Au Loong-Yu is al lange tijd activist voor arbeidsrechten en politieke en sociale democratie in Hongkong. Hij is auteur van China’s Rise: Strength and Fragility en Hong Kong in Revolt: The Protest Movement and the Future of China. Au leeft nu in ballingschap. In dit uitgebreide interview bespreekt Au de wereldwijde status van China en de gevolgen daarvan voor het vredes- en solidariteitsactivisme.

Een van de grootste uitdagingen voor links is grip te krijgen op China’s status binnen het wereldwijde kapitalistische systeem. De razendsnelle opkomst van China heeft ertoe geleid dat veel mensen zich afvragen of China deel blijft uitmaken van het Mondiale Zuiden of een imperialistisch land is geworden. Hoe moeten we de huidige status van China begrijpen? 

De kwestie is dat China de afgelopen drie decennia geen gewoon derdewereldland is geweest. 40 jaar geleden was het nog een grotendeels door boeren bevolkt land, nu is het voor 60% verstedelijkt en volledig geïndustrialiseerd. De Chinese industrie produceert zowel producten uit het lagere segment als uit het hogere segment. Als gevolg hiervan heeft China volgens de Wereldbank de drempel overschreden om een land met een hoger middeninkomen te worden. Maar tegelijkertijd hebben 600 miljoen Chinezen een maandinkomen van nog geen 130 euro.

China bevat tegelijkertijd veel elementen, waardoor het heel uniek is. Als je alleen al naar het bbp per hoofd van de bevolking of het maandinkomen kijkt, zou je kunnen denken dat China deel uitmaakt van het Mondiale Zuiden. Maar geen enkele getalsmatige of economische indicator kan ons uitsluitsel geven over de status van China. Het China van vandaag heeft nog steeds elementen van een derdewereldland, maar het belang van die elementen is in de loop der tijd afgenomen. We kunnen ze niet verwerpen, maar het blijven slechts elementen die de status van China bepalen. Om een bruikbare conclusie over China te kunnen trekken, moeten we naar het land als geheel kijken, rekening houdend met alle elementen.

Maar als China niet langer een gewoon ontwikkelingsland is, betekent dat dan automatisch dat we het als imperialistisch moeten karakteriseren?

De status van China is ingewikkeld en rommelig. Er is geen eenduidig ja of nee; het antwoord is eerder ja en nee. Ik beschrijf China als een opkomend imperialistisch land ‒ een hele sterke regionale macht met een wereldwijd bereik. Het land heeft de intentie en het potentieel om minder belangrijke landen te domineren, maar het heeft zijn positie in de wereld nog niet geconsolideerd.

Waarom deze definitie? Laten we beginnen met de basiscriteria voor imperialisme. De analyse van Lenin heeft veel actualisering nodig, vooral sinds de naoorlogse dekolonisatieperiode. Maar als we Lenin als uitgangspunt nemen, verwijst hij naar de mate van monopolie, de fusie van industrieel en bankkapitaal, de vorming van financieel kapitaal en de mate van kapitaalexport als bepalende kenmerken van imperialisme. Als we deze criteria toepassen op China, zijn ze allemaal op een heel significante manier aanwezig.

Op dit moment zijn we er bijvoorbeeld getuige van dat de zeepbel op de Chinese vastgoedmarkt opnieuw uiteenspat. Mensen zien vaak over het hoofd dat de megabubbel in de vastgoedmarkt alleen bestaat dankzij de privatisering van stedelijke grond in staatseigendom (of beter gezegd, de verkoop van het gebruiksrecht van de grond). Het ‘staatsgrond’-regime bepaalt ook de belangrijkste spelers op de markt: gemeentelijke overheden, banken (meestal in staatsbezit) en projectontwikkelaars. Samen hebben ze een alliantie van grondgebonden financieel kapitaal gevormd om de verrijking van de bureaucratie en haar vriendjes-partners te vergemakkelijken.

