste schot zal vallen.”

Engels maakte zich met reden bezorgd over een gebeurlijke Europese oorlog, die trouwens in 1914 zou uitbreken, met de Balkan-kwestie als aanleiding. Maar om de eerste grote imperialistische oorlog te wijten aan het bestaan of aan het streven van kleine naties, is niet ernstig. Alsof de Serviërs de echte reden waren waarom de centrale mogendheden de wereldoorlog hebben doen losbranden.

We citeren verder:

“Wanneer de Europese naties hun vermogen heroverd hebben om vrij en normaal op te treden, zullen zij zich bekommeren om het lot van deze ‘neutrale’ staatjes, die de troepen (Landsknechten) van de aanstormende contrarevolutie zijn, en zich daarbij gedragen als neutralen, ja zelfs als vijanden van elke revolutionaire beweging, ook al doen ze zich voor als vrije en onafhankelijke naties.”

Engels zelf begreep wel dat “dat de Duitsers van Zwitserland en de Elzas niet verlangden om aan te sluiten bij Duitsland, net zoals de Fransen van België en Zwitserland politiek geen deel wilden uitmaken van Frankrijk.” Maar tot in 1848 was hij voorstander van de aanhechting van België aan Frankrijk.

Dat nationalistische bewegingen niet aarzelen om reactionaire bondgenootschappen te sluiten, is de laatste tweehonderd jaar gebleken, en daar heeft Engels natuurlijk gelijk. Maar in zijn algemene opvatting over de noodzaak van grote staatsvorming met het oog op het socialisme, werd hij later tegengesproken door Tsjechië, Bulgarije, Servië en Vlaanderen, om een paar voorbeelden te noemen. Aan het eind van de 19de eeuw werd duidelijk dat de nationaliteitenkwestie ernstig moest worden aangepakt door de socialistisch – marxistische beweging. Gemakkelijk was dat niet. We hebben nog steeds te maken met deze kwestie.

Over Engels houding tegenover wat hij noemt de “volkeren zonder geschiedenis” vermelden wij de studie van Roman Rosdolsky Zur nationalen Frage. Friedrich Engels und das Problem der geschichtslosen Völker, Berlijn 1979, een herwerking van een doctoraat dat voorgelegd werd in 1929.

Om te besluiten, citeren we de commentaar bij de uitgave van de volledige werken van Marx en Engels, bij Engels’ opmerking over de Vlaamse Beweging. De uitgevers geven hier blijk van onkunde en foute, anachronistische beweringen. Misschien luisterden zij naar de Kommunistische Partij van België in haar Belgicistische fase. In de jaren 1930 was de KPB een korte tijd flamingant geweest tot Moskou een andere koers insloeg.

“Het congres van Wenen (1815) verenigde België en Holland in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarvan de zuidelijke provincies zich losmaakten in de revolutie van 1830 en het Koninkrijk België vormden (Verdrag van Londen van 15 november 1831). Als reactie op de Franse invloed die zeer snel hegemonisch werd, ontwikkelde zich de Vlaamse beweging. Omdat de grondwet aan geen van beide talen de voorrang gaf, slaagde de ‘Teutomanen’ erin, over het algemeen met enig succes, om aan het Vlaams een grote invloed te geven. Op politiek vlak werden zij gekenmerkt door diepe anti-Franse tendenties en nationalistische gevoelens, die de idee tot uiting brachten van een groot Duits rijk, waarvan Vlaanderen deel zou uitmaken; daarom werd de Vlaamse beweging krachtig gesteund door Duitsland”. (MEGA, I/24 Apparat, p. 1051)

Over deze laatste kwestie verwijzen wij o.a. naar Lode Wils Flamenpolitik en activisme. De Vlaamse Beweging tegenover België tijdens de Eerste wereldoorlog, 1974; en:“Flamenpolitik verscheurde de Vlaamse Beweging: Vlaamsgezinden verlangden naar het België van voor de oorlog, in Intermediair, 1994.

Voetnoten

Voetnoten
1 “Flandern von der Theilung von Verdun bis nach 1500 Theil von Frankreich – daher das Festsetzen der französischen Sprache – vermehrt durch den flämischen Handel in Mittelalter wo die Kaufleute sicher kein Flämisch unter den italienischen etc. Kaufleute sprachen. Und jetzt verlangen die Teutomanen die Herstellung der flämischen Sprache die selbst die Holländer nicht für voll anerkennen, die flämische Bewegung der Pfaffen! It is time daß die Flamander endlich Eine Sprachen haben statt 2, und das kann nur französisch sein.” (Varia über Deutschland, MEGA I/24, S.738-349.)