Waar gingen die protesten van de Nederlandse boeren eind 2019 over? Er waren veel slogans, die vooral boosheid en ergernis uitdrukten. De boeren hadden veel kritiek op de voorgestelde reductie van stikstof-uitstoot , maar ze ontvingen staatssecretaris Bleker die het stikstofbeleid indertijd verknalde als een held. Linkse politici die zich niet hadden bemoeid met het landbouwbeleid kregen de volle laag. De boeren leken zowel wanhopig als onredelijk. Maar zelf zagen ze dat anders: ze waren euforisch: inkrimpen zou niet meer geaccepteerd worden, of het nu ging om stikstof of wat dan ook. Er was een duidelijke lijn getrokken.

Klimaatcrisis

De achtergrond is duidelijk: dat is de dreigende klimaatcrisis. Die is vooral gerelateerd aan het gebruik van fossiele brandstoffen, en veel minder aan stikstof en de daarmee verbonden ammonia -uitstoot, waarover het rapport van Remkes‘Niet alles kan’ ging. Maar de boeren gooien het op een hoop, en het Remkes-rapport dat inkrimping van de veestapel bepleit werd gezien als voorloper van een nog strenger klimaatbeleid dat nog veel meer inkrimping zou betekenen.

In 1950 gebruikten Nederlandse bedrijven 41 GJ (gigajoules) energie op het bedrijf zelf, (benzine, gas, elektriciteit etc.) en 40 GJ indirecte energie (van ijzergieterijen, tractorfabrieken, kunstmestproductie enz.) – samen 81 GJ. In 2015 was de hoeveelheid energie om dezelfde hoeveelheid voedsel te produceren opgelopen tot 225 GJ.

Deze toename heeft te maken met de structurele veranderingen in de Nederlandse landbouw in de tussenliggende jaren. De gezinslandbouw is veranderd in ondernemers-landbouw, met minder arbeid maar meer kapitaal (d.w.z. nieuwe energie-verbruikende technologie, en de leningen om die te financieren). De ‘modernisering’ betekende ook dat steeds meer van de benodigde input (vaak met een hoog verbruik van fossiele brandstoffen) uit verschillende markten werd gehaald in plaats van uit de boerderij zelf. Dat leidde tot constante uitbreiding en meer schulden; grootschaligheid werd haast een voorwaarde om de nodige afbetalingen te kunnen doen.

Het is dus niet de intensiteit die leidde tot grote opbrengsten waarvoor een hoog fossiele energiegebruik vereist is. In China (met een even intensieve landbouw als Nederland) is het fossiele energiegebruik veel lager omdat er meer arbeid ingezet wordt. Met andere woorden: de productiewijze bepaalt het fossiele energie-gebruik, niet de intensiviteit van de landbouw. Van der Ploeg (1)Dit artikel is een samenvatting van een stuk van Jan Douwe van der Ploeg. Zie het artikel zelf voor verwijzingen naar onderzoeken die zijn beweringen staven. Samenvatting in het Nederlands door Greet Goverde, secretaris van Platform Aarde Boer consument. wijst er op dat er ook heel wat bedrijven zijn die niet meegegaan zijn in deze ‘modernisering , en vaak goede alternatieven hebben ontwikkeld. Dus de Nederlandse landbouw is nogal gedifferentieerd.

Minder vee?

Als boeren zeggen dat ze niet ‘aan de ketting gelegd’ of ‘beknot’ willen worden hebben ze het vaak over het stikstof-beleid wat leidt tot ammonia-depositie en de teruggang in natuur en biodiversiteit. Om dat te bestrijden is inkrimping van de veestapel onvermijdelijk. Al in 1974 bracht het ministerie van Landbouw een nota uit (‘Intensieve veehouderij’), en vanaf die tijd hebben de boerenbonden alles gedaan wat ze konden om het probleem te ontkennen en elk voorgesteld beleid te saboteren.

Dit klonk nog door in de recente protesten toen het ‘Agrarisch Collectief’ het had over ‘de verzonnen stikstof crisis’ (alsof het de regering was die het probleem had geschapen). De manieren om het stikstofprobleem tegen te gaan (minder eiwit in het voer, minder kunstmest, mest verdunnen met water voor ze op het land gebracht wordt) zijn bekend en worden al 25 jaar uitgeprobeerd; vooral in de ‘boerenlandbouw’, en hebben daar ook tot hogere inkomsten geleid.  Nu werden stikstof en ammonia eigenlijk gebruikt als slagveld voor een heel ander gevecht. Dit heeft te maken met de zeer verschillende meningen van de boeren.