Terwijl in andere delen van de wereld de imperialistische logica wordt aangedreven door privékapitaal met steun van de staat, zijn in China de staat en het staatskapitaal de belangrijkste spelers. Dit ondanks het feit dat de particuliere sector meer dan de helft van de economie uitmaakt. Sommigen zouden kunnen antwoorden: ‘Als de leidende posities in de economie zwaar gemonopoliseerd worden door staatsbedrijven, dan zijn ze sociaal eigendom of staatseigendom, wat een kenmerk is van het socialisme, of op zijn minst is staatseigendom een bolwerk tegen op winst belust privékapitaal.’ Hiermee wordt vergeten dat Friedrich Engels lang geleden de spot dreef met degenen die dachten dat Bismarcks staatsbezit een kenmerk was van het socialisme. In werkelijkheid zijn staatseigendom en sociaal eigendom twee heel verschillende dingen.

De Chinese staat is een roofstaat die volledig wordt gecontroleerd door een uitbuitende klasse met als kern de partijbureaucraten van de Chinese Communistische Partij (CCP). Ik noem deze uitbuitende klasse een verburgerlijkte staatsbureaucratie. Dat betekent dat we in China een soort staatskapitalisme hebben, maar wel een die zijn eigen naam verdient. Naar mijn mening is bureaucratisch kapitalisme de meest geschikte term voor China omdat het de belangrijkste eigenschap van het Chinese kapitalisme weergeeft: de centrale rol van de bureaucratie, niet alleen in het transformeren van de staat (van een staat die vijandig staat tegenover de kapitalistische logica ‒ maar nooit echt toegewijd is aan het socialisme ‒ naar een staat die door en door kapitalistisch is), maar ook in het zichzelf verrijken door de macht van dwang en de macht van geld samen te smelten.

Die fusie gaf een nieuwe impuls aan het streven van de bureaucratie naar industrialisatie en staatsgeleide investeringen in infrastructuur. Daarom ging het kapitalistische herstel van China, aangedreven door de staat en de CCP, gepaard met een snelle industrialisatie, in tegenstelling tot de situatie bij de val van de Sovjet-Unie. Het is ook de reden waarom de Chinese staatsbedrijven in de praktijk gecontroleerd worden door de partijbureaucratie. Door haar greep op de staatsmacht ontzegt ze de arbeidersklasse voortdurend de basisrechten om zich te organiseren. Op operationeel niveau zijn die bedrijven ‘eigendom’ van verschillende afdelingen en klieken van de bureaucratie, vaak via zeer geheime regelingen.

Het is de moeite waard om twee dingen in gedachten te houden. Ten eerste werd het keizerlijke China ook gekenmerkt door zijn bureaucratie, in die mate zelfs dat sommige sociologen China beschouwen als een ‘bureaucratische samenleving’. Het absolutisme van het keizerrijk was alleen mogelijk omdat het erin slaagde de adellijke klasse bij het besturen van de staat te vervangen door loyale bureaucraten. Toen er spanningen ontstonden tussen de bureaucratie en de keizer, won de keizer bepaalde gevechten, maar de bureaucratie won de oorlog, waardoor de keizer het nominale hoofd werd.

Ten tweede is het ook de moeite waard om te denken aan de lange geschiedenis van staatsbedrijven in het keizerrijk China en door de staat geleide ondernemingen. Veel van de rijkdom die deze bedrijven opleverden ging naar de bureaucraten die ze beheerden. De verburgerlijking van een deel van de bureaucratie was zichtbaar in het keizerrijk China; het was aanwezig tijdens de heerschappij van de Kuomintang (KMT); en het verscheen opnieuw onder de CCP na 1979 en werd uiteindelijk een dominant kenmerk van het Chinese kapitalisme.

Vertoont de Chinese staat ook expansionistische kenmerken, een gemeenschappelijk kenmerk van imperialistische machten?

Als sterke bureaucratische kapitalistische staat heeft het land noodzakelijkerwijs een sterk expansionistische drijfveer die niet alleen economisch maar ook politiek is. Denk hier eens over na: China’s omvangrijke kapitaalexport, die vaak de vorm aanneemt van langetermijninvesteringen, maakt dat Peking noodzakelijkerwijs wereldwijde politieke invloed nodig heeft om zijn economische belangen te beschermen. Dat moedigt objectief gezien een imperialistische logica aan om mindere landen te domineren en te concurreren met leidende imperialistische landen.

