Greg Peakin legt uit wat het begrip metabolic rift (metabole kloof) inhoudt en waarom het vandaag de dag een belangrijk concept is voor het organiseren van acties voor het klimaat.

In de nasleep van het laatste IPCC-rapport krijgt de existentiële dreiging van klimaatverandering, na vele jaren van waarschuwingen, eindelijk meer aandacht. Binnenkort zullen vertegenwoordigers van landen bijeenkomen op de COP26 in Glasgow om na te denken over mogelijke stappen die kunnen worden ondernomen om de vernieling van de aarde een halt toe te roepen.

Hoewel de ophoping van koolstofdioxide in de atmosfeer de ernstigste bedreiging voor ons bestaan vormt, wordt de destructieve invloed van het kapitalisme op het milieu dat we delen met alle andere levende wezens, voor iedereen met de dag duidelijker. De invloed van de mensenlijke samenleving op het milieu is de laatste eeuwen, vooral sinds de industriële revolutie, steeds groter geworden. De mensenmaatschappij heeft zich afgescheiden van haar ruimere omgeving, waardoor er een ecologische kloof is ontstaan, een gigantische kloof, die Marx de metabole kloof heeft genoemd.

Een wereld van metabolismen

Ecologie is de studie van de wijze waarop levende organismen zijn aangepast aan de veelheid van omgevingen die op aarde bestaan. Ze gaan er interactief mee om en veranderen vaak hun lokale omgeving om aan hun behoeften te voldoen. Ongeacht de aard van de relatie tussen het organisme en zijn omgeving is deze vaak evenwichtig door het cyclische karakter ervan.

Een voorbeeld is de koolstofcyclus, waarbij planten koolstof in de vorm van kooldioxide uit de atmosfeer opnemen en in hun weefsels opnemen. De plant groeit, plant zich voort, sterft dan en ontbindt weer tot zijn elementaire structuur, waarbij het kooldioxide weer in de atmosfeer vrijkomt.

Er zijn soortgelijke cycli voor water, stikstof en andere elementen. Het proces is ingewikkelder in het geval van dieren die voor hun groei afhankelijk zijn van planten en die een eigen cyclus hebben, maar met hetzelfde resultaat – geboorte, groei, voortplanting, dood en ontbinding. Op deze manier is er een minimale uitputting van de materialen die het leven in stand houden. Deze, vaak cyclische stromen, kunnen worden begrepen als de stofwisselingsprocessen van onze biosfeer.

Toen de mens zich ontwikkelde uit zijn aapachtige voorouders, trad hij toe tot de gemeenschap van andere landzoogdieren, concurreerde met hen om de hulpbronnen die nodig waren voor zijn bestaan en trad hij uiteraard toe tot de natuurlijke cycli van zijn omgeving. De ontwikkeling van tweevoetigheid, het vermogen om op hun achterpoten te staan, maakte hun handen vrij voor het hanteren van werktuigen en wapens, een nieuwe evolutionaire stap die spoedig leidde tot de dominante positie die ze nu innemen.

Ze waren omnivoren en gebruikten jagen en verzamelen als hun methode om aan voedsel te komen. Bij het verzamelen concurreerden ze met dieren als varkens en grotere vogels, waarbij de varkens in de grond snuffelden naar eetbare hapjes en de vogels de vruchten van planten aten. De concurrentie was in de meeste omstandigheden vrij licht, maar in situaties van klimatologische stress (bijvoorbeeld langdurige droogte) kon ze verhevigen.

De jacht daarentegen was complexer. De jacht leverde voedsel van hoge kwaliteit op, maar concurreerde rechtstreeks met andere carnivoren. Hier gaf het gebruik van wapens de mens ongetwijfeld een concurrentievoordeel. De wapens konden, zoals altijd, defensief worden gebruikt om andere carnivoren af te weren en offensief om hun prooi veilig te stellen. Het was duidelijk een zeer succesvolle strategie en de mens verspreidde zich snel over grote delen van het aardoppervlak.

​​​​​​​De mens

Het geslacht Homo vertoonde al vroeg enige evolutionaire verspreiding in een klein aantal soorten, maar uiteindelijk werd homo sapiens de dominante soort. Hij ontstond in Afrika en verspreidde zich snel over alle delen van het aardoppervlak. De dominantie van de soort en de invloed ervan op het milieu werden snel duidelijk, er is gesuggereerd dat het wijdverbreide uitsterven van grote zoogdieren in veel delen van de wereld verband hield met de komst van de homo sapiens.

De meest ingrijpende gedragsverandering van de mensheid was echter het verbouwen van voedingsgewassen, dat wil zeggen de landbouw. Landbouw ontstond op ten minste zes afzonderlijke momenten in verschillende en wijdverspreide delen van de wereld rond 10.000 jaar geleden. De stenen werktuigen om de grond te kunnen bewerken werden verfijnd, zodat de vroege samenlevingen nu een aanzienlijke invloed op het milieu hadden toen de mensen zich vestigden in gebieden die geschikt waren voor de teelt van gewassen. Rond diezelfde tijd werden dieren gedomesticeerd, zodat de jacht overbodig werd.

