In november dit jaar vinden er weer presidentsverkiezingen plaats in de Verenigde Staten van Amerika. Dan komen de republikein Donald Trump en de democraat Joe Biden tegenover elkaar te staan. Eigenlijk gaat het om veel meer dan om een strijd tussen twee mannen. Amerika is een ernstig verdeeld land. Ideologische en materiële tegenstellingen verscheuren het land. Grote groepen mensen staan elkaar naar het leven. De afgelopen maanden zijn we getuige geweest van explosies van geweld na de moord op George Floyd. Wie van dit alles iets meer wil begrijpen, doet geen slechte zaken als hij of zij grijpt naar het boek van Jill Lepore met als titel Deze Waarheden – een geschiedenis van de Verenigde Staten.

Het boek van Lepore is wel een pil, de Nederlandse uitgave telt 1040 bladzijden. Maar het leest als een trein. Met kleine en grote gebeurtenissen, soms nooit eerder beschreven, wordt de aandacht gemakkelijk vast gehouden.

Contradicties vanaf de start

Jill Lepore begint haar geschiedenis in 1492 bij de landing van Columbus. Niet omdat het Amerikaanse continent daarvoor geen geschiedenis zou hebben, maar omdat de statelijke vorming van het huidige Amerika zich dan begint te ontplooien. De Spanjaarden brachten behalve dodelijke ziekten een bestuur waarin uitbuiting en onderdrukking, massamoord en slavernij, overgoten met een saus van christelijk geloof, hun eerste sporen trokken. In het kielzog daarvan kwamen er óók discussies over vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid mee. Vijftig jaar na Columbus was Bartolomé de Las Casas daarvan de belangrijkste woordvoerder.

En er was meer dan verbaal verzet. Jill Lepore laat zien dat Indianen en zwarte slaven uit Afrika steeds weer in opstand kwamen tegen de Spaanse heersers. Als de Engelsen eind 16e eeuw de Spanjaarden verdrijven uit Noord Amerika beloven ze een eind te maken aan de Spaanse wreedheden. Echter, als Sir Francis Drake op zijn schip ruimte maakt om een groep Engelse kolonisten mee te nemen, zet hij rücksichtslos 300 Afrikanen overboord… Ook onder het Engelse regiem worden uitbuiting en onderdrukking genadeloos voortgezet. Dus bleef ook het verzet daartegen van de Indianen en de slaven; verzet dat rond 1700 de omvang kreeg van een regelrechte oorlog. Dat leidde tot soms bizarre tegenstrijdigheden: zo was de Engelse filosoof John Locke van mening dat álle mensen vrij en gelijk zijn geboren, maar dat in een staat van oorlog absolute onderwerping van slaven gewettigd was. Jill Lepore haalt haar hele boek, dus de hele Amerikaanse geschiedenis door, dit soort contradicties naar boven.

Eén oorlog gewonnen – één oorlog verloren

In de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog tegen de Engelsen van 1775 tot 1783 deden staten mee die slavenhandel uitdrukkelijk verboden, zoals Pennsylvania, maar ook een staat als Virginia, waar nog 300.000 slaven werden gehouden. Eén van de leidende ‘founding fathers’ Benjamin Franklin was een verklaard tegenstander van slavernij, maar had er zelf wél drie! Een andere founding father, Thomas Jefferson schreef dan wel bij de Onafhankelijkheidsverklaring in 1776 dat het ging om ‘Deze Waarheden: alle mensen zijn gelijk geschapen en hebben recht op leven, vrijheid en geluk’, maar tegelijk werd de slavernij in de zuidelijke staten niet aangepakt om de eenheid in de strijd tegen de Engelsen niet in gevaar te brengen. Lepore concludeert dat de oorlog om de onafhankelijkheid werd gewonnen en die tegen de slavernij werd verloren.