Maar er is ook een politieke expansionistische logica. China’s honderdjarige ‘nationale vernedering’ onder het kolonialisme tussen 1840-1949 bracht de heersende elite van de CCP ertoe te zweren het land koste wat het kost te versterken. Xi Jinping’s droom voor China moet worden geïnterpreteerd in het licht van Mao Zedong’s droom van chaoyingganmei (超英趕美, Groot-Brittannië overtreffen en Amerika verdrijven). Hoewel de slogan niet letterlijk moet worden geïnterpreteerd, zullen de ultranationalistische heersers in China niet accepteren dat China nog een eeuw lang een tweederangs macht blijft. Die ambitie, die voortkomt uit de hedendaagse geschiedenis van China en het grote Han-Chinese nationalisme van de partij, heeft ertoe geleid dat Beijing op zoek is naar wereldwijde politieke invloed. Het zal er vroeg of laat ook toe leiden dat ze op zoek gaan naar wereldwijde militaire macht ‒ als China zijn status in de komende periode kan consolideren.

Elke discussie over China en imperialisme kan zich niet alleen richten op economische aspecten; integendeel, er moet ook rekening worden gehouden met deze politieke kant. China’s huidige heersers, van de KMT tot de CCP, hebben allemaal het grondgebied en de invloed willen herstellen die het keizerlijke China had onder de Qing-dynastie. Lang voordat Beijing zijn claim van de ‘nine-dash line‘ over de Zuid-Chinese Zee indiende, had de KMT al zijn ‘eleven-dash line’ claim over hetzelfde gebied uitgerold. In die zin treedt de CCP in de niet zo succesvolle imperiale voetsporen van de KMT ‒ alleen heeft het deze keer tot nu toe veel beter uitgepakt voor de CCP.

Als we ons even richten op de economische aspecten, betekent dit dan dat China geen alternatief biedt voor het Amerikaanse imperialisme voor landen in het Zuiden, zoals voorstanders van een multipolaire wereld lijken te suggereren?

Ik ben het niet eens met het idee dat China een soort alternatief is voor het Zuiden. Kijk maar naar wat het met Sri Lanka heeft gedaan toen dat land zijn lening niet kon terugbetalen: China dwong Sri Lanka om meer controle over de haven van Hambantota over te dragen. China’s bedrijven, inclusief de staatsbedrijven, presteren over het algemeen niet beter ‒ of slechter ‒ dan de bedrijven van andere imperialistische landen.

Maar we moeten deze kwestie op twee niveaus analyseren. China onderhoudt, net als de VS, betrekkingen met de meeste landen in de wereld. Geen enkele veralgemening is in staat om elke relatie van deze twee landen met andere te verklaren. Dat geldt des te meer voor China omdat het nog geen wereldrijk is. Een algemene kritiek op het Chinese expansionisme mag ons er niet van weerhouden om elke relatie concreet te analyseren. Als we geconfronteerd worden met een specifiek geval, moeten we sceptisch zijn over de acties van China ‒ en die van alle grootmachten ‒ maar ook de specifieke relatie analyseren, met speciale aandacht voor de stemmen en belangen van de lokale bevolking. Alleen door zowel het algemene als het specifieke af te wegen, kunnen we als buitenstaanders beoordelen of wat China doet goed of fout is.

Neem bijvoorbeeld de Nieuwe Zijderoute. Het is mogelijk dat sommige van China’s overzeese investeringen via dit project andere landen ten goede komen, of in ieder geval meer goed dan kwaad doen. Hier kan de stem van de lokale bevolking ons voorzien van de meest relevante informatie die we nodig hebben. Maar dat betekent niet dat we onze algemene kritiek op de Nieuwe Zijderoute moeten laten varen. Wat voor goeds een specifiek project ook mag brengen, het blijft een feit dat de Nieuwe Zijderoute in het algemeen wordt gedreven door de logica van winst en de geopolitieke belangen van het monolithische regime van de CCP. In specifieke gevallen zou er een win-winscenario kunnen ontstaan, maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat dat voor de meeste gastlanden het geval zal zijn, ongeacht of de Nieuwe Zijderoute uiteindelijk een succes of een mislukking voor China wordt.

