Piet Hagen schreef met Koloniale oorlogen in Indonesië een indrukwekkend overzichtswerk over het eeuwenlange militaire geweld van Nederland en andere veroveraars in de Indonesische archipel. Pepijn Brandon bespreekt dit ruim 900 pagina’s tellende boek over de meer dan vijfhonderd expedities, interventies en grootschalige conflicten waarmee Nederland zijn macht over het immense gebied vestigde en vasthield.

In de zomer van 1825 ontvlamde na een kleine schermutseling in Tegalreja in Midden-Java een grootschalige opstand tegen de zich op dat moment territoriaal steeds verder uitbreidende Nederlandse macht. De charismatische prins Dipanegara slaagde erin de onvrede over het opslokken van landbouwgrond en de hoge belastingen te verbinden aan islamitisch-geïnspireerd messianisme en de oude legendes over de terugkeer van de ratu adil, een goede vorst die vrede en rechtvaardigheid zou brengen voor het gewone volk. Wat begon als regionale opstand, mondde uit in een van de grootste koloniale oorlogen in de Nederlandse geschiedenis.

Tijdens deze vijf jaar durende Java-oorlog kwamen naar schatting 200.000 Javanen om door geweld, honger en ziekte. Ongeveer 8000 Europese en 7000 Indonesische militairen sneuvelden aan de koloniale kant. Een kwart van de landbouwgrond, het grootste deel van Yogyakarta en ontelbare dorpen waren in de as gelegd. Uiteindelijk werd Dipanegara gearresteerd door middel van een list, waarbij de Nederlandse generaal De Kock de witte vlag schond. De toen al uitdovende opstand werd daarmee definitief verslagen

Java-oorlog

De Java-oorlog was in veel opzichten het overgangsmoment tussen twee fasen van koloniale oorlogvoering. Tot aan het einde van de achttiende eeuw was de Nederlandse expansie in Azië het domein van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), een handelsonderneming die voorbij de Kaap de Goede Hoop tegelijk opereerde als staat. De Compagnie bestuurde de door haar veroverde gebieden, sloot verdragen, organiseerde de rechtspraak, wierf soldaten, en voerde bloedige oorlogen en plundertochten tegen lokale vorsten die zich niet hielden aan door de VOC afgedwongen handelsmonopolies.

De VOC onderwierp in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw een flink aantal eilanden en kustgebieden over een geografisch uitgestrekte regio. Maar de Compagnie had niet de macht en de middelen om de controle te vestigen over de binnenlanden van eilanden als Java, Sumatra en Borneo, gebieden die vaak vele malen groter waren dan Nederland. Kerngebieden voor de specerijenhandel controleerde de VOC met behulp van nietsontziend geweld.

Bekend is daarbij de rol van Jan Pieterszoon Coen. Dit jaar precies vier eeuwen geleden, in 1619, liet hij Jacatra platbranden om er de hoofdvestiging van de Nederlandse macht Batavia te vestigen. Twee jaar later liet hij vrijwel de complete bevolking van de Banda-eilanden uitmoorden, deporteren of verjagen om de productie van nootmuskaat en foelie in het vervolg door slaven te laten uitvoeren. Maar buiten dit soort kerngebieden bleef de VOC vaak sterk afhankelijk van lokale heersers.

De aard van het kolonialisme veranderde ingrijpend in de negentiende eeuw. Overzeese koloniën werden eigendom van de staat, niet meer van een handelscompagnie. Voortaan liep er een rechte lijn van de kroon en het ministerie van Koloniën in Den Haag naar de ambtenaren in de verste uithoek van de Gordel van Smaragd. Indonesië werd een wingewest voor de Nederlandse schatkist en het bedrijfsleven, dat steeds meer behoefte kreeg aan industriële grondstoffen en afzetmarkten

Eindeloos

Na de consolidatie van de Nederlandse macht op Java volgde een eeuw van veroveringen en repressie in alle uithoeken van de archipel, die met de langdurige Atjeh-oorlog min of meer territoriaal werd afgerond. Maar zoals het boek van Hagen goed laat zien: echt afgelopen was het nooit met de eindeloze reeks oorlogen en militaire expedities. Zolang Indonesië – met rond 1940 ruim zeventig miljoen inwoners – onderworpen bleef aan de belangen van een klein Europees landje aan de andere kant van de wereld, bleef openlijk geweld het fundament van de politieke verhoudingen – totdat het land in een felle onafhankelijkheidsoorlog in 1949 eindelijk zijn zelfstandigheid afdwong.

Het lezen van een Engelstalig werk over prins Dipanegara stimuleerde de journalist en Troelstra-biograaf Piet Hagen tot het schrijven van dit boek. Zijn werk is dan ook niet de bijdrage van een specialist in de koloniale geschiedenis voor andere specialisten. Wie echt de diepte in wil rond een van de vele episodes die hij de revue laat passeren, of de nuances wil begrijpen van de vaak tegenstrijdige belangen binnen het koloniale bestuur, zal dus gebruik moeten maken van de ruime literatuurlijst achterin het boek. Datzelfde geldt voor de lezer die bijvoorbeeld echt wijs wil worden uit de soms wat rommelig weergegeven conflicten binnen en tussen de drie pijlers van de twintigste- eeuwse antikoloniale beweging: Indonesisch nationalisme, communisme en islamisme.

Toch ontstijgt dit boek ruimschoots het niveau van een simpele opsomming van oorlogen of een taai handboek. Hagen besteedt ruime aandacht aan de (internationale) politieke, economische en sociale dimensies van de oorlogen die hij beschrijft, met sympathie voor het verzet tegen de overheersers. Daarmee levert hij een waardevolle bijdrage aan de heropleving van kritiek op het Nederlandse koloniale verleden

Piet Hagens, Koloniale oorlogen in Indonesië. Vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing.
De Arbeiderspers, 1024 pagina’s, 59,99€.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.