Het Verenigd Koninkrijk (VK) verliet uiteindelijk de Europese Unie op 31 december, na 48 jaar lidmaatschap. Sinds het oorspronkelijke besluit om te vertrekken, dat in juni 2016 tijdens het speciale referendum werd genomen, heeft de uitvoering meer dan vier moeizame jaren gekost. Vandaar de vraag: wat betekent de deal voor het Britse kapitaal en voor de werkers?

Voor de Britse producenten is het tariefvrije regime van de interne markt van de EU gehandhaafd. Maar de Britse regering zal opnieuw moeten onderhandelen over nieuwe bilaterale verdragen met regeringen over de hele wereld, die voorheen waren opgenomen in EU-deals. Mensen zullen niet langer vrij kunnen werken in beide economieën, voor alle goederen zal aanzienlijk extra papierwerk nodig zijn om de grenzen te passeren en sommige zullen uitgebreid worden gecontroleerd om te verifiëren of ze voldoen aan de lokale regelgevingsnormen. Wrijvingsloze handel is voorbij; inderdaad, zelfs tussen Noord-Ierland en het vasteland van Groot-Brittannië met een nieuwe douanegrens over de Ierse Zee.

En dat betreft alleen de goederenhandel, waar de EU de bestemming is van 57% van de Britse industriële goederen. De Britse regering heeft met hand en tand gevochten om de visserijsector te beschermen (en faalde), maar de sector draagt slechts 0,04% bij aan het Britse bbp, terwijl de dienstensector meer dan 70% bijdraagt. Het meeste hiervan wordt natuurlijk niet geëxporteerd, maar toch draagt de export van diensten 30% bij aan het Britse bbp. En 40% van die dienstenhandel vindt rechtstreeks met de EU plaats (Fig. 1)

Fig. 1 – UK export en import van goederen (rood) en diensten (zwart) in miljarden pond, 2017. Enerzijds de uitwisseling met de EU en de Europese Vrijhandelsassociatie (EFTA, waartoe ook bv. Noorwegen, Ijsland en Zwitserland behoren) , anderzijds met de rest van de wereld.

Hoewel het VK een enorm tekort op de goederenhandel met de EU heeft, wordt dat gedeeltelijk gecompenseerd door een overschot in de dienstenhandel met de EU. Dit overschot zit vooral in de financiële en professionele dienstverlening waarmee de City of London voorop loopt. De export van Britse financiële diensten is jaarlijks £ 60 miljard waard, terwijl de import van zulke diensten £ 15 miljard bedraagt. En 43% van de export van financiële diensten gaat naar de EU.

De Brexit-deal met de EU heeft niets gedaan voor deze sector. Professionele dienstverleners verliezen automatisch hun bevoegdheid om in de EU te werken aangezien de deal geen wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor de hele EU  inhoudt. Dit betekent dat beroepen zoals artsen en dierenartsen tot ingenieurs en architecten hun kwalificaties erkend moeten krijgen in elke EU-lidstaat waar ze willen werken.

En de deal heeft geen betrekking op de toegang van financiële diensten tot de EU-markten, die nog door een afzonderlijk proces moet worden bepaald waarbij de EU ofwel eenzijdig ‘gelijkwaardigheid’ verleent aan het VK en zijn gereglementeerde ondernemingen, of de ondernemingen toestaat toestemming te vragen aan individuele lidstaten. Het komend jaar zullen er wellicht beetje bij beetje handelsovereenkomsten worden gesloten op deze gebieden. Maar de Britse dienstensector zal voor zijn export ongetwijfeld slechter af zijn dan binnen de EU het geval was.

En dat is belangrijk, want het VK is een ‘rentenierseconomie (‘rentier economy‘)  die sterk afhankelijk is van de financiële en zakelijke dienstverlening. Financiële diensten dragen 7% bij aan het Britse bbp, zo’n 40% meer dan in Duitsland, Frankrijk of Japan.(Fig. 2)

Fig. 2 – Bijdrage van de financiële diensten aan het Brits bbp.

Het VK is een land van bankiers, advocaten, accountants en mediamensen, eerder dan van ingenieurs, bouwers en fabrikanten. Het VK heeft een enorme topzware bankensector, maar een kleine productiesector in vergelijking met andere G7-economieën. (Fig. 3)

Fig. 3 – Het aandeel van de industriële sector in het bbp van diverse economieën. In Duitsland bedraagt dit 30%, in het Verenigd Koninkrijk slechts 10%.