Tegengestelde meningen

In 2018 publiceerde het dagblad Trouw een onderzoek dat de diepe verdeeldheid in de landbouwsector blootlegde. Boeren houden allemaal van hun werk en van hun onafhankelijkheid, maar ¾ van de respondenten zijn het geheel (40%) of gedeeltelijk (34%) eens met de bewering dat boeren 20 jaar geleden beter af waren dan nu. Ze zijn het er allemaal over eens dat ze steeds meer onder druk staan. Maar daarna lopen de meningen uiteen:

De ene mening is dat het probleem vooral ligt binnen de landbouw zelf. De op export gerichte landbouw  die gepaard gaat met  constante schaalvergroting is op de lange duur niet houdbaar (55,2%), en ons land moet niet pretenderen grote delen van de wereldbevolking te kunnen voeden (44,4 %). Dat is compleet tegengesteld aan de heersende mening (het ‘Wageningse model’): het ‘grootschalige export’-model. 45,7% Vindt dat zeer gespecialiseerde bedrijven die slechts één product produceren ‘veel te kwetsbaar’ zijn. Zij vinden ook dat het landschap eronder lijdt (46,1%) , en 64,5% is het ermee eens dat we vooral werken voor de banken,de voedselindustrie en grote supermarktketens.

De heel andere tweede mening is dat de crisis te danken is aan factoren buiten de landbouw: de consumenten, burgers, politici, journalisten, dierenrechten-activisten, ‘klimaat-drammers’ enzovoorts. En het is te wijten aan foute informatie of kwaadwilligheid. De landbouw zelf treft geen enkele blaam. Als ‘zij’ veranderen / meer betalen /zich meer verdiepen in de landbouw waar ze niks van snappen, etc., dan zullen de boeren investeren in milieuvriendelijke maatregelen.

Deze meningen overlappen natuurlijk. daarom krijg je een coalitie die op het eerste gezicht een onwaarschijnlijk verbond lijkt. (Daar heeft de sociale controle op het platteland ook wel iets mee te maken.) In de eerste groep zijn er die nieuwe wegen zoeken, wat resulteert in nieuwe, vaak multifunctionele bedrijven. Maar de zoektocht naar nieuwe praktijken wordt vaak gefrustreerd door door verstikkende wet- en regelgeving. Daardoor zijn ook deze boeren boos op de regering (en vooral op de minister van Landbouw). Voor de tweede groep komen de verschillen van mening neer op verschillen tussen ‘winnaars’ (of in elk geval zij die horen te winnen) en de ‘verliezers’. Het is veelzeggend dat de grootste populistische partijen van Nederland, (FvD en OVV, van Thierry Baudet en Geert Wilders), zich onmiddellijk achter de boze boeren op stelden.

Wantrouwen en desoriëntatie zijn het gevolg van die diepe verdeeldheid . 77,7% vindt dat ze niet vertegenwoordigd worden door de boerenorganisaties, en ze hebben ook niet veel vertrouwen in instituties zoals het Ministerie van Landbouw en de universiteiten (maar, toegegeven, de laatsten hebben ook niet veel gedaan om hun vertrouwen te winnen.)

Uit onderzoeken door de SP in 2013 en een eerder onderzoek door de LTO bleek dat slechts 16% (resp. 12,5%) de mega-boerderijen als een positieve ontwikkeling zag, en de meeste respondenten dachten dat mega-bedrijven het voortbestaan van gezinsbedrijven zou bedreigen, en dat boerenorganisaties meer zouden moeten doen om gezinsbedrijven te beschermen, ‘zelfs als dat zou leiden tot conflicten met de agro-industrie en handelsondernemingen.’

Een belangrijk discussiepunt is ook of boerderijen grondgebonden moeten zijn of niet. Moet het voer op de boerderij of minstens in de buurt geproduceerd worden, waardoor de grootte van de kudde beperkt wordt, of moeten ze voer kopen op de markt? En moet de mest gebruikt worden op de velden van de boer zelf, of wordt die toegevoegd aan het mestoverschot dat de biodiversiteit (en op de lange duur ook de menselijke gezondheid) bedreigt? Deze enorme stromen van voer (vooral, maar niet alleen soja) komen uit Brazilië, Thailand, Senegal, de VS en verschillende andere landen en worden geteeld en vervoerd door enorme internationale handelsondernemingen.

