Onze Nederlandse vrienden van Grenzeloos vertaalden dit artikel van Keeanga-Yamahtta Taylor, een leidend figuur binnen de Amerikaanse feministische en antiracistische beweging. Zij publiceerde in 2017 het boek How We Get Free: Black Feminism and the Combahee River Collective. Het Combahee River Collective was een organisatie van zwarte lesbische activisten die zich kritisch opstelden binnen de (door witte vrouwen gedomineerde) feministische beweging en binnen de burgerrechtenbeweging, waarin sprake was van homofobie en een gebrek aan aandacht voor feministische kwesties.

Ik zag de Verklaring van het Combahee River Collective (CRC) voor het eerst bij  een college vrouwenstudies in mijn tweede jaar op de universiteit (SUNY Buffalo). We lazen  over de verdeeldheid binnen de feministische beweging eind jaren zestig en begin jaren zeventig en over het ontstaan van een  ‘zwart feministisch’ gedachtengoed. Het Combahee River Collective was een kleine organisatie, maar er waren enkele grote namen van het zwarte feminisme bij betrokken: Barbara Smith en haar tweelingzus Beverly Smith, evenals Demita Frazier, Cheryl Clarke, Akasha Hull, Margo Okazawa-Rey, Chirlane McCray en Audre Lorde.

Zij waren verontwaardigd over de stand van zaken in de feministische beweging, die volgens hen werd gedomineerd door witte vrouwen uit de middenklasse, en over de verstikkende mannelijkheid in zwarte nationalistische organisaties. Ze gingen aan de slag om hun eigen politiek en strategie te formuleren op basis van  hun ervaringen als zwarte vrouwen.

Zij reageerden niet alleen op de tekortkomingen van organisaties die werden geleid door witte vrouwen en zwarte mannen, maar werden ook geïnspireerd door antikoloniale bewegingen en nationale bevrijdingsbewegingen: van de Algerijnse strijd tegen de Franse bezetting tot het Vietnamese verzet tegen de VS. De activisten van het CRC beschouwden zichzelf als revolutionairen met een veel grotere ambitie dan de strijd voor vrouwenrechten alleen: ze streefden naar de omverwerping van het kapitalisme.

De zwarte vrouwen van het CRC waren niet de eersten die braken met witte feministische en zwarte nationalistische organisaties. In veel opzichten bouwden ze voort op het werk van de Third World Women’s Alliance en andere groepen uit de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Wat het CRC onderscheidde van deze groepen was de overtuigingskracht van hun oprichtingsverklaring, die in 1978 voor het eerst werd opgenomen in Zillah Eisenstein’s anthologie Capitalist Patriarchy and the Case for Socialist Feminism.

Toen ik die verklaring voor het eerst las vielen twee dingen op. Ten eerste, de poging om socialistische politiek te combineren met feminisme. Ik was al sinds mijn veertiende socialist en in de groepen waarin ik actief was, werd feminisme altijd als vijandig tegenover socialisme afgeschilderd. Mij werd uitgelegd dat feministen de wereld zagen als verdeeld tussen mannen en vrouwen – en niet tussen klassen.

De Combahee verklaring maakte gehakt van dat uitgangspunt. Theoretisch veelzijdig en strategisch wendbaar stelde de verklaring een politiek voor die zwarte vrouwen uit de marge van de samenleving in het centrum van een revolutie zou kunnen brengen. Omdat zwarte vrouwen tot de meest gemarginaliseerde mensen in de VS behoren, brengt hun politieke strijd hen in direct conflict met de uitwassen van het kapitalisme: racisme, seksisme en armoede.

De vrouwen van het CRC geloofden dan ook dat, als zwarte vrouwen succesvol zouden zijn, ze een invloed konden hebben die veel verder strekte dan hun directe eisen. In hun eigen woorden: ‘Als zwarte vrouwen vrij zijn, brengt dat met zich mee dat alle anderen vrij zijn, omdat voor onze vrijheid de vernietiging van alle systemen van onderdrukking noodzakelijk is.’

