Kapitaal versus commons is een reeks artikelen over het vroege kapitalisme en de landbouw in Engeland. Dit vijfde en laatste deel behandelt het verzet van de boeren tegen de privatisering van de gronden en de onteigeningen. Het eerste deel kan je hier lezen, het tweede hier, het derde hier en het vierde deel hier.

Drie eeuwen massaal verzet tegen privatisering en onteigening

In 1542 gaf Hendrik VIII zijn vriend en vertrouwensman Sir William Herbert een geschenk: de gebouwen en landerijen van een opgeheven klooster, Wilton Abbey bij Salisbury. Herbert had geen landbouwgrond nodig, dus liet hij de gebouwen afbreken, verdreef de pachters van het klooster en verwoestte een heel dorp. In hun plaats bouwde hij een groot landhuis en omheinde de omliggende landerijen als privé-park voor de jacht.

In mei 1549 meldden ambtenaren dat mensen die dat land lange tijd als gemeenschappelijke weidegrond hadden gebruikt, Herberts hekken aan het afbreken waren.

‘Er is een groot aantal gemeenschappelijke gronden in de buurt van Salisbury in Wiltshire en ze hebben de omheining van het park van Sir William Herbert, dat bij zijn nieuwe huis ligt en de omheiningen van diverse andere parken en gemeenschappelijke gronden die in dat graafschap zijn omheind, weggehaald, maar ze doen [niemand] kwaad. Ze zeggen dat ze de koning en de regent (Edward Seymour) met alle middelen zullen gehoorzamen, maar ze zeggen dat ze niet willen dat hun landerijen en hun gemeenschappelijke gronden worden omheind en hun zo worden afgenomen.’

Herbert reageerde door een gewapende bende van 200 mannen te organiseren, ‘die op zijn bevel de commons aanvielen en de boerenbevolking afslachtten als wolven schapen.'(1)Citaten in Andy Wood, The 1549 Rebellions and the Making of Early Modern England (Cambridge University Press, 2007), 49.

De aanval op Wilton Abbey was een van de vele enclosure-onlusten aan het eind van de jaren 1540 die uitmondden in de massale opstand die bekend staat als Kett’s Rebellion, besproken in deel twee. Er waren in de Middeleeuwen wel boerenopstanden in Engeland, met name in 1381, maar ze waren zeldzaam. Zoals Friedrich Engels schreef over de Duitse boerenstand, hun levensomstandigheden stonden rebellie in de weg. ‘Ze waren verspreid over grote gebieden en dat maakte elke afspraak tussen hen uiterst moeilijk; de oude gewoonte van onderwerping die van generatie op generatie werd overgeërfd, het gebrek aan oefening in het gebruik van wapens in veel streken en de verschillende mate van uitbuiting afhankelijk van de persoonlijkheid van de heer, zorgden er samen voor dat de boer rustig bleef.'(2)Frederick Engels, The Peasant War in Germany (1850) in Marx-Engels Collected Works, vol. 10 (International Publishers, 1978), 410.

De enclosure, een directe aanval op de eeuwenoude manier van leven van de boeren, verstoorde de oude gewoonte om zich te onderwerpen. Al in 1480 werd melding gemaakt van protesten tegen de enclosure en na 1530 werden ze steeds talrijker. ‘Honderden oproeren uit protest tegen de enclosure van landerijen en woeste gronden, de drooglegging van vennen en de ontbossing … weerklonken in ongeveer een eeuw tussen 1530 en 1640.'(3)Roger B. Manning, Village Revolts: Social Protest and Popular Disturbances in England, 1509-1640 (Clarendon Press, 1988), 3.

De Elizabethaanse autoriteiten gebruikten het woord ‘oproer’ voor elk openbaar protest en het etiket is vaak misleidend. De meeste waren eigenlijk gedisciplineerde acties van de gemeenschap om enclosure te voorkomen of ongedaan te maken, vaak door omheiningen neer te halen of de meidoornhagen te ontwortelen die landheren plantten om omheind land van elkaar te scheiden.

‘De bedoeling van het neerhalen van heggen was om vee op het land te laten grazen, maar door het opvullen van de greppels en het uitgraven van wortels maakten de tegenstanders van de enclosure het moeilijk en duur voor de omheiners om snel weer tot omheining over te gaan. Het feit dat heggen niet alleen werden gerooid, maar ook verbrand en uitgegraven, wijst zowel op de aanzienlijke tijd en moeite die in het neerhalen van de heg werd geïnvesteerd, als op de symbolische of rituele aspecten van het verzet tegen de enclosure. … Andere vormen van directe actie tegen enclosure waren het in beslag nemen of redden van vee, het blijven verzamelen van voorheen gemeenschappelijke hulpbronnen zoals brandhout, het betreden van parken en omheinde gebieden en zelfs het omploegen van land dat was omgevormd tot weiland of omheind gebied.’(4)Briony Mcdonagh en Stephen Daniels, ‘Enclosure Stories: Narratives from Northamptonshire,’ Cultural Geographies 19, no. 1 (januari 2012), 113.

De vormen van actie tegen de enclosure varieerden van middernachtelijke invallen tot openbare confrontaties ‘waarbij de deelnemers, waaronder vaak een groot aantal vrouwen, demonstreerden onder tromgeroffel, zongen en demonstreerden, of beeltenissen van hun vijanden verbrandden en feest vierden met gebak en bier.'(5)Norah Carlin, The Causes of the English Civil War (Blackwell, 1999), 129.(Ik moet denken aan Lenins beschrijving van revoluties als festivals van de onderdrukten en uitgebuitenen). Dorpelingen waren zich zeer bewust van hun rechten – er werd wel eens gegrapt dat sommige boeren Thomas de Lyttleton’s Treatise on Tenures lazen terwijl ze aan het ploegen waren – dus fysieke aanvallen op hekken en heggen gingen vaak gepaard met petities en juridische stappen.

