Als er één principe is waarmee in de Europese Unie (EU) niet gelachen wordt, dan is het de eerlijke concurrentie. Er moet een ‘gelijk speelveld’ (level playing field) zijn waar bedrijven zich op een faire manier met elkaar meten, en wie wint heeft het te danken aan zijn superieure prestaties, niet aan oneerlijke staatssteun, veronachtzaming van het milieu of onheuse arbeidsvoorwaarden.

Gelijk speelveld met diepe kloven en putten

Zelfs wie zich in dit liberaal principe kan vinden zal moeten vaststellen dat het gelijke speelveld vervaarlijke putten en kloven vertoont. BMW, Mercedes of Audi treffen in Hongarije lonen aan die gemiddeld vier keer lager liggen dan in Duitsland. En ook wat betreft de bedrijfsbelasting vertoont het gelijke speelveld een zeer geaccidenteerd reliëf.

Als we het houden bij de officiële (nominale) vennootschapsbelasting varieert die van 31,5% (Portugal) tot 15% (Litouwen), 12,5% (Ierland) en 9% (Hongarije). Dat zijn percentages die op papier staan, niet die effectief betaald worden. De Europese Groenen lieten een studie maken over de effectieve belastingvoet (2019) voor multinationals (‘effective tax rate’) en dan blijkt bijvoorbeeld dat die in Nederland niet 25%, maar 10,4% bedraagt; toch is dit nog aanzienlijk meer dan Luxemburg: 2,2%…

Wie men niet hoort klagen over het hobbelige speelveld zijn de grote bedrijven, zij die de middelen hebben om het reliëf nauwkeurig te bestuderen en hun activiteiten (bedrijfszetel, productiehuizen, fiscale strategie…) daarop af te stemmen. Hier hoort men geen geweeklaag over gebrek aan uniformiteit, te weinig transparantie, te veel red tape. Specialisten stippelen voor hen het beste parcours uit.

Wat kan de Europese Unie daartegen doen? Ze kan toch niet decreteren dat de lonen moeten gelijkgeschakeld worden in de 27 lidstaten? Vooral na de toetreding van de vroegere Oostbloklanden zijn de loonverschillen enorm toegenomen, en als er al sprake zou zijn van convergentie (vermindering van de loonverschillen) zal dat alleen op zeer lange termijn zijn. Dat blijkt duidelijk uit de hereniging van Duitsland, waar niettegenstaande aanzienlijke transfers – veel groter dan binnen de EU richting Oost-Europa  – er eerder sprake is van divergentie dan van convergentie tussen de oostelijke en de westelijke Länder.

Eerlijke fiscale concurrentie?

Maar vennootschapsbelastingen zijn geen lonen. Over belastingen beslissen regeringen, en aangezien de EU zo begaan is met het ‘gelijk speelveld’, zou men verwachten dat die EU regels heeft afgesproken om ook het fiscale speelveld vlak, of toch niet al te hobbelig, te houden. Dat is niet het geval. En in de Europese verdragen is een grendel ingebouwd die dit haast onmogelijk maakt.

Er wordt immers unanimiteit van alle lidstaten vereist (1)Artikel 115 van het Verdrag over de werking van de EU om een fiscale harmonisatie door te voeren, om bijvoorbeeld een uniform tarief van minstens 20% vennootschapsbelasting in de hele Unie te laten gelden. Wie denkt dat dit uit respect voor de soevereiniteit van de lidstaten gebeurt zou wel eens moeten uitleggen waarom bv. het vrije kapitaalverkeer dwingend gerespecteerd moet worden door iedereen die lid wil zijn van de EU; hierover geldt zero soevereiniteit.

Men kan dit een anomalie noemen, maar er zit wel een logica achter, een EU-logica. Zoals de vrije concurrentie tussen de bedrijven de besten laat overleven en de zwakken laat vergaan, zo kan de vrije fiscale concurrentie tussen lidstaten de zuinigsten belonen, zij die met lage lasten op het kapitaal toch de staatsschuit drijvende houden. En eerder dan oneerlijke concurrentie, van het type beggar thy neighbour, moet men hierin een zuiverend principe zien dat verspillende overheden afstraft.