In de Grondwet van 1788 werden zwarte slaven wel meegeteld om de belangrijkheid van een staat te bepalen, maar toch niet voor meer dan 3/5e inwoner. De eerste president, founding father George Washington, die een  jaar later werd gekozen, ‘bezat’ maar liefst 123 slaven. Zijn vrouw had er nog eens een kleine 200. Vlak voor zijn overlijden in 1799 liet George Washington vastleggen dat na zijn dood én die van zijn vrouw al hun slaven moesten worden vrijgelaten, hetgeen de gemoedsrust van zijn vrouw niet erg ten goede kwam…

Frederick Douglas

Jill Lepore beschrijft dan de ontwikkeling van de Verenigde Staten in de twee eeuwen die volgden op de onafhankelijkheid. Een tijdperk van groei en nieuwe technologie. Ze schenkt extra aandacht aan de komst van kranten (nieuws!), telegraaf (communicatie!) en fotografie (beeld!), die alle drie een grote rol gingen spelen in de opinievorming van de mensen. Die opinies werden soms flink opgepookt in een Amerika dat stijf bleef staan van de tegenstellingen. Controverses tussen mannen en vrouwen, tussen blank en zwart, tussen christenfundamentalisten en toleranten, en vooral tussen het agrarische zuiden (de Confederatie) en het industrialiserende noorden (de Unie).

In die periode haalt Lepore twee ‘helden’ naar voren. De ene is Abraham Lincoln, die uiteindelijk het noorden zou aanvoeren in de Amerikaanse Burgeroorlog van 1861 tot 1865. De andere held is Frederick Douglas, een slaafgeborene die in 1838 verkleed als zeeman aan de slavernij ontsnapt. Na drie jaar zelfstudie werpt hij zich op als redenaar tégen de slavernij. Hij houdt wel 100 speeches in één jaar, wordt de meest gefotografeerde Amerikaan en weet duizenden witten en zwarten te inspireren. Zijn analyses zijn haarscherp  en begeesterd: “Een schip dat aan anker ligt (…) zal geen weerstand ontmoeten. Maar zodra zij haar zeilen hijst en vaart zet, naar open zee koerst, dan zal de weerstand toenemen. (…) Neem dan een voorbeeld aan de moedige matroos, die bij bewolking en in duisternis, in hagel, regen en storm vecht tegen alles wat de zee opwerpt om zijn voortgang te verhinderen en je zult veilig je nobele doelen bereiken!”.

Met een andere uitspraak zou Douglas helaas meer gelijk krijgen: ”Wat op papier is geregeld, is nog geen praktijk.” Want het noorden won de burgeroorlog en de slavernij werd afgeschaft. Via het 13e Amendement verdween ook de 3/5e-mensregel uit de Grondwet. Alleen de Indianen telden nog steeds niet mee.  Maar voor de 4 miljoen ex-slaven braken allesbehalve betere tijden aan.

Een razend revanchisme

In de zuidelijke staten raasde het revanchisme. Onmiddellijk na de nederlaag werd de Ku Klux Klan (KKK) opgericht om de zwarte bevolking eronder te houden. Lynchpartijen waren aan de orde van de dag. Slavernij was dan wel officieel in heel Amerika verboden, in het zuiden werden desalniettemin steeds meer wetten aangenomen, waarmee de rechten van de ex-slaven werden ingeperkt. Tussen 1880 en 1964 werden tientallen van dergelijke ‘Jim Crow-wetten’ aangenomen. In Alabama betekende dit dat van de 180.000 kiesgerechtigde zwarten er slechts 3.000 echt hun stem konden uitbrengen. De segregatie, het onderscheid tussen wit en zwart, werd gedoogd met als motto: ‘’gelijk maar apart”. Van gelijkheid was echter geen sprake: Jim Crow en de KKK stonden voor onderschikking van de ex-slaven middels wetgeving en lichamelijke terreur.

Racisme trof ook de Chinese immigranten die massaal in Amerikaanse steenkoolmijnen kwamen werken. In 1882 werd een Wet op de Uitsluiting van Chinezen aangenomen, waardoor hun weg naar burgerschap werd geblokkeerd. De toch al rechteloze Indianen werden in 1890 definitief militair verslagen in de slachting bij Wounded Knee.

Klassenstrijd naast rassenstrijd

Naast de rassenstrijd was er een toenemende klassenstrijd. De verschillen tussen arm en rijk werden groter. Rond 1900 bezat 1% van de Amerikanen 51% van het nationale vermogen terwijl 44% het met slechts 2% van dat vermogen moest doen. Dat leidde o.a. tot de oprichting van een populistische  volkspartij The People’s Party, die het verschil tussen arm en rijk wilde aanpakken. En in 1901 werd de toenmalige president McKinley door een heuse anarchist doodgeschoten. Van een verbinding tussen de strijd van arme blanken en die van andere armen was geen sprake. The People’s Party weigerde op te komen voor de gekleurde medemens, voor vrouwen en kwam bij tijd en wijle behoorlijk antisemitisch uit de hoek.