Zo is de Nederlandse landbouw verbonden met de ontbossing van de Amazone en andere gebieden, en met de klimaatcrisis en de milieucrisis in Noord-West Europa, en het gebrek aan voedselsoevereiniteit in veel landen, vooral in het zuiden. Dit is een belangrijk punt van verschil tussen de boeren-landbouw en de ondernemers-landbouw. Grondgebondenheid is een ‘hot issue’in Nederland. Volgens het SP onderzoek wilden 40% van de respondenten een grondgebonden landbouw, tegenover 40% die over de grenzen van lokaal beschikbare bronnen heen wilden ‘springen’. 20% was ‘neutraal’. Een perfecte verdeling, maar ook een schrikbeeld: nog een strijdpunt.

Boeren als ondernemers zijn voortdurend bezig met een race naar voren. Zij zien dit al een strijd om de toekomst, een toekomst waar slechts plaats is voor een beperkt aantal grote bedrijven die op wereldmarkt-niveau kunnen functioneren. Het is een meedogenloze competitie, wat hun identiteit sterk vormt. Zij geloven dat ze het morele recht (of zelfs de plicht) hebben om te blijven uitbreiden. Als daarbij ecologische grenzen worden overschreden moet dat maar elders gecompenseerd worden. Veel fossiele brandstof gebruiken is daarbij onvermijdelijk, zoals onderstreept werd door de lange rijen tractoren die op zware diesel rijden.

Uitproberen

De strijd tegen de beperking van de stikstof-uitstoot kan gezien worden als een voorproef van het echte werk. Het collectief stelde verandering van het veevoer voor, minder kunstmestgebruik, en water bij de mest. Maar dat doen al een heleboel boeren! Het was een windei, maar wel eentje waarvoor 3 miljard subsidie werd geëist. De extra ruimte die zo geschapen werd voor stikstofdepositie moest eigendom van de landbouwsector blijven en kon door hen ‘verpacht’ worden aan anderen binnen of buiten de sector (bijv. voor huizenbouw, industrie). Zo zou het stikstofprobleem eigenlijk nóg een mechanisme voor uitbreiding worden. Bovendien zou het een vrijwillig programma zijn, en los staan van de effectiviteit van de maatregelen.

De uitkomst van de onderhandelingen was opmerkelijk: geen algehele afname van de aantallen vee, en later kwam daar nog bij: geen onvrijwillige bedrijfssluiting. Geen uitkomst dus waar alle boeren wat aan hebben. Meer ruimte voor de ondernemers, en uitstel van een effectieve aanpak van de stikstof en van energie en klimaat crises.

Populisme

De beweging is populistisch in zoverre dat zij geen echte analyse van de problemen maakt maar alleen een beroep doet op algemene gevoelens van gegriefdheid en verwaarlozing en die versterkt. Dit kwam deels door de bezetting van een intensief varkensbedrijf door dierenwelzijn-activisten, die leidde tot het ontstaan van ‘zelfverdedigings-groepen’ die communiceren via social media en beloven onmiddellijk in actie te komen als zoiets nog eens gebeurt. Deze groepen waren in eerste instantie degenen die als ‘Farmers Defence Force’ de demonstraties en blokkades en bezetting organiseerden in de herfst van 2019. Ze schuwden geen geweld, maar presenteerden zich tegelijkertijd als slachtoffers.

Wat ook populistisch is, is dat de beweging geen ongelijke machtsverhoudingen of politiek-economische tegenstellingen aanvalt, maar alleen de staat. De oplossingen waar ze naar streven dienen slechts de doelen van een beperkte groep van ondernemers die in de toekomst nog verder willen uitbreiden. Ze zwegen over het centrale punt: het feit dat de verschillende crises het gevolg zijn van de industrialisering van de landbouw. Daar kúnnen ze het ook niet over hebben omdat ze weten dat bevolking geen voorstander is van ‘fabriekslandbouw’. Vandaar die misleidende beelden, gemengde gevoelens , aanval op alles en iedereen, en zwijgen over de verschillen in bedrijfsvoering. De sociaal-politieke situatie die zij samen met de agribusiness, het regeringsbeleid en de Wageningse wetenschap hebben geschapen kon eigenlijk alleen maar leiden tot deze vreemde populisme-achtige uitbarsting.