Optimisten

Optimisten (genre Varoufakis, die de EU tegen 2025 wil democratiseren) kunnen hopen dat er binnen afzienbare tijd toch unanimiteit tussen de regeringen kan bereikt worden om bijvoorbeeld een uniforme vennootschapsbelasting van 20% op te leggen. Het Belgische progressieve middenveld (vakbonden, ontwikkelingsorganisaties) liet daarover onlangs een onderzoekje doen, maar de resultaten zijn niet hoopgevend.

Er werd nagegaan hoe er in het Europees Parlement gestemd werd over een aantal dossiers die het middenveld ter harte liggen. Punt vijf van de studie (blz. 9) gaat precies over de vraag hoe het Europees Parlement staat tegenover een dergelijke belasting op bedrijven van 20% in de hele EU. Het Europees Parlement heeft daarover weliswaar geen enkele bevoegdheid (het is de Raad van ministers die hierover tot unanimiteit moet komen) maar het geeft wel een indicatie hoe de verschillende politieke families daar tegenover staan.

Jammer voor het middenveld, maar de politieke partner waar ze zo vaak naar uitkijken, de sociaaldemocraten verenigd in de Europese fractie S&D, is blijkbaar niet te vinden voor een uniforme Europese bedrijfsbelasting van minstens 20%. Alleen (‘ extreem’-) links en de Groenen waren systematisch voor; ook de Belgische socialisten, maar niet hun Europese collega’s, die zich onthielden. Christendemocraten, liberalen, nationalisten en extreemrechts waren zonder verrassing tegen. Tussen haakjes, de vraagstelling van het onderzoek, “Hoe hebben de Belgische Europarlementariërs gestemd?”, verraadt een nogal nationale kijk op het Europees gebeuren. Voor unanimiteit in de Raad is het Belgische standpunt een akkefietje.

Andere, of dezelfde optimisten, zien de toekomst toch rooskleurig. Het hart van sommigen gaat sneller kloppen bij het acroniem CCCTB, in het Nederlands: de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting.

Een van hen is de Nederlandse sociaaldemocraat Paul Tang, die rapporteur was in het Europees Parlement van een dossier daarover. “CCCTB verzekert dat bedrijven belasting betalen waar hun activiteiten plaatshebben. Verschillen in de heffingsgrondslag, die nu ten volle uitgebuit worden door grote internetbedrijven en multinationals, zullen tot het verleden behoren.”

Dit klinkt veelbelovend maar 1) het standpunt van het Parlement doet er niet toe, het is de Raad die hierover beslist; 2) het gaat niet over een Europees tarief voor de vennootschapsbelasting, maar over de wijze waarop die berekend moet worden (heffingsgrondslag); 3) omdat er in de Raad toch geen overeenstemming bereikt wordt trok de Europese Commissie twee weken geleden haar CCCTB-voorstel terug. Als Shakespeare er een tragedie zou over schrijven zou deze ongetwijfeld Much ado about nothing heten.

Een beetje van hetzelfde soort is de zogenoemde country-by country reportingwaardoor grote bedrijven (vanaf 750 miljoen euro omzet) moeten bekend maken hoeveel winst ze maken in elk land, en welke belasting ze daarop betalen. De hoop is blijkbaar dat CEO’s met het schaamrood op hun wangen zullen bekennen dat ze bijna niets betaalden, maar dat ze hun leven zullen beteren… Over dit name and shame initiatief werd op 1 juni een akkoord bereikt, maar het Tax Justice Network wees onmiddellijk op de grote lacunes in deze bedenkelijke belasting aanpak.

De Amerikaanse president komt tussenbeide

Tijdens zijn verkiezingscampagne had Joe Biden een ambitieus investeringsprogramma aangekondigd, zowel voor het herstel uit de coronacrisis als voor sociale maatregelen en de heropbouw van sterk verwaarloosde infrastructuur. Aan dit Build Back Better Plan hangt een prijskaartje van 7000 miljard $, en voor de financiering hiervan werden ook fiscale maatregelen voorzien. De bedrijfsbelasting, door Trump van 28% naar 21% gebracht, zou terug naar 28% gaan, er zou een minimum van 15% book income tax zijn (berekend niet op de winst maar op basis van financiële gegevens), op buitenlandse winsten zou een tarief van 21% van toepassing zijn, enzovoort.