Een tweede ‘openbaring’ was hun nadruk op het feit dat ‘zwart feminisme’ nodig was om de ervaringen van zwarte vrouwen duidelijk te kunnen verwoorden. Het was nooit bij me opgekomen dat het kader van ‘ras’ bij lange na niet voldoende was om de bijzondere manieren waarop zwarte vrouwen de Amerikaanse samenleving beleefden, te begrijpen. Ik kende de alledaagse verscheidenheid van racisme in de VS die de meeste zwarte mensen met bitterheid vervulde, althans in mijn familie. Ik had gezien hoe mijn vader werd lastiggevallen door de politie in Cincinnati, Ohio, omdat hij over straat slenterde. Toen ik zeven jaar oud was, zag ik hoe mijn vader een groepje witte tieners aansprak die mijn oudere broer bedreigden, maar dat de politie hem vervolgens de schuld gaf van de ruzie.

De ervaringen van mijn moeder waren totaal anders. Zij en mijn vader ontmoetten elkaar op de middelbare school, gingen met elkaar uit in hun studententijd en studeerden uiteindelijk af op SUNY Buffalo in het begin van de jaren zeventig. Terwijl mijn vader bezig was met de revolutie – die hij binnen handbereik zag als mensen maar hard genoeg vochten – maakte mijn moeder, die Engels, Frans en Spaans studeerde, haar proefschrift af. Tegelijkertijd voedde ze mij en mijn broer op.

Vader verliet ons toen ik twee jaar oud was en mijn moeder nam ons mee naar Dallas, waar ze werkte als lerares leesvaardigheid voor het Dallas Independent School District. Drie van haar broers volgden haar naar Dallas, en één van hen, een Vietnam-veteraan, woonde een tijdje in onze garage, terwijl hij een nieuw leven probeerde op te bouwen. Toen mijn moeder begin jaren tachtig een burn out kreeg van de eeuwige strijd met minder gekwalificeerde witte mannelijke leidinggevenden en van een carrière, die op een dood spoor was beland, begon ze een schoonmaakbedrijf.

Ze zag de Volcker Shock (1981-1983, vert.) niet aankomen die een einde maakte aan de hoge inflatie in de VS en een recessie inluidde. Haar universitaire diploma’s konden niet voorkomen dat ze in 1982 tegen een faillissement aanliep; dat regelmatig de elektriciteit werd uitgeschakeld en incassobureaus de deur platliepen. Ze konden haar evenmin helpen te ontspannen, minder te werken of meer aanwezig te zijn.

Mijn moeder stierf op tweeënvijftigjarige leeftijd, vijftien jaar nadat ze het faillissement had aangevraagd. Haar chronische uitputting door het werk maskeerde de symptomen van een onbehandelde en uiteindelijk dodelijke auto-immuunziekte. Het leven van Doris Jeanne Taylor eindigde zonder ophef twee weken na haar opname in het ziekenhuis.

Het duurde jaren voordat ik die verschillende kanten van mijn moeders leven in ogenschouw kon nemen. Ik leed nog steeds onder haar afwezigheid en de verwaarlozing uit mijn jeugd. Pas lang na haar dood zag ik het complexe portret van een alleenstaande zwarte moeder, die twee kinderen  opvoedde terwijl ze failliet was, die een voortdurend defecte auto had die haar bankrekening plunderde en die een breed netwerk onderhield van familieleden die om zorg vroegen.

Racisme kon niet alleen de doodsoorzaak zijn. Gender al evenmin. Het was de opeenstapeling van ras, gender en het streven naar de sociale veiligheid van een klassepositie die ze nooit kon bereiken. Het zwarte feminisme gaf zich rekenschap van mijn moeders arbeid, van haar als een verplichting opgevatte zorg voor de kinderen en van haar schulden. Het gaf zich rekenschap van haar zinloze dood, net vóór de eenentwintigste eeuw. Malcolm X sprak het luid uit: ‘ De zwarte vrouw is de meest verwaarloosde persoon in Amerika.’

Dit alles stond in schril contrast met wat ik als jongere begreep van het ‘feminisme’. Ik zag het als het domein van witte vrouwen die zich vooral bezig hielden met glazen plafonds en toegang tot abortus. Het waren mooie dingen om voor te strijden, maar het voelde als politiek-light in vergelijking tot de zaken waar ik me als negentienjarige  zorgen over maakte: de aanwezigheid van de VS in het Midden-Oosten, politiegeweld en racisme, armoede en ongelijkheid. De vrouwen van het CRC analyseerden hoe zwarte vrouwen hun onderdrukking konden vertalen in een radicale afwijzing van de status quo. Zo stelden ze dat ‘zwarte feministen,  net als vele andere zwarte vrouwen die zichzelf niet als feministen definiëren, seksuele onderdrukking ervaren als een constante factor in hun dagelijks bestaan’.