Aan het begin van de twintigste eeuw betrad Amerika een nieuw tijdperk. Na de spoorwegen en de telegraaf maakten de auto (Ford!), de telefoon, de radio en de film hun opwachting. Wolkenkrabbers gingen de skylines van de steden domineren. The People’s Party ging op in de Democratische Partij, maar het was de republikeinse president Theodore Roosevelt die met meer sociale wetgeving kwam, o.a. de afschaffing van kinderarbeid. Het Hooggerechtshof zorgde er weer wel voor dat de zogenaamde Darwinisten met ‘het recht van de sterkste’ de overhand behielden boven ‘de socialen’. De socialist Eugene Debs kreeg bij de verkiezingen van 1912 met zijn Socialist Party weliswaar 400.000 stemmen, maar kreeg verder niet veel poot aan de grond.

Isolationisme en globalisme

Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) laaide de interne strijd tussen de isolationisten en de globalisten van toen op: niet of wel meevechten op de Europese slagvelden. Uiteindelijk werd wél deelgenomen aan de oorlog, maar de vorming van een Volkenbond daarna, nota bene voorgesteld door de eigen president Wilson, werd weer afgestemd. Van al te veel gedoe met internationale instellingen wilde een meerderheid toen al niks weten.

Ten tijde van de democraat Wilson werd in 1920 wel na tientallen jaren van felle strijd het algemeen kiesrecht voor vrouwen veroverd. Vooral voor blanke vrouwen, voor veel zwarte vrouwen werd dit pas 45 jaar later in 1965 gerealiseerd.  Na 1920 viel de vrouwenbeweging uiteen. De hele beweging was weliswaar voor dat kiesrecht opgekomen, maar nu wilde een deel verder op het pad van de volledige gelijkberechtiging met mannen en een ander deel wilde de speciale bescherming van vrouwen, waar die bestond, niet prijsgeven. Hoeveel mannen en vrouwen het allemaal wel best vonden, weten we niet. Wél weten we dat na de beurkrach van 1929 in 1933 de hervormingsgezinde democraat Franklin Delano Roosevelt tot president werd gekozen. In zijn kielzog beijverde zijn echtgenote, de uiterst progressieve Eleanor, zich actief voor meer sociale rechtvaardigheid.

De New Deal

Franklin Delano Roosevelt ging de crisis te lijf met een beleid dat hem werd ingefluisterd en toegeroepen door John Maynard Keynes. Dat betekende: géén bezuinigingen, maar juist overheidsinvesteringen in openbare werken om de werkgelegenheid en de hele economie aan te jagen. Ook werden de vakbonden erkend en betrokken bij sociale voorzieningen om daarmee de bestedingen ten gunste van de economie op peil te houden. Deze maatregelen vormden samen de New Deal en waren succesvol.

De inzet ten tijde van de Tweede Wereldoorlog van 1939 tot 1945 droeg bij aan dat succes. In die periode verviervoudigde het Amerikaanse ambtenarenapparaat tot bijna 4 miljoen medewerkers en vertienvoudigde de nationale begroting tot 100 miljard dollar. Dat dreef de belastingen flink op: van 23% voor de laagstbetaalden tot 94% voor de multimiljonairs. En toch kwamen de Verenigde Staten in 1945 als dé supermacht uit de oorlog. Gewoonlijk wordt het tijdperk van Franklin Delano Roosevelt, die driemaal als president werd herkozen tot hij stierf in 1945, gezien als een uitzonderlijk vooruitstrevend tijdperk. Maar heel veel kwesties waren nog lang niet uit de wereld.

De G.I.Bill

Roosevelt’s opvolger Truman nam nog wel een bijzonder lucratieve maatregel: de G.I.Bill, een voorziening voor alle soldaten die in de Tweede Wereldoorlog gediend hadden. Voor 16 miljoen veteranen kwamen er uitkeringen, goedkope leningen en beurzen. Ruim 8 miljoen veteranen gingen naar school en universiteit. In één klap ging het opleidingsniveau flink omhoog en werd de middenklasse enorm versterkt. De G.I.Bill kostte pakweg 15% van de nationale begroting, maar leverde uiteindelijk véél meer op. Een bloeiende economie en welvaart. Maar niet voor iedereen. De Amerikaanse vrouwen profiteerden nauwelijks, ondanks hun inzet in de oorlogsindustrie. Van de 100.000 zwarte veteranen die een opleiding wilden volgen, werd slechts 20% toegelaten. Ondanks de opbrengst voor miljoenen blanke jongens versterkte de G.I.Bill voor miljoenen anderen de sociale ongelijkheid. En ondergronds broeide een kwaadaardig conservatisme.