Over het geheel genomen betekent China’s ‘wereldwijd gaan’-strategie, waarmee het aan het begin van deze eeuw begon, een duidelijke achteruitgang in China’s buitenlands beleid: van een relatief progressief derde wereld denken naar het vooropstellen van de commerciële belangen van Chinese bedrijven en de wereldwijde invloed van Beijing. Zelfs als China’s prestaties in ontwikkelingslanden niet zo slecht zijn als die van Westerse landen, is die kwalitatieve verandering van het bevorderen van autonome ontwikkeling in de Derde Wereld (zoals Mao voorstond) naar het streven om te profiteren van de Derde Wereld duidelijk een stap terug. Bovendien versnelt China’s intrede in de concurrentiestrijd met het Westen om markten en hulpbronnen noodzakelijkerwijs de race naar de bodem op het gebied van arbeidsrechten en milieubescherming.

Kunt u, gezien dit alles, uw visie op de huidige status van China samenvatten?

Dit en nog veel meer in overweging nemend, denk ik dat we kunnen zeggen dat China een opkomend imperialistisch land is. Het is nog lang niet geconsolideerd als een imperialistische macht, maar het land heeft het potentieel om die status te bereiken als het lang genoeg van binnenuit en van buitenaf niet wordt uitgedaagd.

Naar mijn mening kunnen we met de term opkomend imperialisme bepaalde fouten vermijden. Sommigen stellen bijvoorbeeld dat aangezien China en de VS niet op gelijke voet staan, China daarom niet imperialistisch kan zijn en dat het etiket ‘ontwikkelingsland’ van toepassing blijft. Dat argument gaat voorbij aan de voortdurend veranderende situatie binnen China en wereldwijd. De spectaculaire opkomst van China tot een geïndustrialiseerde natie in minder dan 50 jaar is bijvoorbeeld ongekend in de hedendaagse geschiedenis.

Daarom moeten we in staat zijn om zowel het universele als het bijzondere van China te begrijpen. Het potentieel van China om uit te groeien tot een imperialistische macht is immens. Het is ook het eerste opkomende imperialistische land dat eerst een semi-koloniaal land was. Bovendien moet China het hoofd bieden aan zijn achterstand. Die factoren hebben misschien voor een deel bijgedragen aan de opkomst van het land, maar bepaalde aspecten blijven het vermogen van het land om zich efficiënt genoeg en, nog belangrijker, op een evenwichtigere manier te ontwikkelen belemmeren.

De CCP zal een aantal fundamentele obstakels moeten overwinnen voordat het China kan consolideren als een stabiel en duurzaam imperialistisch land. De kliek van Xi weet dat voordat China zijn imperiale ambitie kan verwezenlijken, het de last van de koloniale erfenis en China’s achterstand moet overwinnen. Daarom beschouwt Peking de ’terugname’ van Taiwan als strategisch voor zijn nationale veiligheid. Het feit dat Taiwan al sinds de Japanse inname in 1895 gescheiden is van het Chinese vasteland, achtervolgt de CCP.

Ook hier helpen algemene generalisaties niet als we het hebben over China’s ‘koloniale erfenis’. In plaats daarvan hebben we een concrete analyse nodig. Niet alle koloniale erfenis is een last voor de ontwikkeling van China. Neem bijvoorbeeld Hongkong. Dankzij de autonomie van Hongkong kan de stad het Britse rechtssysteem behouden, wat ongetwijfeld een koloniale erfenis is. China valt het rechtssysteem van de stad aan in naam van het behoud van nationale veiligheid en ‘patriottisme’.

Maar vanuit het oogpunt van de mensen is het Britse rechtssysteem, hoe gebrekkig het ook is, nog altijd veel beter dan dat van China. Bovendien zou de vernietiging ervan het collectieve belang van het bureaucratische kapitalisme schaden. Het is precies deze koloniale erfenis waardoor de stad zich kon ontwikkelen tot het financiële centrum waar China zelfs vandaag de dag nog afhankelijk van is ‒ de helft van China’s directe buitenlandse investeringen loopt via de stad. Xi kan zijn droom voor China niet verwezenlijken zonder het autonome kapitalisme van Hongkong, althans voor de komende periode.