En gingen zelfs verder door te stellen dat de Combahee verklaring ook werd geschreven om ervan te getuigen dat ras, gender en seksuele  geaardheid met elkaar verweven waren in het leven van zwarte queer vrouwen. Door de verschillende ervaringen van zwarte lesbische vrouwen te beschrijven, waren zij de eersten die uitkwamen op wat bekend zou worden als ‘kruispuntdenken’ – het idee dat meerdere identiteiten constant en gelijktijdig aanwezig konden zijn in het lichaam van een persoon. De ervaringen van zwarte lesbiennes konden niet worden gereduceerd tot gender of ras, klasse of seksualiteit. Het CRC streefde naar een politiek die rekening hield met alle, en niet met slechts enkele aspecten van hun identiteit.

Het belangrijkste is dat de vrouwen in het CRC zichzelf zagen als socialisten en als een deel van de bredere linkerzijde. Maar ze begrepen ook dat geen enkele massabeweging voor het socialisme georganiseerd kon worden zonder zich rekenschap te geven van de specifieke vormen van onderdrukking die zwarte vrouwen, Chicana vrouwen, lesbiennes, alleenstaande moeders, en zoveel andere groepen ervaren.

Hun punt was eenvoudig: je kunt niet verwachten dat mensen zich bij je  aansluiten door hen te vertellen dat ze hun specifieke problemen in de wacht moeten zetten ter wille  van een slecht gedefinieerde ‘eenheid’ op een later tijdstip. Solidariteit was de brug die verschillende groepen mensen naar elkaar konden slaan op basis van wederzijds begrip, respect en de oude socialistische leus dat wie één treft, allen treft. Het was geestverruimend!

Om eerlijk te zijn, wist ik niet wat ik met de Combahee verklaring aan moest. Het was zo anders dan alles wat ik ooit over politiek had gelezen, en het botste zo heftig met wat ik was gaan geloven over feminisme en ‘identiteitspolitiek’ dat ik niet wist hoe ik het moest integreren in mijn activisme. Ik moest het wegstoppen.

Het Combahee River Collective werd in 1974 in Boston opgericht, in een periode dat regelmatig organisaties het levenslicht zagen die radicale of revolutionaire strijd als drijfveer claimden. De groep splitste zich af van de afdeling in Boston van de National Black Feminist Organization [Nationale Zwarte Feministische Organisatie] en vernoemde zichzelf naar een gewaagde poging van het leger van de Noordelijke Staten, onder leiding van Harriet Tubman, om zevenhonderdvijftig tot slaaf gemaakte mensen in Zuid-Carolina te bevrijden. Een paar jaar geleden vertelde Barbara Smith me dat zij en haar kameraden geloofden dat ze, door de groep te vernoemen naar de Combahee River Raid, Harriet Tubman eer bewezen èn aangaven dat bevrijding politieke actie vereiste.

De vrouwen van het CRC putten uit hun ervaringen in zwarte, door mannen gedomineerde organisaties. Demita Frazier was lid geweest van de Black Panther Party in Chicago, tot de politie van Chicago in 1969  de moord op de panterleider Fred Hampton organiseerde. In  het algemeen domineerden zwarte mannen in de leiding van georganiseerd zwart links. Als gevolg daarvan voelden veel zwarte vrouwen zich buitengesloten en zagen hun ervaringen als zwarte vrouwen ontkend.

Ze waren niet beter af in organisaties, geleid door witte vrouwen, die voor het grootste deel niet begrepen hoe racisme aan de ervaringen van zwarte vrouwen een nieuwe dimensie van onderdrukking toevoegde. De overgrote meerderheid van de zwarte vrouwen kwam uit de arbeidersklasse en werd gedwongen om zowel buitenshuis als thuis te werken. Maar zwarte vrouwen die probeerden gebruik te maken van een uitkering zodat ze meer tijd konden besteden aan de zorg voor hun kinderen, werden weggezet als profiteurs, terwijl witte vrouwen die ervoor kozen om thuis te werken, werden geprezen omdat ze voorrang gaven aan het gezin boven hun persoonlijke ambitie.