Veel verhalen over wat de enclosure beweging wordt genoemd richten zich tegen de bundeling van verspreide stroken gepacht land in compacte landrijen, maar de meeste enclosure rellen waren eigenlijk gericht tegen de privatisering van het niet toegewezen land dat voorzag in weiland, hout, turf, wild en meer.

Voor dorpsbewoners die niet meer hadden dan een klein huisje en minder dan een hectare land van slechte kwaliteit, was de toegang tot deze hulpbronnen een kwestie van leven of dood. ‘Commons en gemeenschappelijke rechten waren niet slechts een luxe of een gemak, maar vormden een integraal en onmisbaar onderdeel van het landbouwsysteem, een spil waarvan de verwijdering de hele structuur van de dorpssamenleving ineen deed storten.'(6)R. H. Tawney, The Agrarian Problem in the Sixteenth Century (Lector House, 2021 [1912]), 76.

Kolenoorlogen

In de laatste decennia van 1500 werden de boeren in Noord-Engeland geconfronteerd met een nieuwe bedreiging voor hun bestaan: de snelle expansie van de steenkoolmijnbouw, die voor veel landheren winstgevender was dan het verpachten van landbouwgrond. Duizenden die landloos waren geworden door enclosure, vonden uiteindelijk werk in de nieuwe mijnen, maar juist om die mijnen te vestigen, moesten boeren en landarbeiders worden onteigend. Bij het zoeken naar kolenlagen ontstonden mijnen en afval die een gevaar vormden voor de veestapel; de mijnen vernietigden weide- en akkerland en vervuilden beken, waardoor landbouw onmogelijk werd.

Het vooruitzicht op winst uit de mijnbouw leidde tot een nieuw soort enclosure – onteigening van minerale rechten op gemeenschappelijke grond. ‘Overal waar steenkoolwinning belangrijk werd, stimuleerde dit de beweging naar het inperken van de rechten van pachters en zelfs van kleine eigenaren en naar het afschermen van delen van de woeste gronden’. In de ogen van de landheren was het niet genoeg om alleen het mijngebied af te schermen, ‘niet alleen moet de pachters worden belet om zelf te graven, maar ook moet hun de macht worden ontnomen om de toegang tot delfstoffen onder hun bedrijven te weigeren, of om buitensporige vergoedingen te eisen.'(7)John U. Nef, The Rise of the British Coal Industry, vol. 1 (Frank Cass, 1966), 342-3, 310.

Als gevolg hiervan, schrijft historicus John Nef, leefden pachters ‘in voortdurende angst voor de ontdekking van steenkool onder hun land,’ en pogingen om nieuwe mijnen te vestigen werden vaak beantwoord met sabotage en geweld. Veel duistere gevechten werden uitgevochten met hooivork tegen houweel en schop om te voorkomen wat alle pachters samen een machtig misbruik noemden. Omheiningen werden afgebroken, mijnen volgestort, gebouwen in brand gestoken en kolen weggevoerd. In Lancashire werden de omheiningen rond een grote mijn zestien keer afgebroken door pachters die aanspraak maakten op ‘vrijheid van weidegrond’. In Derbyshire klaagde een landheer in 1606 dat drieëntwintig mannen ‘gewapend met hooivorken, pijl en boog, geweren en andere wapens,’ hadden gedreigd alle betrokkenen te doden als de mijnbouw op het landgoed werd voortgezet.(8) John U. Nef, The Rise of the British Coal Industry, vol. 1 (Frank Cass, 1966), 312, 316-7, 291-2. Zie ook Andreas Malm, Fossil Capital: The Rise of Steam Power and the Roots of Global Warming (Londen: Verso, 2016), 320-24.

In deze en vele andere gevechten vocht de boerenbevolking heldhaftig om hun land en rechten te behouden, maar ze waren niet in staat om de groei te stoppen van een zeer winstgevende industrie die fysiek werd gesteund door de staat en juridisch door de rechtbanken. Net als elders versloeg het kapitaal de commons.

Keerpunt

In het begin van 1500 was de kapitalistische landbouw nieuw en de landeigenaren stonden over het algemeen kritisch tegenover de minderheid die gemeenschapsgronden omheinde en pachters van het land verdreef. De Gemenebest Mannen die in hun preken de traditionele dorpsgemeenschap verdedigden en de enclosure veroordeelden, vertolkten in enigszins overdreven vorm standpunten die wijd verbreid waren onder de aristocratie en de adel. Hoewel anti-enclosure wetten werden opgesteld en ingevoerd door de koninklijke regering, werden ze steevast goedgekeurd door het Lagerhuis, dat ‘bijna per definitie het welvarende deel van de landadel vertegenwoordigde.'(9)Christopher Hill, Reformation to Industrial Revolution (Weidenfeld & Nicolson, 1968), 51.

Naarmate de eeuw vorderde, probeerden echter steeds meer landeigenaren zich te bevrijden van de gebruikelijke en staatsbeperkingen om hun bedrijven te ‘verbeteren’. In 1601, toen Sir Walter Raleigh betoogde dat de regering ‘iedere man zijn grond moest laten gebruiken voor datgene waarvoor hij het meest geschikt was en daarbij op zijn eigen oordeel moest afgaan’ (10)Proceedings in the Commons, 1601: 2-5 november., was een grote minderheid in het Lagerhuis het daarmee eens.

Zoals Christopher Hill schrijft, ‘kunnen we de triomf van het kapitalisme in de landbouw nagaan door de houding van het Lagerhuis ten opzichte van de enclosure te volgen’.