Hoe zit het met de impact op de werkende mensen? Bij het verlaten van de EU komt het weinige dat Britse werknemers ten goede kwam van de EU-regelgeving in gevaar in een land dat al het meest gedereguleerde is in de OESO. De EU-regels omvatten een maximum van 48 uur werk per week (alhoewel boordevol vrijstellingen); gezondheids- en veiligheidsvoorschriften; regionale en sociale subsidies; wetenschappelijke financiering; milieucontroles; en natuurlijk vooral vrij verkeer van werknemers. Dat alles is of wordt geminimaliseerd.

Ongeveer 3,7% van de totale beroepsbevolking in de EU – 3 miljoen mensen – werkt nu in een andere dan hun eigen lidstaat. Sinds 1987 hebben meer dan 3,3 miljoen studenten en 470.000 docenten deelgenomen aan het Erasmusprogramma van de EU. Dat programma sluit vanaf nu Britten uit. De immigratie naar het VK vanuit EU-landen is aanzienlijk geweest; maar het werkt ook andersom, met veel Britten die in continentaal Europa werken en wonen. Met het VK uit de EU, zullen Britten worden onderworpen aan werkvisa en andere kosten die hoger zullen zijn dan het totale geldbedrag dat per persoon wordt bespaard met de bijdragen aan de EU.

Per saldo hebben EU-immigranten (inderdaad alle immigranten) meer bijgedragen aan de Britse economie op het gebied van belastingen (op inkomen en btw), door het vervullen van laagbetaalde banen (ziekenhuizen, hotels, restaurants, landbouw, transport) dan ze hebben gekost (in extra kosten van scholen, openbare diensten enz.). Dat komt omdat de meesten jong zijn (vaak alleenstaand) en pensioenpremies betalen voor die Britten die met pensioen zijn. Het Brexit-referendum heeft al geleid tot een scherpe daling, met 50.000 à 100.000, van de netto-immigratie naar het VK vanuit de EU,  en dit is nog steeds dalende. Dat kan alleen maar bijdragen aan het verlies van nationaal inkomen en belastinginkomsten op langere termijn.

De meest nuchtere schattingen van de impact van het verlaten van de EU suggereren dat de Britse economie in reële termen langzamer zal groeien dan als het lid was gebleven. Mainstream economische instituten, waaronder de Bank of England, denken dat het VK de komende tien tot vijftien jaar een cumulatief verlies van het reële bbp van tussen de 4 en 10% van het bbp zou lijden door het verlaten van de EU, of ongeveer 0,4 procentpunt van de jaarlijkse bbp-groei. Dat is een cumulatief verlies van 3% van het BBP per persoon, wat overeenkomt met ongeveer £ 1000 per persoon per jaar.

Het Britse Office for Budget Responsibility schat dat een derde van dit relatieve verlies al heeft plaatsgevonden vanwege de afname van het tempo van de bedrijfsinvesteringen sinds het referendum. Als gevolg van de onzekerheid over de Brexit-deal investeerden binnenlandse bedrijven minder en vond een sterke daling van buitenlandse investeringen in het VK plaats (Fig. 4) .

Fig. 4 – Investeringen in het VK als percentage van het bbp.

En dan heeft de COVID-pandemie natuurlijk de economische activiteit gedecimeerd. In 2020 zal het VK de grootste daling van het bbp ondergaan onder de grote economieën, behalve Spanje, en in 2021 langzamer herstellen dan andere economieën.

Het Britse kapitalisme ging al flink achteruit voordat de pandemie toesloeg. Het handelstekort met de rest van de wereld was opgelopen tot ongeveer 6% van het bbp; en de reële bbp-groei was teruggevallen van meer dan 2% per jaar tot minder dan 1,5%, terwijl de industriële productie het met 1% moest stellen. De Britse economie kende al een zwakke groei van de investeringen en productiviteit  (Fig. 5)   en met andere OESO-landen (Fig. 6).

 

Evolutie van de productiviteit per gewerkt uur in het VK ; het tweede kwartaal van 2008 wordt als basis 100 genomen.

 

Fig. 6 – Evolutie van de productiviteit (1970-2015) in diverse economieën.

De investeringen in technologie en R&D waren matig, meer dan een derde minder dan het OESO-gemiddelde (Fig. 7)

 

Fig. 7 – Bruto investeringen in Research & Development (1990-2017) als percentage van het bbp in diverse economieën.