In de organisatie manifesteerden deze spanningen zich in de wens van witte vrouwen om zich te richten op abortusrechten, terwijl zwarte feministen pleitten voor het bredere kader van reproductieve rechtvaardigheid, dat de strijd tegen gedwongen sterilisaties van zwarte en bruine vrouwen omvatte. Dit waren geen theoretische geschillen. De eugenetica-programma’s van het begin van de twintigste eeuw gingen door tot in de jaren zeventig, toen tienduizenden vrouwen in de Verenigde Staten werden onderworpen aan sterilisatiepraktijken zonder hun uitgesproken toestemming.

De klassen- en rassenspanningen binnen het feminisme duurden tot ver voorbij de jaren zeventig. Toen ik in de jaren negentig op de universiteit zat, waren er dezelfde levendige debatten in de vrouwenstudies. Tijdens het college ‘inleiding tot vrouwenstudies’ haalde een witte vrouw – die zei dat ze afkomstig was uit Hyannis Port, Massachusetts – uit naar wat ze beschreef als het ’tweedracht’ zaaiende zwarte feminisme. Waren we immers niet allemaal vrouw? Ter verduidelijking: de vrouw zei dat ze even solidair was met de vrouwen die haar huis schoonmaakten als met witte vrouwen uit de middenklasse zoals zijzelf, die ook hadden geleerd om hun ambities in te perken en niet te veel van het leven te verwachten. Het zusterschap was blijkbaar sterk.

De Combahee verklaring zaaide allesbehalve verdeeldheid. De verklaring erkende de mogelijkheden van een politieke coalitie, ontstaan uit solidariteit, tussen groepen die de noodzaak inzagen om zich in te zetten voor de strijd. Op deze manier was het CRC een pionier op het gebied van ‘identiteitspolitiek’, misschien wel een van de meest controversiële en onbegrepen termen in de hele Amerikaanse politiek.

In de verklaring beschreven de auteurs ‘het concept van identiteitspolitiek’ op de volgende manier: ‘Wij geloven dat de meest diepgaande en potentieel meest radicale politiek rechtstreeks voortvloeit uit onze eigen identiteit, anders dan uit de zorg om een einde te maken aan de onderdrukking van anderen. In het geval van zwarte vrouwen is dit een bijzonder onverkwikkelijk, gevaarlijk, bedreigend en dus revolutionair concept, want als we kijken naar alle politieke bewegingen die ons zijn voorgegaan, is het duidelijk dat ieder anders bevrijding meer waard is dan die van ons. Wij verwerpen elke persoonsverheerlijking, elk prinsessengedrag en wensen niet tien passen achter te lopen. Het is voldoende om als gelijkwaardig mens te worden erkend.’

Ik sprak onlangs met Barbara Smith, die duidelijk maakte dat ‘identiteitspolitiek’ niet bedoeld was om iemand uit te sluiten of om te beweren dat alleen degene die een bepaalde onderdrukking heeft ondergaan ertegen kan vechten of gerechtigd is er commentaar op te leveren. ‘We waren niet sektarisch, we waren geen separatisten,’ zei ze. ‘Combahee was nooit separatistisch.’ Dit zou natuurlijk een afwijzing zijn geweest van de solidariteit, het hart van de politiek van het CRC. In plaats daarvan, beargumenteerde ze dat zwarte vrouwen – en alle onderdrukte mensen – het recht hadden op hun eigen politieke agenda, omdat niemand anders die agenda maakte.

Smith vertelde: ‘Met ‘identiteitspolitiek’ bedoelden we gewoon dit: we hebben als zwarte vrouwen in de jaren zeventig het recht om onze eigen politieke agenda’s te formuleren’. En voorts: ‘We hoeven het feit dat we vrouw zijn niet buiten beschouwing te laten, we hoeven het feit dat we zwart zijn niet buiten beschouwing te laten. We hebben geen behoefte aan wit feminisme, we hebben geen behoefte aan patriarchaal zwart nationalisme, we hebben geen behoefte aan dat soort dingen. We kunnen een politiek voeren die volledig in overeenstemming is met onze ervaringen als zwarte vrouwen, met andere woorden, met onze identiteit. Dat is wat we bedoelden met ‘identiteitspolitiek’, dat we er recht op hadden. En, geloof me, in de jaren zeventig waren weinig mensen het erover eens dat we dat recht hadden. We brachten het dus naar voren.’