‘In het hongerjaar 1597 werden de laatste wetten tegen ontvolking aangenomen; in 1608 de eerste (beperkte) pro-enclosure act. … In 1621, op het dieptepunt van de depressie, kwam de eerste algemene enclosure wet – waar sommige leden van het parlement – die agrarische verstoringen vreesden – tegen waren. In 1624 werden de wetten tegen de enclosure ingetrokken. … het Long Parliament was een keerpunt. Na 1640 heeft geen enkele regering nog serieus geprobeerd om enclosure te voorkomen, of zelfs maar geld te verdienen door omheiners te beboeten’.(11)Hill, Reformation to Industrial Revolution, 51.

De vroege Stuart-koningen – James I (1603-1625) en Charles I (1625-1649) – speelden een tegenstrijdige rol, die hun positie weerspiegelde als feodale vorsten in een steeds kapitalistischer land. Om de ontvolking tegen te gaan voerden ze de feodale belastingen weer in en vervolgden ze de landeigenaren die land omheinden, maar tegelijkertijd verhoogden ze de pachtgelden van hun pachters en namen ze het initiatief tot grote enclosure-projecten die duizenden boeren van hun bezit beroofden.

In de eerste helft van de jaren 1600 kwam de enclosure in een stroomversnelling – om maar drie voorbeelden te noemen: 40% van de landerijen in Leicestershire, 18% van het grondgebied van Durham en 90% van de laagvlakte van Wales werden in die decennia omheind.(12)Keith Wrightson, Earthly Necessities: Economic Lives in Early Modern Britain (Yale University Press, 2000), 162. Zelfs zonder formele omheining verloren veel kleine boeren hun boerderij omdat ze de snel stijgende pachtprijzen niet konden betalen. De pachtprijzen op het ene landgoed na het andere verdubbelden, verdrievoudigden en verviervoudigden in enkele decennia tijd, wat bijdroeg tot een enorme herverdeling van het inkomen ten gunste van de landeigenaren.

Het was een gouden eeuw voor landeigenaren, maar voor kleine boeren en dorpsbewoners waren ‘de derde, vierde en vijfde decennia van de zeventiende eeuw een periode van extreme ontberingen in Engeland en behoorden waarschijnlijk tot de verschrikkelijkste jaren die het land ooit heeft doorgemaakt.'(13)Peter Bowden, ‘Agricultural Prices, Farm Profits, and Rents,’ in The Agrarian History of England and Wales, ed. Joan Thirsk, vol. IV (Cambridge University Press, 1967), 695, 690, 621.

Terugvechten

De toenemende enclosure werd beantwoord met toenemend verzet. De enclosure-opstanden in de zeventiende eeuw waren over het algemeen groter, frequenter en beter georganiseerd dan in de jaren daarvoor. De meeste waren plaatselijk en duurden slechts enkele dagen, maar verscheidene waren groot genoeg om als regionale opstanden te worden beschouwd – ‘het resultaat van sociale en economische grieven van een zodanige intensiteit dat ze tot uiting kwamen in gewelddadige uitbarstingen van wat alleen maar klassenhaat tegen de rijken kan worden genoemd.'(14)Buchanan Sharp, In Contempt of All Authority: Rural Artisans and Riot in the West of England, 1586-1660 (University of California, 1980), 264.

De Midland Revolt brak uit in april 1607 en duurde tot in juni. De opstandelingen beschreven zichzelf als ‘gravers’ en ‘egaliseerders’, labels die later door radicalen tijdens de burgeroorlog werden gebruikt en ze beweerden te worden geleid door ‘Captain Pouch’, een waarschijnlijk mythische figuur wiens magische krachten hen zouden beschermen.(15)Dergelijke figuren kwamen vaak voor bij plattelandsopstanden in Engeland: latere voorbeelden waren Lady Skimmington, Ned Ludd en Captain Swing.] Martin Empson beschrijft de opstand in zijn geschiedenis van de klassenstrijd op het platteland, Kill all the Gentlemen:

‘Bij de gebeurtenissen in 1607 waren duizenden boeren betrokken, beginnend in Northamptonshire aan het begin van mei en zich verspreidend naar Warwickshire en Leicestershire. Er vonden massale protesten plaats, met 3.000 mensen bij Hilmorton in Warwickshire en 5.000 bij Cotesback in Leicestershire. In een verklaring die tijdens de opstand werd opgesteld, The Diggers of Warwickshire to all other Diggers, schrijven de auteurs dat ze er de voorkeur aan zouden geven ‘liever manmoedig te sterven, dan later doodgepest te worden bij gebrek aan dat wat die vraatzuchtige indringers hun vette varkens en schapen voorschotelen.’(16)Martin Empson, Kill All the Gentlemen: Class Struggle and Change in the English Countryside (Bookmarks, 2018), 165

Het waren goed geplande acties, geen spontane rellen. Dorpelingen uit verschillende dorpen kwamen van tevoren bijeen om te bespreken waar en wanneer ze zich zouden verzamelen, regelden vervoer en zorgden voor gereedschap, maaltijden en slaapplaatsen voor de opstandelingen die dagenlang bezig waren met het neerhalen van hekken, het ontwortelen van heggen en het dichtgooien van sloten. De plaatselijke milities konden hen niet tegenhouden – sterker nog, ‘veel leden van de militie raakten zelf betrokken bij de opstand, hetzij actief, hetzij door met hun voeten te stemmen en niet op te komen dagen.'(17)John E. Martin, Feodalism to Capitalism: Peasant and Landlord in English Agrarian Development (Macmillan, 1986), 173.

De beweging werd pas gestopt toen burgerwachten, ingehuurd door plaatselijke landheren, de demonstranten aanvielen in de buurt van de stad Newton, waarbij meer dan 50 mensen werden afgeslacht en nog veel meer gewond raakten. De veronderstelde leiders van de opstand werden publiekelijk opgehangen en gevierendeeld en hun lichamen werden getoond in steden in de hele regio.