Naarmate de landbouw zich ontwikkelde en over de wereld verspreidde, groeide de bevolking en werden de nederzettingen veel groter, waardoor er een fysieke kloof ontstond tussen de productie van voedsel en de consumptie ervan. Het voedsel werd op het platteland geproduceerd en vervolgens over aanzienlijke afstanden naar de steden vervoerd. Het gevolg was dat de voedingsstoffen, die uit de atmosfeer en de bodem waren gehaald door de planten en indirect door de dieren die de planten aten, werden overgebracht naar de stedelijke gemeenschappen en de afvalproducten, die de voedingsstoffencyclus zouden hebben voltooid, niet werden teruggebracht.

Naarmate dit proces zich voortzette, vooral tijdens de industriële revolutie toen de verstedelijking een duizelingwekkend niveau bereikte, namen de moeilijkheden van de landbouw toe en werden er verschillende technieken ontwikkeld in een poging om de uitputting van de hulpbronnen in de bodem te compenseren.

Marx

Marx had de stofwisseling tussen de mens en de aarde opgemerkt en vastgesteld dat de mens ‘door zijn eigen toedoen de stofwisseling tussen hemzelf en de natuur bemiddelt, reguleert en controleert’ en daardoor de bestaande cyclus verstoorde en een metabolische kloof creëerde. Naarmate de landbouw geïndustrialiseerd raakte, groeide ook de markt voor het steeds verder overbrengen van zijn producten naar de steden, met een minimale terugkeer van voedingsstoffen naar de bodem.In deel één van het Kapitaal, merkt Marx op:

“Alle vooruitgang in de kapitalistische landbouw is een vooruitgang in de kunst, niet alleen om de arbeider te beroven, maar ook om de bodem te beroven … De kapitalistische productie ontwikkelt daarom alleen de technieken en de mate van combinatie van het sociale productieproces door tegelijkertijd de oorspronkelijke bronnen van alle rijkdom te ondermijnen – de bodem en de arbeider.”

Zoals de industriële fabricage haar arbeiders uitbuit, door de onteigening van de overtollige arbeid van de arbeider door de kapitalisten, zo onteigent het kapitalisme de bodem van zijn voedingsstoffen. Het kapitalisme kan de bodem, en bij uitbreiding de biosfeer in ruimere zin, alleen naar waarde schatten voor zover deze bijdraagt aan de productie van nieuwe goederen en de uitbreiding van de rijkdom van de kapitalisten. Het geeft niet om het milieu als een ding op zich, het maakt zich alleen zorgen over vervuiling als het de productie van goederen verhindert door verlies van hulpbronnen, de totale vernietiging van arbeiders, of de invloed van afval op de productie.

Waar het kapitalisme het milieu herstelt en erin investeert, doet het dat alleen om ofwel het absolute minimum aan hulpbronnen in stand te houden dat nodig is voor de productie, ofwel om winst te kunnen maken met milieuwerkzaamheden. Het gevolg is dat zelfs wanneer problemen zoals massale ontbossing worden onderkend, het kapitalisme reageert door monocultuur-plantagebomen te planten, in de hoop dat ze snel voor hout zorgen. Of waar wel wordt gerecycled, gebeurt dat alleen voor zover het winstgevend is, zodat veel afval uit het Noorden niet wordt gerecycled, maar op stortplaatsen in het buitenland belandt, terwijl afvalbedrijven de winst in eigen zak steken. Doordat het kapitalisme de natuur alleen ziet als iets dat moet worden opgenomen in de productie van steeds meer handelswaar, ontstaat er noodzakelijkerwijs een steeds bredere kloof tussen het sociale en het natuurlijke metabolisme, er wordt meer genomen dan teruggegeven. Hoewel het kapitalisme allerlei technieken probeert om dit te voorkomen, kan de biosfeer uiteindelijk maar een beperkte hoeveelheid verwerken en wordt dit een onherstelbare spiraal.

​​​​​​​De kloof onder ogen zien

Het is duidelijk dat deze breuk met elk jaar dat is verstreken sinds Marx’ observaties groter is geworden en dat dit alle aspecten van onze relatie met de natuur beïnvloedt. De landbouw blijft het landmilieu verwoesten – bossen worden gekapt zodat de productie van vleeseiwitten direct of indirect onverminderd door kan gaan. Het aquatisch milieu is verwoest door industriële overbevissing en het luchtmilieu wordt niet alleen vervuild met kooldioxide uit fossiele brandstoffen, maar ook met de afvalgassen van industriële processen.

Istvan Meszaros verwoordde de essentie van de existentiële crisis voor de ‘gehele mensheid’, de ecologische vernietiging onder het kapitalisme, door op te merken:

“De fundamentele tegenstrijdigheid van het kapitalistische controlesysteem is dat het ‘vooruitgang’ niet kan scheiden van vernietiging, noch ‘vooruitgang’ van verspilling – hoe catastrofaal de resultaten ook zijn. Hoe meer het de krachten van de productiviteit ontsluit, hoe meer het de krachten van de vernietiging moet ontketenen; en hoe meer het de omvang van de productie uitbreidt, hoe meer het alles moet bedelven onder bergen verstikkend afval.”

Vandaag de dag manifesteert de vernietiging die het kapitalisme teweegbrengt zich in de klimaatverandering en de verwoesting van het natuurlijke milieu. We leven nu met een gigantische en steeds groter wordende ecologische kloof. De erkenning en analyse van deze kloof is van centraal belang voor Marx’ relevantie voor de hedendaagse milieu-afbraak. Door aan te tonen dat de breuk onherstelbaar is onder het kapitalisme, maakte Marx duidelijk dat ecosocialisten een nieuw systeem moeten opbouwen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op rs21. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.