Elk concept kan, als het eenmaal gangbaar is, nieuwe betekenissen krijgen als het met nieuwe problemen wordt geconfronteerd. Identiteitspolitiek is zover los komen te staan van haar oorspronkelijke betekenis dat ze veel van haar verklaringskracht heeft verloren. In haar vroegste versie werd het zwarte feminisme verondersteld radicaal te zijn omdat de klassenpositie van zwarte vrouwen overheersend aan de onderkant van de samenleving was. Maar de burgerrechtenrevolutie en gecoördineerde inspanningen van het politieke establishment creëerden een andere realiteit voor een klein aantal Afro-Amerikanen.

Vandaag de dag is er een kleine maar invloedrijke zwarte politieke klasse – een zwarte elite en wat zou kunnen worden omschreven als de aankomende-zwarte middenklasse – waarvan de leden nog steeds worden beperkt door rassendiscriminatie en ongelijkheid, maar die de belofte hebben dat een beter leven in de Verenigde Staten mogelijk is. Zij staan tegenover de zwarte armen en de arbeidersklasse, die in ware politiestaten leven, met laagbetaald werk, slechte gezondheidszorg, ondermaatse en dure huisvesting en een acuut gevoel van onveiligheid.

Meer dan een vijfde van de zwarte vrouwen leeft onder de armoedegrens, maar hun leven is grotendeels onzichtbaar. In plaats daarvan zijn de populaire cultuur en de reguliere media gefixeerd op Oprah Winfrey, Beyoncé Knowles en Michelle Obama, tot wie ze zich wenden voor inzicht in de ervaringen van zwarte vrouwen.

Veel van wat wordt bedoeld met identiteitspolitiek in zijn hedendaagse betekenis is simpelweg representatie – de aanwezigheid van zwarte, queer, gendered en geklasseerde lichamen zonder dat er aandacht wordt besteed aan hun politieke overtuigingen. Maar de radicaliteit van de zwarte vrouwenpolitiek was gebaseerd op hun positie aan de onderkant. De visie van deze vrouwen is beslist anders dan die aan de top. Het CRC gaf ons de politieke instrumenten om het verschil te begrijpen tussen politiek van onderop en politiek van bovenaf en hun vervormde verschijning in de identiteitspolitiek van vandaag.

Toen ik de Combahee verklaring opnieuw las in de nasleep van de opstand in Ferguson, zag ik dat de verklaring het potentieel had om een uitweg te vinden uit wat als een doodlopende weg voelde. Ik begreep het niet alleen als een kritisch document in de canon van de feministische literatuur, niet alleen als een broodnodige uiteenzetting van de oorsprong van het zwarte feminisme, ik las het ook als een krachtige interventie voor links als geheel. Op het moment dat beweerd werd dat ras tegenover klasse en identiteitspolitiek tegenover massabewegingen stond, liet het CRC zien hoe je de relatie tussen ras, klasse en gender kunt begrijpen door middel van de feitelijke ervaringen van zwarte vrouwen. Zoals de verklaring zei:

‘We moeten de werkelijke klassensituatie duidelijk maken van personen die geen  arbeiders zijn zonder ras of geslacht, maar voor wie raciale en seksuele onderdrukking belangrijke bepalende factoren zijn in hun werk en economische leven. Hoewel we het in essentie eens zijn met de theorie van Marx zoals die gold voor de zeer specifieke economische relaties die hij analyseerde, weten we dat zijn analyse verder moet worden uitgebreid om onze specifieke economische situatie als zwarte vrouwen te kunnen begrijpen.’

Zwarte vrouwen stonden aan het roer van de groeiende Black Lives Matter-beweging, en ook zij voelden zich aangetrokken door de politiek van het CRC, vertelde Smith me: ‘Veel van de mensen in de Black Lives Matter-beweging erkennen absoluut dat ze geïnspireerd zijn door de politiek van het Combahee River Collective en door het feminisme van vrouwen van kleur, dus niet alleen van zwarte vrouwen’. Ze dacht aan Audre Lorde, June Jordan, en Cheryl Clarke, en aan de Chicana activisten van het eerste uur Cherríe Moraga en Gloria Anzaldúa.