De Westelijke Opstand was minder georganiseerd, maar duurde veel langer, van 1626 tot 1632. Centraal hierbij stond de ‘ontbossing’ – de privatisering die Charles I doorvoerde van de uitgestrekte koninklijke bossen waarin duizenden boeren en dorpsbewoners lange tijd gemeenschappelijke rechten hadden uitgeoefend. De regering benoemde commissies om het land in kaart te brengen, voorstellen te doen voor de verdeling ervan en te onderhandelen over vergoedingen voor de pachters. De grootste gedeelten werden verpacht aan investeerders, voornamelijk vrienden en aanhangers van de koning, die op hun beurt omheinde percelen verhuurden aan grote boeren.'(18)Sharp, In Contempt of All Authority, 84-5.

Over het algemeen lijken de bosomheiningen billijk te zijn geweest voor pachters en erfpachters die konden bewijzen dat ze gemeenschappelijke rechten hadden, maar niet voor degenen die nooit formele pacht hadden gehad of niet konden bewijzen dat ze die hadden gehad. De formeel landlozen werden uitgesloten van de onderhandelingen en van het land waarop ze hun hele leven hadden gewerkt.

Minstens zes jaar lang vochten landloze arbeiders en dorpsbewoners in Dorset, Wiltshire, Gloucestershire en andere gebieden waar de kroon de openbare bossen verkocht, om enclosure te voorkomen of ongedaan te maken.

‘De reactie van de bewoners van elk bos bestond uit rellen, vrijwel direct nadat de omheining van het bos was begonnen. Deze rellen waren in grote lijnen gelijk in doel en karakter, gericht op het herstel van het open bos en impliceerden de vernietiging van de omheinende heggen, sloten en hekken en, in een paar gevallen, het neerhalen van huizen die bewoond werden door de agenten van de omheiners en aanvallen op hun werklieden.’(19)Sharp, In Contempt of All Authority, 86.

Roepend ‘hier zijn we geboren en hier zullen we sterven’, namen wel 3.000 mannen en vrouwen deel aan elke actie tegen bosomheiningen. Buchanan Sharp’s studie van de rechtbankverslagen toont aan dat de meerderheid van de mensen die gearresteerd werden wegens oproer tegen de bosomheiningen zichzelf niet als boeren identificeerden, maar als ambachtslieden, met name wevers en andere lakenbewerkers, die afhankelijk waren van de gemeenschappelijke grond om hun loon aan te vullen. Men zou kunnen stellen dat er twee soorten bosbewoners waren: degenen met land die naar de rechter stapten om hun rechten te beschermen en degenen met weinig of geen land die in opstand kwamen om hun belangen te verdedigen.'(20)Sharp, In Contempt of All Authority, 144.

De langstdurende strijd tegen de enclosure vond plaats in Oost-Engeland, in de Fens (venen). Vanaf de jaren 1620 tot het einde van de eeuw verzetten duizenden boeren en dorpsbewoners zich tegen grootschalige projecten om het uitgestrekte moerasland, dat meer dan 3.626 km2 besloeg in Lincolnshire en aangrenzende graafschappen, droog te leggen en te omheinen. De droogleggingsprojecten, die tot doel hadden ‘nieuw land’ te creëren dat aan investeerders kon worden verkocht en aan grote pachters kon worden verhuurd, zouden duizenden boeren van wie het leven afhing van de rijke natuurlijke hulpbronnen van de regio, onteigenen.

Het resultaat was een bijna voortdurend conflict. Historicus James Boyce beschrijft wat er in 1632 gebeurde, toen agenten tegenstanders van het droogleggen van een 4.000 hectare groot moeras probeerden te arresteren in het dorp Soham in Cambridgeshire:

‘De agenten die belast waren met de arrestatie van de vier verzetsleiders van Soham hadden zoveel vertraging bij het betreden van het dorp dat ze later werden aangeklaagd omdat ze het arrestatiebevel niet ten uitvoer hadden gelegd. Toen ze dat uiteindelijk probeerden te doen, stormden naar schatting 200 mensen de straat op gewapend met hooivorken, stokken en stenen. De volgende dag gaf een rechter opdracht aan 60 mannen om de agenten te ondersteunen bij de uitvoering van het arrestatiebevel, maar meer dan 100 dorpsbewoners bleven opstandig en waarschuwden ‘dat als iemand een van hen te pakken zou krijgen, ze hem zouden doden of laten doden’. Toen een van de vier uiteindelijk werd gearresteerd, werden de agenten aangevallen en raakten verschillende mensen gewond. Een rechter arriveerde op 11 juni in Soham met ongeveer 120 man en verrichtte nog een arrestatie voordat de mannen van de rechter opnieuw ‘werden afgeranseld, de rest bood nooit aan hen te helpen’. Een andere van de vier leiders, Anne Dobbs, werd uiteindelijk gevangen genomen en opgesloten in Cambridge Castle, maar op 14 juni 1633 werd de strijd hervat toen ongeveer 70 mensen zes scheidingssloten vulden die bedoeld waren om deel uit te maken van een omheining. Twintig overtreders werden geïdentificeerd, onder wie veertien vrouwen.’(21)James Boyce, Imperial Mud: The Fight for the Fens (Icon Books, 2021), Kindle edition, loc. 840.

Militante en vaak gewelddadige protesten daagden elk droogleggingsproject uit. Net als elders in Engeland ontwortelden oproerkraaiers heggen, vulden sloten en vernielden hekken, maar hier vernielden ze ook pompinstallaties, braken dijken door en vielen bemalingswerkers aan, van wie er veel uit Nederland waren overgekomen. Tegen de tijd van de burgeroorlog was het hele veenland in een staat van openlijke opstand.'(22)Brian Manning, The English People and the English Revolution (Bookmarks, 1991), 194.