Anticommunisme

Lepore geeft in haar gehele boek veel aandacht aan de media en hun vermogen om de publieke opinie te beïnvloeden dan wel te vergiftigen. Na kranten en radio begon na de oorlog de televisie daarbij mee te spelen. In 1952 had al 45% van de Amerikaanse huishoudens een tv-toestel. Er kwamen steeds meer public-relations-bureaus die op de mening van de mensen gingen inspelen. Het bekendste en meest succesvolle pr-bureau in die tijd was Campaign Inc, van het echtpaar Baxter-Whitaker. Veelzeggend was de bijnaam voor dit rechts georiënteerde bureau, dat o.a. verbonden was met de krantenmagnaat Hearst: De Leugenfabriek. Het werd ook een sport om met peilingen, zoals van Gallup, het politieke beleid te beïnvloeden. Een veelbelovend plan van Truman om voor iedereen een toegankelijke openbare gezondheidszorg te scheppen werd door Campaign Inc, en de miljoenen dollars daarachter, getorpedeerd. Het plan voor een soort ziekenfonds werd afgeschoten alsof het tot een ‘socialistische staatsdictatuur’ zou leiden.

Tegelijkertijd verslechterende de verhouding met de Sovjet Unie en ‘ontbrandde’ de Koude Oorlog . In 1949 werd de Noord Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) opgericht. De militaire uitgaven verdrievoudigden in drie jaar tijd. De uiterst rechtse Republikein Joseph McCarthy startte een furieuze anticommunistische hetze, waarin intellectuelen en kunstenaars aan diverse schandpalen werden genageld. Zijn complottheorieën tierden welig. Lepore  wijst op de stevige steun die McCarthy kreeg van een meerderheid van de vrouwen in de Republikeinse Partij. Met veel fanatisme gingen zij de straat op om maatregelen te eisen tegen homoseksuelen, communisten en andere ‘perverselingen’. Zij kregen bijval vanuit de radicaal rechtse christelijke hoek, waar predikers en performers als Billy Graham de massa’s gelovigen opzweepten.

Toen McCarthy meende ook hoge militairen te moeten aanpakken, overspeelde hij zijn hand. De Republikeinse opvolger van president Truman, de voormalige generaal Eisenhower, zette hem op dood spoor. Eisenhower deed wel meer opmerkelijke zaken voor een ex-militair en een republikein. Hij verafschuwde de wildgroei van de wapenindustrie en probeerde het Militair Industrieel Complex, zoals hij dat noemde, in te tomen. En hij maakte zowaar werk van een aanpak van de segregatie. In 1957 stuurde hij zelfs troepen van de 101-luchtlandingsdivisie naar Little Rock om daar zwarte scholieren te beschermen tegen de plaatselijke politie en de Nationale Garde. De lokale autoriteiten gaven toen tijdelijk toe, maar besloten vervolgens om de openbare scholen, die toegankelijk moesten zijn voor iedereen, te sluiten. Probleem opgelost!

Roerige zestiger jaren

Op het moment dat de democraat John F. Kennedy (43) tot jongste president van Amerika wordt gekozen, zijn de verschillen tussen Democraten en Republikeinen niet erg groot. Kennedy zoekt ook de confrontatie met ‘de communisten’ in Berlijn, Cuba en vooral Vietnam. Maar in eigen land groeit de onrust. Twee bewegingen versterken elkaar: de anti-oorlog-beweging krijgt momentum en de anti-racisme-strijd laait op. De zwarte dominee Martin Luther King en Malcolm X voeren duizenden aan bij acties tegen de segregatie. In november 1963 wordt John F. Kennedy vermoord. Twee maanden later verklaart zijn opvolger Lyndon B. Johnson in The War on Poverty de oorlog aan armoede en racisme. Helaas is het papier wederom geduldiger dan de praktijk. Sociale en raciale rechtvaardigheid blijven ver te zoeken.