Dat brengt ons bij de meest flagrante tegenstelling in het China van vandaag. Xi wil dat China een grote sprong voorwaarts maakt op het gebied van modernisering. Maar hij heeft gewoon niet de kennis of genoeg pragmatisme om zijn droom om te zetten in samenhangende en haalbare plannen die uitgevoerd kunnen worden. De dwaze daad om in eigen voet te schieten als het om Hongkong gaat, weerspiegelt de culturele achterstand van de partij; haar falen om een stabiele machtsopvolging tot stand te brengen is een ander voorbeeld. Als we rekening houden met het onvermogen van de partij om haar politieke cultuur van persoonlijke loyaliteit en cultleiders te moderniseren, kunnen we zien waarom China problemen heeft om zijn positie aan de tafel van de imperialistische machten te consolideren.

Wat kunt u ons vertellen over China’s acties in de Zuid-Chinese Zee en hoe die hebben bijgedragen aan de toenemende spanningen en militarisering in Azië en de Stille Oceaan?

China’s claim van de ‘nine-dash line’ over de Zuid-Chinese Zee was een fundamenteel keerpunt, omdat het het begin was van China’s overzeese expansie, zowel politiek als militair. Ten eerste omdat de claim volledig onrechtmatig is. China maakt bijvoorbeeld ook aanspraak op het Senkaku-eiland, dat door Japan wordt betwist. Daar kun je tenminste zeggen dat China een sterkere zaak heeft voor zijn claim, terwijl Japan geen basis heeft, noch onder zogenaamd internationaal recht, noch vanuit een links standpunt. Het is gewoon een imperialistische claim van Japan, in alliantie met de VS. Daarentegen heeft China nooit effectief het hele gebied van de negen streepjeslijn die het opeist, geregeerd (met uitzondering van enkele eilanden, zoals het Paraceleiland). De claim van China over het grootste deel van de Zuid-Chinese Zee is niet alleen niet gerechtvaardigd, het is ook een uiting van zijn hegemoniale ambities in Azië, die parallel lopen met zijn wereldwijde economische ambities in de vorm van de Nieuwe Zijderoute.

Sommigen zouden antwoorden dat China’s acties in de Zuid-Chinese Zee grotendeels defensief zijn en gericht op het creëren van een buffer tegen de Amerikaanse militarisering in de regio. Hoe legitiem is dat argument?

Ik denk dat dat gold voor China’s acties voorafgaand aan de claim van de ‘nine-dash line’. Zelfs als we accepteren dat China defensief blijft handelen en gewoon reageert op agressie van de VS, doe je dat niet door enorme gebieden binnen te vallen die nooit tot China hebben behoord en waar omringende landen aanspraken op hebben ‒ waaronder enkele die honderden jaren slachtoffer waren van de agressie van keizerlijk China. Dit is een invasie van de maritieme economische zones van verschillende landen in Zuidoost-Azië. Het kan niet langer als defensief worden beschouwd.

Het is ook de moeite waard om op te merken dat er geen Grote Muur is die defensieve van offensieve acties scheidt, vooral als we bedenken hoe snel de context in China en internationaal is veranderd. Vandaag de dag heeft Beijing zowel de intentie als het vermogen om een wereldwijde strijd met de VS aan te gaan. Vanuit het oogpunt van het collectieve belang van de bureaucratie is het duidelijk dat Xi het advies van Deng Xiaoping om ‘zich gedeisd te houden en zijn tijd af te wachten’ voortijdig heeft laten vallen.

Natuurlijk moeten we ons blijven verzetten tegen het imperialisme en de militarisering van de VS in de regio, maar dat mag niet betekenen dat we het opkomende imperialisme van China steunen of er het zwijgen toe doen. Het is in dit verband niet van doorslaggevend belang of China al dan niet op gelijke voet staat met het Amerikaanse imperium.

Hoe past Taiwan in de spanningen tussen de VS en China? 

De fundamentele kwestie hier is dat China’s aanspraak op Taiwan nooit rekening heeft gehouden met de wensen van het Taiwanese volk. Dat is het belangrijkste punt. Er is ook de secundaire kwestie van de spanningen tussen de VS en China. Maar die spanningen hebben geen directe invloed op de fundamentele kwestie.