Revolutie in de revolutie

Elf jaar lang, van 1629 tot 1640, probeerde Karel I als een absolute monarch te regeren, waarbij hij weigerde het parlement bijeen te roepen en eenzijdig belastingen oplegde die alom als onderdrukkend en illegaal werden beschouwd. Toen zijn behoefte aan meer geld hem er uiteindelijk toe dwong het Parlement bijeen te roepen, weigerde het Lagerhuis nieuwe belastingen goed te keuren tenzij hij instemde met beperkingen van zijn bevoegdheden. De koning weigerde en in 1642 brak een burgeroorlog uit, die leidde tot Karels nederlaag en executie in 1649. Vanaf dat moment tot 1660 was Engeland een republiek.

In veel beschrijvingen van de burgeroorlog wordt de burgeroorlog behandeld als een conflict binnen de heersende elite: het lijkt vaak, schrijft Brian Manning, ‘alsof de andere 97 procent van de bevolking niet bestond of er niet toe deed.'(23)Brian Manning, Aristocrats, Plebeians and Revolution in England 1640-1660 (Pluto Press, 1996), 1. In feite, zoals Manning laat zien in The English People and the English Revolution, waren arme boeren, loonarbeiders en kleine producenten niet slechts volgelingen en voetsoldaten – ze waren bewuste deelnemers wier acties de loop der gebeurtenissen beïnvloedden en vaak bepaalden. De strijd voor de commons was een belangrijk onderdeel van de Engelse Revolutie.

‘Tussen het samenkomen van het Long Parliament in 1640 en het uitbreken van de burgeroorlog in 1642 was er een opkomende golf van protest en oproer op het platteland. Dat was voornamelijk gericht tegen de ontginning van commons, woeste gronden en venen en de inbreuken op gemeenschappelijke rechten door de koning, leden van de koninklijke familie, hovelingen, bisschoppen en rijke aristocraten.’(24)Manning, English People, 195.

Tussen 1640 en 1644 waren er anti-enclosure rellen in meer dan de helft van de graafschappen van Engeland, vooral in de midlands en het noorden: ‘in sommige gevallen werden niet alleen de hekken maar ook de huizen van de adel aangevallen.'(25)John S. Morrill, The Revolt of the Provinces: Conservatives And Radicals In The English Civil War, 1630 1650 (Longman, 1987) 34.

De rijkste landeigenaren waren woedend. In juli 1641 klaagde het Hogerhuis dat ‘gewelddadig inbreken in bezittingen en enclosures, op oproerige en tumultueuze wijze, in verscheidene delen van dit Koninkrijk,’ vaker voorkwam ‘sinds dit Parlement begon dan voorheen.’ Ze gaven de plaatselijke autoriteiten opdracht ervoor te zorgen ‘dat geen enkele enclosure of bezitting met geweld en op een oproerige manier zal worden verstoord of afgenomen van wie dan ook,'(26)‘General Order for Possessions, to secure them from Riots and Tumults,’ House of Lords Journal vol. 4, 13 juli 1641. maar de bevelen hadden weinig effect. Agenten verzuimden niet alleen herhaaldelijk hun plichten te vervullen tegenover hun buren die zich bezighielden met het met geweld in beslag nemen van hun land, maar waren soms ook te vinden in de gelederen van de opstandelingen zelf.(27) Lindley, Fenland Riots, 68.

De opstandelingen haatten de regering van de landeigenaren en waren niet terughoudend om dat te uiten. Toen bijvoorbeeld in april 1643 in een kerk in Wiltshire een bevel tegen de enclosure-rellen werd voorgelezen, stond een parochiaan op en zei ‘met de grootste minachting en oneer van het Parlement en hun gezag dat hij zich niets van hun bevelen aantrok en dat het Parlement ze had kunnen houden en er hun reet mee had kunnen afvegen.'(28)Sharp, In Contempt of All Authority, 228.

In 1645 antwoordden anti-enclosure demonstranten in Epworth, Lincolnshire, op een soortgelijk bevel dat ‘ze zich geen reet aantrokken van het bevel dat door de Lords in het Parlement was uitgevaardigd en in de Kerken was gepubliceerd en dat ze, niettegenstaande dat bevel, de rest van de huizen in het afwateringsgebied zouden neerhalen die gebouwd waren op die gebieden die waren drooggelegd, en alle enclosures zouden vernietigen.'(29)Geciteerd in Lindley, Fenland Riots, 149.

De hevigste conflicten vonden plaats in The Fens. Om slechts één geval te noemen: in februari 1643 openden dorpsbewoners gewapend met musketten in Axholme, Lincolnshire, bij vloed de sluisdeuren, waardoor meer dan 2.400 hectare pas drooggelegd en omheind land onder water kwam te staan; vervolgens sloten ze de sluisdeuren om te voorkomen dat het water bij eb zou wegstromen. Gewapende bewakers hielden de positie tien weken lang bezet en dreigden iedereen neer te schieten die het water probeerde te laten wegstromen.(30)Lindley, Fenland Riots, 147.

Er kunnen nog veel meer voorbeelden worden aangehaald. De jaren 1640 tot 1660 waren niet alleen een tijd van revolutionaire burgeroorlog, het waren decennia van anti-enclosure opstand.

De nederlaag

Twee eeuwen later schreven Marx en Engels in Het Communistisch Manifest dat ‘alle voorgaande historische bewegingen, bewegingen van minderheden waren, of in het belang van minderheden. Dat gold zeker voor de Engelse Revolutie – het parlement had de monarchie niet omver kunnen werpen zonder de steun van kleine producenten, boeren en loonarbeiders, maar de plebejers hebben weinig van de overwinning meegekregen. Zoals Digger-leider Gerard Winstanley in 1649 aan de ‘machten van Engeland’ schreef: ‘hoewel gij beloofd hebt van dit volk een vrij volk te maken, hebt gij de zaak toch zo aangepakt, door uw zelfzuchtige humor, dat gij ons meer in slavernij hebt gebracht en de onderdrukking zwaarder op ons ligt.'(31)Gerard Winstanley, The Law of Freedom, and Other Writings, ed. Christopher Hill (Penguin Books, 1973), 82.