Historische precedenten

In de jaren dertig sloten veel kleine boeren op  de arme zandgronden in het oosten en het midden van het land zich aan bij de populistische (en prefascistische) beweging ‘Landbouw en Maatschappij’. Maar daar schaamde men zich later voor. Pas in de jaren 60 kwam er weer een beweging op, en ging ook weer ten onder: de Boerenpartij. Men is het er nog niet over eens of dit een populistische of lachwekkende beweging was.

In de jaren ’90 heerste er een diepe crisis in de intensieve varkenshouderij. Eén groep (65%) vond dat er teveel varkens waren, wat tot lage prijzen en vervuiling leidde. Anderen (35%) vonden dat er te veel varkenshouders waren: een kleiner aantal bedrijven zou een beter inkomen kunnen verwerven. De NVV werd opgericht, Nederlandse Vakbond voor Varkenshouders, met Wien van den Brink aan het hoofd, een grote varkenshouder uit het midden van het land. De grote varkenshouders bleven op de achtergrond, de kleinere waren de ‘voetsoldaten’, en ook waren er contractarbeiders en mestvervoerders bij betrokken, en huilende boerinnen die in de media het ‘menselijk gezicht’ vertegenwoordigden.

Het werd een tamelijk gewelddadige beweging: er werden kamerleden in kanalen gegooid, de minister van Landbouw werd fysiek aangevallen en zelfs gekidnapt, terwijl wetenschappers die zich lieten horen ook bedreigd werden. Uiteindelijk kwamen er kandidaten voor de Tweede Kamer naar voren, en Wien van den Brink werd verkozen maar het lukte hem niet een coalitie met andere partijen te vormen, en de zaak liep met een sisser af. Toch liet deze beweging een erfenis na: het voorstel van minister van Aartsen om het aantal varkens te verminderen werd vakkundig gesaboteerd, en er lag een precedent dat bijvoorbeeld  in 2019 nieuw leven kon worden ingeblazen: hoe kon je weerstand bieden aan beleid dat de  klimaatcrises wilde tegengaan?

Internationale vergelijking

Het is interessant om Nederlandse boerenprotesten te vergelijken met protesten elders. Het is veelzeggend dat er in België, Denemarken en Oostenrijk geen noemenswaardige boerenprotesten waren. Oostenrijk heeft allang de milieunormen van de EU geaccepteerd. In Denemarken lijkt de landbouw waarschijnlijk het meest op die van Nederland. Er waren nauwelijks protesten, misschien omdat de vorige rechtse regering de stikstof-maatregelen had verzacht, maar de nieuwe progressieve regering gaat e.e.a. herzien. Er waren wel grote demonstraties in Italië en Spanje, maar die waren heel anders dan in Nederland. Het beeld in Duitsland en Frankrijk was gecompliceerder: een mengelmoes met zowel Nederlandse als Italiaanse/Spaanse ingrediënten.

In Spanje werd geprotesteerd tegen lage prijzen en leegloop van het platteland, in Italië vooral tegen de hegemonie van de wereldmarkt en tegen vrijhandelsverdragen, en er werd aan de grens met Oostenrijk gedemonstreerd tegen de import van goedkope melk, vlees en andere producten.

In Duitsland werden grote demonstraties georganiseerd door een Facebook groep. Het leek op het Nederlandse protest: de boeren in het verdomhoekje. Maar er werd ook geprotesteerd tegen de beperking van pesticiden zoals Roundup, en er werden ook klachten geventileerd zoals ‘geïmporteerd voedsel moet voldoen aan de duitse eisen, zoniet dan moet het op de etiketten staan’, en ‘de bureaucratische romplomp moet minder worden, zodat we weer plezier krijgen in ons  werk’.