Het Taiwanese volk heeft een historisch recht op zelfbeschikking. De reden is eenvoudig: door hun verschillende geschiedenis verschillen de Taiwanezen heel erg van de mensen op het Chinese vasteland. Etnisch gezien zijn de meeste Taiwanezen Chinezen. Maar er zijn etnische minderheden, bekend als Austronesische volkeren, die al duizenden jaren grote delen van Zuidoost-Azië bewonen, waaronder Taiwan. De CCP heeft het nooit over dat feit; ze doet alsof Taiwan altijd door Chinezen bewoond is geweest. Dat is niet waar: inheemse volkeren wonen al veel langer in Taiwan en hun rechten moeten worden gerespecteerd.

Wat betreft de mensen die etnisch Chinees zijn, hebben we echt te maken met twee verschillende groepen. Ongeveer 15%, een absolute minderheid, is pas in 1949 na de Chinese revolutie naar Taiwan verhuisd. De meerderheid heeft afstammelingen die al 400 jaar in Taiwan wonen. Dat is heel anders dan in Hongkong, waar een groot deel van de bevolking bestaat uit Chinezen van het Chinese vasteland die familie hebben op het Chinese vasteland en het Chinese vasteland nog steeds als hun thuisland beschouwen. In Taiwan hebben de meeste Chinezen niet zo’n band met het Chinese vasteland ‒ die banden zijn honderden jaren geleden al verbroken. Taiwan is al vele jaren een aparte natie. Het heeft daarom een historisch recht op zelfbeschikking.

De situatie is niet helemaal vergelijkbaar, maar ik zou zeggen dat hetzelfde geldt voor Hongkong. We mogen niet vergeten dat het historische traject van Hongkong 150 jaar lang ook heel anders is verlopen dan dat van het Chinese vasteland: dat kan niemand ontkennen, evenmin als ons recht op zelfbeschikking. Elke westerse linkse politicus die dit ontkent, is niet goed geïnformeerd of zijn of haar claim om socialist te zijn is heel discutabel.

Natuurlijk is het waar dat dit alles nu verstrikt is geraakt in de spanningen tussen de VS en China. In die zin is het vergelijkbaar met de Oekraïense situatie. Ook in dat geval zijn er mensen die Rusland steunen of een neutraal standpunt innemen. Naar mijn mening hebben ze het mis. Het lijdt geen twijfel dat de VS een wereldrijk is dat overal zijn agenda nastreeft. Ik begrijp dat sommige westerse linkse mensen niet gezien willen worden als aanhanger van hun eigen imperialistische regeringen. Maar onze steun voor het recht op zelfbeschikking van kleinere naties ‒ zolang we dat onafhankelijk doen ‒ heeft niets te maken met de VS, of China.

We steunen die strijd op basis van ons principe van verzet tegen nationale onderdrukking. Onze principes mogen niet in gevaar worden gebracht alleen maar omdat ons standpunt af en toe kan samenvallen met de agenda van de VS. Je verzetten tegen je eigen heersende klasse zou niet moeten betekenen dat je haat je prioriteit geeft boven het verzet van mensen tegen buitenlandse onderdrukking in andere delen van de wereld. Als je de politiek op die manier bekijkt, weerspiegelt dat je arrogantie en tegelijkertijd je gevoel van hulpeloosheid ten opzichte van je eigen heersende klasse.

Op wat voor soort solidariteitscampagnes moet links zich richten als het gaat om Taiwan of de Zuid-Chinese Zee?

Elke solidariteitscampagne over deze twee gebieden ‒ waaraan ik Hongkong zou willen toevoegen ‒ zou op zijn minst uit drie punten moeten bestaan: het respecteren van het recht op zelfbeschikking van de bevolking van Taiwan en Hongkong; accepteren dat China’s claim van de ‘nine-dash line’ in de Zuid-Chinese Zee geen basis heeft; en erkennen dat de macht om zich tegen China’s houding te verzetten in de eerste plaats bij de bevolking van die drie gebieden en de omringende landen ligt. Wat de VS betreft, moeten we sceptisch blijven over hun beweegredenen, maar nogmaals, als het om bepaalde kwesties gaat, moeten we alle voors en tegens concreet tegen elkaar afwegen en vooral rekening houden met de wensen van de bevolking.