Aangezien de koning een van de grootste en meest gehate enclosers was, verwachtten veel anti-enclosure demonstranten dat het Parlement hun zaak zou steunen, maar hun hoop werd de bodem ingeslagen – geen verrassing, aangezien bijna alle parlementsleden grootgrondbezitters waren. Beide kamers van het Parlement veroordeelden herhaaldelijk anti-enclosure rellen en er werden geen anti-enclosure maatregelen aangenomen tijdens de burgeroorlog of door het republikeinse regime in de jaren 1650. De laatste poging om de enclosure te reguleren (niet te voorkomen) vond plaats in 1656, toen een wetsvoorstel daartoe in eerste lezing werd verworpen: de voorzitter zei ‘dat hij nooit van een wetsvoorstel hield dat aan eigendom raakt’, en een ander parlementslid noemde het ‘het meest verwerpelijke wetsvoorstel dat ooit aan dit Huis is aangeboden.'(32)Christopher Hill en Edmund Dell, eds., The Good Old Cause, 2nd ed. (Routledge, 2012), 424.

Net als de koninklijke regering die ze verving, verkreeg de republikeinse regering in de jaren 1650 inkomsten door de koninklijke bossen te verkopen en de drooglegging en omheining van de venen te ondersteunen. Ze nam wetten aan die alle resterende feodale beperkingen en lasten voor landeigenaren ophieven, maar bracht geen veranderingen aan in het pachtrecht van boeren en dorpsbewoners. Zo stelden landheren hun eigen landgoederen veilig in absolute eigendom en zorgden ze ervoor dat pachters uitzetbaar bleven.'(33)Christopher Hill, Puritanism and Revolution: Studies in Interpretation of the English Revolution of the 17th Century (Schocken Books, 1964), 191.

In de woorden van Christopher Hill in de zeventiende eeuwse strijd om land, ‘werd het gewone volk niet minder resoluut verslagen dan de kroon.'(34)Christopher Hill, God’s Engelsman: Oliver Cromwell and the English Revolution (Harper, 1972), 260.

De laatste golf

Er waren sporadische anti-enclosure protesten in de laatste jaren van de zeventiende eeuw, vooral in The Fens, maar de opstanden van 1640 tot 1660 waren vrijwel de laatste in hun soort. In het begin van de jaren 1700 bestond het boerenverzet meestal uit het illegaal jagen op herten of het verzamelen van hout op omheinde grond, niet uit het afbreken van hekken. Slechte herinneringen aan wrede nederlagen, versterkt door angst voor de macht van de heersende klasse die nu nog sterker was, ontmoedigden elke terugkeer naar massa-actie.

Tot het midden van de 18e eeuw leken de grote landheren die het grootste deel van de Engelse landbouwgrond in bezit hadden, meer geïnteresseerd te zijn in het oogsten van de vruchten van eerdere overwinningen dan in het omheinen van de resterende open velden en gemeenschappelijke gronden. Ongeveer een kwart van de landbouwgrond van het land werd in 1700 nog steeds bewerkt in open akkers, maar zolang de pacht de kosten dekte, met een aanzienlijk overschot, kozen weinig landheren ervoor om veranderingen aan te brengen.

Toen rond 1755 een nieuwe golf van enclosure begon, eerst door dalende graanprijzen en vervolgens door stijgende prijzen tijdens de Napoleontische oorlogen, was de sociale en economische context heel anders. De Engelse kapitalistische maatschappij was ‘beschaafder’ geworden, zouden we kunnen zeggen. In plaats van de ruwe methoden van vroeger, werd de enclosure een gestructureerd bureaucratisch proces, onderworpen aan politiek toezicht en regulering. Voor de enclosure waren gedetailleerde overzichten en plannen nodig, opgesteld door juristen en professionele enclosurecommissarissen, die allemaal werden aanvaard door de eigenaren en pachters van driekwart van het betrokken land (vaak een kleine minderheid van de getroffen mensen) en vervolgens werden opgenomen in een wetsvoorstel dat moest worden goedgekeurd door een parlementaire commissie en beide kamers van het parlement.

Marx noemde de daaruit voortvloeiende Enclosure Acts ‘decreten waarmee de landeigenaren zichzelf het land van het volk als privé-eigendom toekennen, decreten van onteigening van het volk.'(35)Marx, Capital Volume 1, 885.

De meeste parlementaire enclosures lijken de wet zorgvuldig te hebben gevolgd, met inbegrip van een billijke toewijzing van land of compensatie aan pachters, groot en klein, maar de wet erkende de gebruikelijke gemeenschappelijke rechten niet. Net als bij de minder verfijnde methoden van de vorige eeuwen, ging het bij de parlementaire enclosures niet alleen om ruilverkaveling, maar ook om de afschaffing van de gemeenschappelijke rechten en de onteigening van de landloze dorpsbewoners die daarvan afhankelijk waren. Toen een historicus uit de 20e eeuw dit ‘volkomen juist’ noemde, omdat de wet werd nageleefd en eigendomsrechten werden beschermd, antwoordde E.P. Thompson:

‘De enclosure was (als alle spitsvondigheden in aanmerking worden genomen) een duidelijk geval van klassenroof, gespeeld volgens eerlijke regels van eigendom en recht, vastgesteld door een parlement van bezitters en juristen. … Wat ‘volkomen juist’ was in termen van kapitalistische eigendomsverhoudingen betekende niettemin een breuk met het traditionele systeem van dorpsgebruik en recht: en het sociale geweld van de enclosure bestond precies in het drastisch, totaal opleggen aan het dorp van kapitalistische eigendomsdefinities.’(36)E. P. Thompson, The Making of the English Working Class (Penguin Books, 1991), 237-8.