In Frankrijk werd een onderzoek gedaan door het dagblad ’Ouest France’. Bij ‘bedreigingen’ werden aangevinkt: ‘de klimaatcrisis’ (44%), ‘lage prijzen’(32%), ‘boeren in het verdomhoekje’ (31%) (er waren meerdere antwoorden mogelijk). Welk beleid wilde men? 48%: ‘beter machtsevenwicht tussen boeren en ‘de keten’ ‘; 48% ‘korte ketens’; 44% ‘focussen op voedselkwaliteit en voedselzekerheid’. Dit contrasteert allemaal sterk met (het Nederlands) standaard repertoire: nieuwe markten veroveren (in Frankrijk 13%), nieuwe technologie (13%) of schaalvergroting (9%). ‘Business as usual’ schijnt nauwelijks aantrekkelijk of haalbaar voor de meeste Franse boeren.

De eerste ronde demonstraties in Frankrijk (juli 2019) was gericht tegen de vrijhandelsverdragen, maar in oktober en november ging het in demonstraties geleid door de grote officiële boeren-organisatie FNSEA over ‘de anderen’: dierenrechten-activisten, milieubeleid van de staat, consumenten die te weinig willen betalen, etc., waarmee men het hoognodige debat over wat er binnen de landbouw moet veranderen vermijdt. Dat komt waarschijnlijk door het feit dat de FNSEA, net als de LTO, nauw verbonden is met de productie en verwerking en distributie van voedsel. Het populistische argument ‘wij zitten in het verdomhoekje’ lijkt de beste tactiek voor overkoepelende bonden zoals de FNSEA en verwante organisaties.

Organisaties aan het andere einde van het politieke spectrum zoals de Confédération Paysanne ( de organisatie van ‘kleine’ boeren) en o.a.José Bové protesteren tegen het heersende landbouwmodel dat zowel de boeren als de maatschappij het moeras in trekt, maar ze hebben te weinig oog voor het feit dat de gangbare boeren vastgeketend zitten in het dominante model en dat het geen kwestie van onwilligheid is.

Kortom, de landbouwsystemen in West Europa bieden een zorgwekkende aanblik nu de aanhang van radicale, rechtse populistische bewegingen groeit. Het lijkt wel dat hoe ‘moderner’ (meer ondernemers-gericht) de landbouw is, hoe sterker de neiging om met de rug naar de toekomst te gaan staan. Dat is een vreemd resultaat van de ‘modernisering’.

De zak aardappelen

De gebeurtenissen in het afgelopen half jaar laten ons vooral zien dat de wijdverbreide voorbeelden van ‘boeren’-landbouw te gefragmenteerd zijn, vooral (maar niet alleen) in Nederland. Hoewel die boeren veelbelovende alternatieven hebben ontwikkeld gaan zij verloren in ‘een mist van stilte’, en zo krijgt het publiek nauwelijks een beeld van hun potentieel. De boeren zien het in hun eentje zo goed en zo kwaad mogelijk te redden. Lang geleden vergeleek een politiek filosoof boeren met ‘een zak aardappelen’. Nu lijkt de situatie nog achteruit te zijn gegaan: er is zelfs geen ‘ zak’ meer: geen verbindende organisatie die hen kan vertegenwoordigen en mee kan doen met het debat en de vormgeving van het beleid. Dat is nu meer dan ooit nodig; het zou de impasse kunnen doorbreken.

Het risico dat we in Europa lopen is dat de rekening voor de noodzakelijke ecologische transitie (kern van het EU beleid) betaald zal worden door de armen. Gezinsbedrijven (zowel ondernemers-landbouw als boeren-landbouw) zullen de verliezers zijn: lagere inkomens en nieuwe milieu-beperkingen. Intussen is de agro-ecologische beweging in Europa zwak en vooral in en rondom de steden gevestigd, en meer bezig met de distributie en consumptie dan met de productie.

Via Campesina heeft gelijk als zij beweren: ‘alleen boeren-landbouw kan het klimaat afkoelen’. Dit moet in een concreet en verbindend voorstel worden gegoten, een populistisch, klassebewust en links voorstel, dat de agenda van de elite die het multinationale voedselsysteem nu in handen heeft aan de kaak stelt. Anders wordt het platteland een bastion van extreemrechts.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op de site van het Platform Aarde Boer Consument. 

Voetnoten

Voetnoten
1 Dit artikel is een samenvatting van een stuk van Jan Douwe van der Ploeg. Zie het artikel zelf voor verwijzingen naar onderzoeken die zijn beweringen staven. Samenvatting in het Nederlands door Greet Goverde, secretaris van Platform Aarde Boer consument.