Bijvoorbeeld de kwestie van Taiwan dat wapens moet kopen van de VS: we moeten ons ervan bewust zijn dat alle scenario’s voor oorlogsspelletjes erop wijzen dat Taiwan een Chinese invasie niet langer dan een week en, in het ergste geval, niet langer dan een paar dagen zou kunnen weerstaan. Het is duidelijk dat Taiwan wapens van de VS moet kopen. Niets van dat alles betekent dat we de rechten van de VS over Taiwan steunen. De zeggenschap moet liggen bij de direct betrokkenen ‒ de mensen in Taiwan, Hongkong en in en rond de Zuid-Chinese Zee.

Als onderdeel van hun oorlog tegen China hebben Westerse leiders geprobeerd om nationalisme en anti-Chinees racisme aan te wakkeren. In reactie daarop hebben sommigen ter linkerzijde geprobeerd hun kritiek op China te dempen om niet bij te dragen aan de reactionaire campagne van hun regering. Wat zijn uw gedachten over hoe links in Westerse landen zich kan verzetten tegen de propaganda van hun eigen regering zonder een kritiekloze aanhanger van China te worden?

De kern van de zaak is dat de kampistische opvatting van ‘anti-imperialisme’ niet alleen halfslachtig is, in die zin dat ze zich alleen richten op oude imperialisten en opkomende imperialisten over het hoofd zien, maar ook staatsgericht. Hun zorgen gaan altijd over deze of gene staat. Ze vergeten dat we staten nooit voorrang moeten geven boven werkende mensen, waar de zeggenschap moet liggen ‒ en dat geldt zelfs voor ‘arbeidersstaten’.

Echte socialisten moeten de mens centraal stellen. Als iemand weigert te zien hoe de CCP Chinese werkende mensen behandelt en genoegen neemt met het herhalen van de propaganda van Beijing of weigert te luisteren naar de stemmen van werkende mensen, dan zou ik zeggen dat ze geen echte socialisten zijn. Ze kijken alleen maar op naar bepaalde staten, die ze zien als een soort bolwerk tegen hun eigen imperialistische regering. Door hun machteloosheid juichen ze elke buitenlandse staat toe die op gespannen voet staat met hun heersende klasse en laten ze degenen die het slachtoffer zijn van onderdrukking in de steek, alleen maar om hun eigen psychologische verlangens te bevredigen.

Maar je zult je eigen nationalisme nooit verslaan door Han-Chinees nationalisme te steunen of te tolereren. We kunnen, binnen bepaalde grenzen, het nationalisme van onderdrukte naties steunen. Maar op dit moment worden Han-Chinezen niet onderdrukt door een buitenlandse natie; integendeel, ze worden onderdrukt door hun eigen regering. Daarom heeft Han-Chinees nationalisme geen progressieve waarde.

Bovendien is de versie van ‘patriottisme’ van de CCP een soort etno-nationalisme, wat het nog reactionairder maakt. Het streeft naar een soort dayitong (大一統,eenwording van de natie) die niet verschilt van die van het fascisme, waarbij de gedachten van mensen onder controle van de regering moeten worden gebracht en boeken die niet de officiële waarden uitdragen verboden moeten worden. Zwijgen over deze versie van het Han-Chinees nationalisme is het vergeten van de immense tragedie van de Han-Chinezen ‒ die nu zozeer onderdrukt worden door hun eigen heersers dat ze zichzelf bespotten als weinig meer dan ‘Chinese prei’ die wacht om regelmatig door de partij geoogst te worden ‒ en de brute onderdrukking van minderheden.

Door een totalitaire staat als China te steunen of niet te bekritiseren, graven we ons eigen graf. Het is verraad aan het fundamentele internationalisme en brengt links in diskrediet. Internationalisme is in de eerste plaats solidariteit met werkende mensen van verschillende naties, niet met staten, en het is op deze basis dat we relaties tussen staten moeten beoordelen, niet andersom.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Links. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.