Er waren enkele lokale rellen nadat de enclosure was goedgekeurd, vaak in de vorm van het stelen of verbranden van afrasteringspalen en hekwerk, maar zoals J.M. Neeson heeft aangetoond, nam het meeste verzet de vorm aan van ‘hardnekkige niet-naleving, getreuzel en tegenwerking,’ voordat een enclosure Bill naar Londen ging. Dorpsbewoners weigerden met landmeters te spreken of gaven hun onjuiste informatie, stuurden dreigbrieven, stalen notulenboeken en veldplannen en probeerden in het algemeen vertragingen te forceren of de kosten voor de landheren op te drijven. In sommige gevallen dienden dorpelingen een verzoekschrift in bij het Parlement om het wetsvoorstel te verwerpen, maar dat was duur en zelden succesvol.(37)De beste beschrijving van het verzet tegen enclosure in de 18e eeuw is hoofdstuk 9 van J. M. Neeson, Commoners: Common Right, Enclosure and Social Change in England, 1700-1820 (Cambridge University Press, 1993).

Uiteindelijk was het spel echter gespeeld. Sabotage kon de zaken vertragen of betere voorwaarden opleveren, maar landheren en grote pachters die een enclosure wilden opleggen, konden dat altijd doen en er was geen recht op beroep. Tussen 1750 en 1820 werden bijna 4.000 Enclosure Acts aangenomen, die ongeveer 2,72 miljoen hectare betroffen. Slechts een handvol open-veld dorpen bleven over. Ondanks eeuwen van verzet kreeg de macht van het kapitaal de overhand: ‘de commons in Engeland werden geleidelijk aan verdreven, de kleine boerderijen werden in beslag genomen, het land werd omheind en de boerenbevolking werd met geweld verwijderd.'(38)John Bellamy Foster, Brett Clark, and Hannah Holleman, ‘Marx and the Commons,’ Social Research (voorjaar 2021), 5.

Voortzetting van de enclosure

Zoals Marx schreef, ‘vormt de onteigening van de massa van het volk van de grond de basis van de kapitalistische productiewijze. Mensen die geheel of grotendeels in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, zijn onafhankelijk op een manier die vreemd is aan het kapitalisme – ze worden niet economisch gedwongen om voor loon te werken. Zoals een voorstander van de enclosure in 1800 schreef: ‘Als een arbeider meer land in bezit krijgt dan hij en zijn gezin ’s avonds kunnen bewerken… kan de boer niet langer op hem rekenen voor constant werk.'(39)Commercial and Agricultural Magazine, oktober 1800, geciteerd in E. P. Thompson, The Making of the English Working Class (Penguin Books, 1991), 243.

Deze serie artikelen heeft zich geconcentreerd op Engeland, waar de onteigening een eeuwenlange oorlog tegen de commons met zich meebracht. Het was het klassieke geval van primitieve accumulatie, de ’twee transformaties’ waarbij ‘de sociale middelen van bestaan en productie in kapitaal worden omgezet en de onmiddellijke producenten in loonarbeiders worden veranderd,'(40)Karl Marx, Capital Volume 1, 874. maar dit is natuurlijk niet het hele verhaal. Op andere plekken verliep de groei van het kapitalisme door onteigening in een ander tempo en op een andere manier.

In Schotland, bijvoorbeeld, begon de enclosure pas in het midden van de 18e eeuw, maar de drang om Engeland in te halen zorgde ervoor dat het veel sneller en bijzonder wreed ging. Zoals Neil Davidson schrijft, ging het bij de verschrikkelijke 19e-eeuwse Highland Clearances, die Marx zo welsprekend veroordeelde in Het Kapitaal, niet om primitieve accumulatie door nieuwe kapitalisten, maar om de consolidatie van ‘een bestaande, en door en door roofzuchtige, kapitalistische landeigenarenklasse … die door haar minachting voor het menselijk leven (en zelfs voor ‘ontwikkeling’) al lang niet meer kon bijdragen aan de sociale vooruitgang.'(41)Neil Davidson, ‘The Scottish Path to Capitalist Agriculture 1,’ Journal of Agrarian Change (juli 2004), 229.

En natuurlijk was de groei van het Britse Rijk, van Ierland tot de Amerika’s tot India en Afrika, gebaseerd op het omheinen van gekoloniseerd land en het onteigenen van inheemse volken. Zoals Rosa Luxemburg schreef, vereiste de uitbreiding van de ‘plaag van de kapitalistische beschaving’

‘de systematische vernietiging en uitroeiing van alle niet-kapitalistische sociale eenheden die haar ontwikkeling in de weg staan. …. Elke nieuwe koloniale expansie gaat als vanzelfsprekend gepaard met een niet aflatende strijd van het kapitaal tegen de sociale en economische verbanden van de inheemse bevolking, die ook met geweld beroofd worden van hun productiemiddelen en arbeidskracht.’(42)Rosa Luxemburg, The Accumulation of Capital, (Routledge, 2003), 352, 350.

Dat geldt ook vandaag nog, nu één procent van de wereldbevolking 45% van alle persoonlijke rijkdom bezit en bijna drie miljard mensen helemaal niets bezitten. Elk jaar, nemen de rijken steeds meer van de rijkdommen van de wereld in beslag en hun bedrijven vernietigen steeds meer van de levensondersteunende systemen die ons gemeenschappelijk erfgoed zouden moeten zijn. De enclosure gaat door en versterkt een steeds rijkere heersende klasse en een steeds grotere arbeidersklasse in de wereld.