Het is hier niet de plaats om in te gaan op de verschillen tussen de slogans van Bidens verkiezingscampagne en zijn huidige voorstellen (2)Zo zou de belasting van 15% op het book income pas ingaan vanaf een netto inkomen van 2 miljard $, en niet vanaf 100 miljoen zoals eerst voorgesteld. De bedrijfsbelasting van 28% is ook nog een pak lager dan de 35% die in voege was van 1993 tot 2017., maar men kan niet ontkennen dat er een minimum aan fiscale ernst van uitgaat, fiscale ernst die men nog maar zelden bij regeringen aan deze zijde van de Oceaan tegenkomt. Media hier spreken dan ook al vlug over Bidens intenties als een ‘revolutionair plan’, of van ‘oorlog aan de belastingsparadijzen’.

De Amerikaanse regering is er zich natuurlijk van bewust dat ‘haar’ bedrijven niet doof zijn voor de lokroep van lage belastingen elders ter wereld, onder andere in Europa. Daarom denkt ze bijvoorbeeld aan een belastingskrediet voor Amerikaanse bedrijven die zich terug in de States vestigen, aan maatregelen tegen ‘schijnhuwelijken’ van Amerikaanse met buitenlandse bedrijven met het oog op fiscale voordelen, en de binnenlandse fiscale plannen gaan ook gepaard met een campagne om internationaal minimale tarieven op te leggen en bedrijven te belasten waar ze hun activiteiten uitoefenen, eerder dan waar ze hun zetel vestigen.

Het forum daarvoor is de OESO, maar vooraleer daar formeel onderhandeld wordt zijn er verkennende contacten. Zo zal dit al het geval zijn op de bijeenkomst van de G7 (3)Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. op 4-5 juni in Londen (maar het zou gaan over een belastingvoet van slechts 15%.) Nieuwe besprekingen zouden er op 9-10 juli zijn op een Taxation Symposium van de G20, en er is zelfs sprake van een principieel akkoord binnen de OESO in oktober.

Kan Washington wat Brussel niet kan?

Als men weet dat de Europese Commissie het hoger besproken CCCTB-voorstel lanceerde in 2011 en dat het in 2021 terug naar ‘af’ werd verwezen, zou een globaal akkoord in oktober 2021 over een minimumtarief een klein wonder zijn, maar ook een klap in het gezicht van de EU zelf, die blijkbaar niet in staat is een minimale orde te handhaven in het Europees kapitalistisch bestel. Afwachten is de boodschap, maar mij lijkt het niet onmogelijk dat Washington zal slagen waarin Brussel nooit zou slagen.

Het compromis zal ongetwijfeld ontoereikend zijn vanuit het standpunt van ‘eerlijke belastingen’, maar ook tot zulk compromis is de EU niet in staat. Daarvoor staan haar regels, verdragen en structuren in de weg. Wie in zijn ‘grondwet’ vastlegt dat goederen, diensten, kapitalen en arbeidskrachten volledige bewegingsvrijheid moeten genieten, maar dat schadelijke neveneffecten daarvan op sociaal of fiscaal vlak het probleem van de individuele lidstaten zijn, en alleen in het uitzonderlijke geval van unanimiteit onder regeringen een Europees antwoord kunnen krijgen, veroordeelt zichzelf tot machteloosheid. Dat was waarschijnlijk alleen de bewuste keuze van de meest liberale vaders van Europa, maar het was zonder twijfel de val waarin de sociaaldemocraten trapten en waarin vandaag nog veel ‘progressieven’ blijven steken.

Het wordt uitkijken naar het vervolg van deze ontwikkeling!

Herman Michiel is actief in Ander Europa. Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Ander Europa.

Voetnoten

Voetnoten
1 Artikel 115 van het Verdrag over de werking van de EU
2 Zo zou de belasting van 15% op het book income pas ingaan vanaf een netto inkomen van 2 miljard $, en niet vanaf 100 miljoen zoals eerst voorgesteld. De bedrijfsbelasting van 28% is ook nog een pak lager dan de 35% die in voege was van 1993 tot 2017.
3 Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.