De kosten van de oorlog in Vietnam, waar uiteindelijk 400.000 G.I’s vechten, rijden de sociale programma’s in de wielen. Het verzet radicaliseert. Vanaf 1965 branden de Amerikaanse binnensteden met grote regelmaat. Black Panthers zoals Stokely Carmichael, Bobby Seale en Huey Newton gaan gewapend de straat op. 1968 wordt een cruciaal jaar. Martin Luther King en Robert Kennedy worden door rechtsextremisten vermoord. In Vietnam wordt duidelijk dat Amerika daar de oorlog niet kan winnen. Ondanks dat er 3 x zoveel bommen op dat land worden geworpen dan in de hele Tweede Wereldoorlog op Europa, brengen de Vietnamezen bij het Tet Offensief de Amerikanen een flinke slag toe. Het verzet tegen de oorlog zwelt aan. Daarbij vallen in Amerika zelf ook doden, zoals in Kent, Ohio. De opvolger van president Johnson, de republikein Richard Nixon, zou de oorlog met zijn adviseur Kissinger nog escaleren en uitbreiden tot Laos en Cambodja, maar moest in 1975 toch het hazenpad kiezen uit Saigon, vanaf dat moment Ho Chi Min Stad.

Groeiende tegenstelling witte en zwarte arbeiders

Lepore wijst bij de verkiezing van Nixon in 1969 op een verontrustend verschijnsel. De tegenstelling tussen de blanken en de Afro Amerikanen in de arbeidersklasse neemt toe. Voor het eerst stemt een minderheid van 30% van de blanke arbeiders nog op de Democraten, waar dat voorheen rond de 60% was. Terwijl van de Afro Amerikaanse arbeiders nu 90% op de Democraten stemt, waar dat 70% was. Vanuit een klassestandpunt is die verdeeldheid geen goed teken. Tussen de regels door verwijt ze de Democraten dat ze hun oorspronkelijke aanhang zijn gaan verwaarlozen.

Er zijn ook wel veel fronten waarop gestreden wordt in de zeventiger jaren: racisme, feminisme, homoseksualiteit, abortus en wapenbezit. Dat gebeurt op straat én in de media. Lepore voegt aan het rijtje krant, radio, tv nu toe: computers en internet. Ze wijst er op dat telkens bij een nieuw medium aanvankelijk de pioniers met een streven naar vooruitgang en vrijheid de overhand hebben, maar zodra het Grote Geld zich ermee gaat bemoeien, slaat de balans door naar manipulatie, commercie en handhaving van het heersende kapitalistische systeem.

Einde van de New Deal

Een ander terugkerend thema van Lepore – de tegenstrijdigheden tot in de hoogste Amerikaanse regionen – illustreert ze aan de hand van het optreden van het echtpaar Gerald en Betty Ford. Als president Nixon na een afluisterschandaal (Watergate!) in 1974 wordt afgezet, wordt Gerald Ford president. Als behoudend republikein maakt hij niet veel werk van ‘gelijke rechten’ en keuzevrijheid voor abortus. Zijn echtgenote echter voert daar buiten het Witte Huis felle campagnes voor. Ze heeft daarbij niet heel erg veel succes. Binnen de Republikeinse Partij heeft ze een geduchter tegenstander dan haar man: Phyllis Schlafly. Die dame weet ook van campagne voeren en twee daarvan zijn uiterst succesvol: met STOP ERA (Equal Rights Amendment) en END ABORTION NOW blijven gelijke rechten en abortus in de verdomhoek. Eind tachtiger jaren ten tijde van Ronald Reagan slagen activisten van ACT-UP in hun strijd tegen aids er wél in om medische voorzieningen en een grotere acceptatie van homoseksualiteit af te dwingen.

Maar tijdens het daaropvolgende presidentschap van de Clintons, lukt het Bill en Hillary niet om een systeem van publieke gezondheidszorg te realiseren. Staatsbemoeienis is en blijft een taboe. De democraat Bill Clinton geeft aan die opvatting trouwens zelf steeds meer toe. Op het gebied van sociale voorzieningen en financiële regelgeving breekt hij de laatste resten van de New Deal van Roosevelt af. Het leidt tot een wildgroei in de wereld van de banken en doet de verhouding tussen de Democraten en de arbeiders geen goed. Wanneer Clinton bovendien de cyberwereld dereguleert worden ook het internet en de sociale media een speelbal van de grote ondernemingen en de miljardairs.