In de zeventiende eeuw vatte een onbekende dichter de hypocrisie en wreedheid van de enclosure samen in vier korte regels:

“De wet sluit de man of vrouw op

Die de gans steelt van de gemeenschappelijke grond

Maar laat de grotere schurk vrij

Die de common van de gans steelt.”

We moeten ook denken aan het vierde couplet van dat gedicht, dat ons aanspoort om van verontwaardiging over te gaan tot actie.

“De wet sluit de man of vrouw op

die de gans steelt van de gemeenschappelijke grond

En ganzen zullen nog steeds een gemeenschappelijk gebrek hebben

Totdat ze hem terug stelen.”

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Climate&Capitalism. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.

 

Voetnoten

Voetnoten
1 Citaten in Andy Wood, The 1549 Rebellions and the Making of Early Modern England (Cambridge University Press, 2007), 49.
2 Frederick Engels, The Peasant War in Germany (1850) in Marx-Engels Collected Works, vol. 10 (International Publishers, 1978), 410.
3 Roger B. Manning, Village Revolts: Social Protest and Popular Disturbances in England, 1509-1640 (Clarendon Press, 1988), 3.
4 Briony Mcdonagh en Stephen Daniels, ‘Enclosure Stories: Narratives from Northamptonshire,’ Cultural Geographies 19, no. 1 (januari 2012), 113.
5 Norah Carlin, The Causes of the English Civil War (Blackwell, 1999), 129.
6 R. H. Tawney, The Agrarian Problem in the Sixteenth Century (Lector House, 2021 [1912]), 76.
7 John U. Nef, The Rise of the British Coal Industry, vol. 1 (Frank Cass, 1966), 342-3, 310.
8 John U. Nef, The Rise of the British Coal Industry, vol. 1 (Frank Cass, 1966), 312, 316-7, 291-2. Zie ook Andreas Malm, Fossil Capital: The Rise of Steam Power and the Roots of Global Warming (Londen: Verso, 2016), 320-24.
9 Christopher Hill, Reformation to Industrial Revolution (Weidenfeld & Nicolson, 1968), 51.
10 Proceedings in the Commons, 1601: 2-5 november.
11 Hill, Reformation to Industrial Revolution, 51.
12 Keith Wrightson, Earthly Necessities: Economic Lives in Early Modern Britain (Yale University Press, 2000), 162.
13 Peter Bowden, ‘Agricultural Prices, Farm Profits, and Rents,’ in The Agrarian History of England and Wales, ed. Joan Thirsk, vol. IV (Cambridge University Press, 1967), 695, 690, 621.
14 Buchanan Sharp, In Contempt of All Authority: Rural Artisans and Riot in the West of England, 1586-1660 (University of California, 1980), 264.
15 Dergelijke figuren kwamen vaak voor bij plattelandsopstanden in Engeland: latere voorbeelden waren Lady Skimmington, Ned Ludd en Captain Swing.
16 Martin Empson, Kill All the Gentlemen: Class Struggle and Change in the English Countryside (Bookmarks, 2018), 165
17 John E. Martin, Feodalism to Capitalism: Peasant and Landlord in English Agrarian Development (Macmillan, 1986), 173.
18 Sharp, In Contempt of All Authority, 84-5.
19 Sharp, In Contempt of All Authority, 86.
20 Sharp, In Contempt of All Authority, 144.
21 James Boyce, Imperial Mud: The Fight for the Fens (Icon Books, 2021), Kindle edition, loc. 840.
22 Brian Manning, The English People and the English Revolution (Bookmarks, 1991), 194.
23 Brian Manning, Aristocrats, Plebeians and Revolution in England 1640-1660 (Pluto Press, 1996), 1.
24 Manning, English People, 195.
25 John S. Morrill, The Revolt of the Provinces: Conservatives And Radicals In The English Civil War, 1630 1650 (Longman, 1987) 34.
26 ‘General Order for Possessions, to secure them from Riots and Tumults,’ House of Lords Journal vol. 4, 13 juli 1641.
27 Lindley, Fenland Riots, 68.
28 Sharp, In Contempt of All Authority, 228.
29 Geciteerd in Lindley, Fenland Riots, 149.
30 Lindley, Fenland Riots, 147.
31 Gerard Winstanley, The Law of Freedom, and Other Writings, ed. Christopher Hill (Penguin Books, 1973), 82.
32 Christopher Hill en Edmund Dell, eds., The Good Old Cause, 2nd ed. (Routledge, 2012), 424.
33 Christopher Hill, Puritanism and Revolution: Studies in Interpretation of the English Revolution of the 17th Century (Schocken Books, 1964), 191.
34 Christopher Hill, God’s Engelsman: Oliver Cromwell and the English Revolution (Harper, 1972), 260.
35 Marx, Capital Volume 1, 885.
36 E. P. Thompson, The Making of the English Working Class (Penguin Books, 1991), 237-8.
37 De beste beschrijving van het verzet tegen enclosure in de 18e eeuw is hoofdstuk 9 van J. M. Neeson, Commoners: Common Right, Enclosure and Social Change in England, 1700-1820 (Cambridge University Press, 1993).
38 John Bellamy Foster, Brett Clark, and Hannah Holleman, ‘Marx and the Commons,’ Social Research (voorjaar 2021), 5.
39 Commercial and Agricultural Magazine, oktober 1800, geciteerd in E. P. Thompson, The Making of the English Working Class (Penguin Books, 1991), 243.
40 Karl Marx, Capital Volume 1, 874.
41 Neil Davidson, ‘The Scottish Path to Capitalist Agriculture 1,’ Journal of Agrarian Change (juli 2004), 229.
42 Rosa Luxemburg, The Accumulation of Capital, (Routledge, 2003), 352, 350.