En de reden hiervoor is duidelijk: de gemiddelde winstgevendheid van het Britse kapitaal is gedaald. Zelfs voordat de pandemie in 2020 toesloeg, lag de gemiddelde winstgevendheid (volgens officiële statistieken) 30% onder het niveau van eind jaren negentig en was, los van de Grote Recessie, al op een dieptepunt (Fig. 8).

Fig. 8 – Bruto winst op het geïnvesteerd kapitaal in procent, Verenigd Koninkrijk 1997 – 2019.

Sinds het referendum van 2016 is de winstgevendheid in het VK met bijna 9% gedaald, vergeleken met kleine stijgingen in de eurozone en de VS. En volgens de AMECO-prognose voor de winstgevendheid van de eurozone zal het VK tegen 2022 18% onder het niveau van 2015 liggen! (Fig. 9)

Fig. 9 – Procentuele verandering van de winst op kapitaal in vergelijking met 2015, voor de periode 2015-2019 (rood), 2015-2020 (blauw) en een prognose voor 2015-2022 (zwart. Links voor de US, midden voor de Eurozone, rechts voor het VK.

Als gevolg hiervan zullen de investeringen van het Brits kapitaal dalen en zullen naar verwachting tegen 2022 maar liefst 60% lager zijn dan in het referendumjaar 2016. (Fig. 10)

Fig. 10 – Procentuele verandering in netto reële investeringen in vergelijking met 2016, voor de periodes 2016-2019 (rood), 2016-2020 (blauw) en een prognose voor 2016-2022 (zwart). Links voor de eurozone (EZ), vervolgens Duitsland, Frankrijk, het VK en de Verenigde Staten.

Maar misschien kan het VK aan deze sombere voorspellingen ontkomen, zoals de regering beweert, omdat de Britse industrie en de stad Londen zich nu ‘vrij van de ketenen’ van EU-regelgeving over de hele wereld kunnen uitbreiden. En het wordt steeds duidelijker hoe het denkt dit te kunnen doen – door van Groot-Brittannië een belasting- en reguleringsvrije basis te maken voor buitenlandse multinationals. De regering plant ‘vrijhavens’ of zones; gebieden met weinig tot geen belasting om de economische activiteit te stimuleren. Hoewel ze geografisch in een land gelegen zijn, bestaan ze in wezen buiten de grenzen voor belastingdoeleinden. Bedrijven die actief zijn in deze vrijhavens kunnen profiteren van uitstel van betaling van belastingen totdat hun producten naar elders worden verplaatst, of ze kunnen deze helemaal vermijden als ze goederen binnenbrengen om op te slaan of ter plaatse te vervaardigen voordat ze ze opnieuw exporteren.

Helaas voor de regering tonen onderzoeken aan dat vrijhavens het moment waarop de belasting wordt betaald eenvoudigweg uitstellen, omdat de invoer nog steeds de eindafnemers in het hele land moet bereiken. En de prikkels kunnen ook de verplaatsing van activiteiten bevorderen die hoe dan ook zouden hebben plaatsgevonden, van het ene deel van het VK naar het andere. Bovendien zouden belastingvoordelen een verlies aan inkomsten voor de schatkist kunnen betekenen. En vrijhavens lopen het risico het witwassen van geld en belastingontduiking in de hand te werken, aangezien goederen meestal niet worden onderworpen aan controles die elders standaard zijn. Een gedereguleerd Groot-Brittannië zal de economische groei niet herstellen, laat staan goede, goedbetaalde banen voor goed opgeleide en geschoolde arbeidskrachten opleveren. Het zal de winsten van multinationals alleen maar vergroten, met behulp van goedkope, ongeschoolde arbeidskrachten.

Kortom, de Brexit-deal is een ander obstakel voor aanhoudende economische groei voor Groot-Brittannië. Maar de inzinking van de COVID-pandemie en de onderliggende zwakte van het Britse kapitaal zijn veel schadelijker voor de economische toekomst van het VK dan de Brexit. Brexit is slechts een extra last voor het Britse kapitaal, zoals het ook voor Britse huishoudens zal zijn.

Michael Roberts is een Brits marxistisch econoom, auteur van The Great Recession: a Marxist view (2009) en The Long Depression: Marxism and the Global Crisis of Capitalism  (2016).

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op zijn blog. Nederlandse vertaling: redactie Ander Europa.