Concurrentie in slachtofferschap

Jill Lepore wijst er op dat in deze periode rond 2000 tevens de rechtse én linkse identiteitspolitiek opleeft met nog meer verdeeldheid als gevolg. Rechtse identiteitspolitiek was er altijd al, geconcentreerd in trots op de natie en het blanke ras. Bij links waren er bij tijd en wijle ook opflakkeringen van sterke groepsgevoelens, zoals bij de Black Panthers, in het radicaal-feminisme en in de homobeweging. Maar na de millenniumwisseling verdwijnt het linkse motto van ‘solidariteit over verschillen heen’ steeds meer achter het benadrukken van het lijden onder onderdrukking en achterstelling van specifieke groepen. Van zwarten, vrouwen, gehandicapten, indianen, homo’s, transgenders, e.d. Soms wordt er zelfs geconcurreerd in slachtofferschap. Lepore beschrijft dat na een dodelijke aanslag op een homobar vanuit antiracistische hoek werd gereageerd met als commentaar dat de slachting bij Wounded Knee erger was… Op de universiteiten ging de linkse identiteitspolitiek bovendien gepaard aan eisen tot politieke correctheid die het klimaat voor vrije meningsuiting en debat volkomen vergiftigden.

“Lopen over glasscherven”

Onder George Bush schokt de aanslag op de Twin Towers in 2001 het hele bestel. Tijdens de War on Terror in Afghanistan en later Irak voert mediagigant Fox het nationalisme en de oorlogsretoriek op tot grote hoogte, terwijl de onafhankelijke pers zich een hele tijd onderwerpt aan zelfcensuur. Binnen en tussen de traditionele partijen neemt de wrijving toe. De overheid treedt steeds verder terug. Chaos werd troef. Het land raakte in een toestand waarin de ultrarechtse radiopresentator Alex Jones via internet met Infowars een miljoenenpubliek met bizarre complottheorieën aan zich wist te binden. Eén van die theorieën was dat Barack Obama geen Amerikaan zou zijn, maar een stiekeme Afrikaanse moslim.

Toch wordt Obama in 2009 tot president gekozen en in 2013 herkozen. Maar volgens Lepore moest hij zijn gehele presidentschap lopen over de glasscherven van verdeeldheid. Bij zijn aantreden kreeg hij al snel te maken met Black Lives Matter en Occupy op links en met de Tea Party op rechts. Veertig jaar identiteitspolitiek zaten hem dwars. Heel erg veel is er uiteindelijk onder Obama niet veranderd en na een furieuze campagne rond Make America Great Again én blunders van de Democraten rond Hillary Clinton werd dus Donald Trump in 2017 tot president gekozen.

“Navigeren op de sterrren”

In haar slotbeschouwing is Jill Lepore niet uitgesproken optimistisch. Het land is sinds het ontstaan als natie zo’n 500 jaar geleden een belofte van Vrijheid, maar het wordt tegelijkertijd gekenmerkt door Verdeeldheid. Momenteel wordt Amerika verscheurd door tegenstellingen rond ras, geslacht, abortus, homoseksualiteit, migratie, klimaat en wapenbezit. Tegenstellingen die diep ingrijpen in het dagelijkse leven, met vergaande gevolgen voor werk, inkomen, woning en status. Tegenstellingen die dus al 500 jaar niet zijn overwonnen. Amerika is ook het land waar vooruitstrevende krachten, in het bijzonder de Democraten kansen hebben laten liggen.

Misschien met uitzondering van Bernie Sanders heeft links “nagelaten om brede steun onder de bevolking te werven en in plaats daarvan  gekozen voor juridische lapmiddelen, politiek theater en zuiverheidskruistochten”. Toch is ze niet alleen pessimistisch. Ze heeft haar hoop gevestigd op de jeugd en iets voorzichtiger: op toekomstige generaties. In navolging van de strijder voor sociale gerechtigheid Frederick Douglas geeft ze hen een opdracht mee gevat in een maritieme metafoor, die zo eindigt: “Weet dat vuur en vonken en hamers en aambeelden niet genoeg zijn, in de hitte van idealen moet een anker worden gesmeed. En om het schip door weer en wind te loodsen, moet een oude en vergeten vaardigheid worden geleerd: navigeren op de sterren.”

Jill Lepore, These Truths, a History of the United States. € 17,96. In het Nederlands verschenen als Deze Waarheden, een geschiedenis van de Verenigde Staten. €49,99.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Grenzeloos.