Zoals Smith het formuleerde: ‘Deze mensen keken naar de situatie en zeiden: ‘Wat we hier hebben werkt niet. We moeten op een andere manier over de dingen nadenken. En wie kunnen dat beter doen dan feministen van kleur die lesbisch zijn en links?’ Ze voegde eraan toe: ‘Een van de tekenen dat feministen van kleur dit moment beïnvloeden, is de multiraciale, multi-etnische diversiteit – niet alleen raciaal en etnisch, maar elke soort diversiteit – van de mensen die nu de straat op gaan. Dat komt direct uit het zwarte feministische draaiboek.’

Toen in 2016 de veertigste verjaardag van de Combahee verklaring naderbij kwam, besefte ik dat het een kans zou zijn om de aandacht te vestigen op het document en zijn verbazingwekkende vooruitziendheid en analyse, en om een stilzwijgende en onbevredigende nationale discussie over wie de echte erfgenamen waren van de socialistische politiek in de Verenigde Staten ingewikkelder te maken.

Op dat moment, toen ik voor het eerst dacht aan het schrijven van een orale geschiedenis van het Combahee River Collective, wat het boek How We Get Free opleverde, zat senator Bernie Sanders middenin een omstreden Democratische presidentiële voorverkiezing. Een groot deel van de spanning werd opgewekt door wilde en ongegronde beweringen dat het socialisme en de verworvenheden van de sociaaldemocratie alleen voor witte mensen interessant waren. Ik bleef terugkomen op de verklaring van het CRC:

‘We beseffen dat de bevrijding van alle onderdrukte volkeren de vernietiging van de politiek-economische systemen van het kapitalisme, het imperialisme en het patriarchaat noodzakelijk maakt. Wij zijn socialisten omdat wij geloven dat het werk georganiseerd moet worden ten voordele van al degenen die het werk doen en de producten creëren, en niet ten voordele van de bazen. De materiële middelen moeten gelijkelijk worden verdeeld over degenen die deze middelen creëren. Wij zijn er echter niet van overtuigd dat een socialistische revolutie die niet ook een feministische en antiracistische revolutie is, onze bevrijding zal garanderen.’

Niemand had het recht om het socialisme en zijn worteling in de collectiviteit, de democratie en de menselijke zelfrealisatie los te koppelen van zwarte vrouwen of de zwarte radicale traditie. De bewering dat het socialisme voor witte mensen was, was een belediging van een hele reeks zwarte communisten en socialisten hier in de Verenigde Staten. Zwarte Amerikanen zijn altijd al aangetrokken geweest tot radicale en revolutionaire politiek als een zalf voor de stinkende wond van raciale onderdrukking, armoede en ellende. Als lynchpartijen, politiegeweld en door ratten geteisterde woningen het beste waren dat de Amerikaanse democratie zwarte Amerikanen kon bieden, hoe slecht kon het communisme of socialisme dan werkelijk zijn?

Vandaag de dag, middenin de grootste golf van protest en sociale onrust in meer dan een generatie, staan boeken over racisme, de politie en de Black Lives Matter-beweging bovenaan de lijst van bestsellers. Instinctief wenden velen van ons zich tot de geschiedenis voor een  referentiekader. Zelf vind ik de Combahee verklaring actueler dan ooit.

Het CRC verbond de uitbuiting door het kapitalisme met een reeks van onderdrukkingen die degenen die het meest belang hadden bij aaneensluiting, uit elkaar dreven. Zij bepleitten een coalitiepolitiek op basis van wederzijdse solidariteit, met inbegrip van een inzet voor de strijd tegen seksisme, heteroseksisme, racisme, klassenonderdrukking, uitbuiting en imperialisme. Dit waren volgens hen de voorwaarden voor een massabeweging waarin niemands kwesties werden genegeerd.

Na de ontbinding van het CRC in 1980, speelde Barbara Smith een kritische rol bij de oprichting van vrouwenstudies aan hogescholen en universiteiten en wijdde zich aan publicaties. In 1980 richtte  ze met Audre Lorde de legendarische Kitchen Table: Women of Color Press op. Smith was van 2006 tot 2013 lid van de gemeenteraad van Albany en werkte later op het kantoor van de burgemeester van Albany aan kwesties met betrekking tot ongelijkheid. Tijdens de Democratische presidentiële voorverkiezing van 2020 diende ze als stand in voor Bernie Sanders.

Smith is sceptisch over hoelang dit specifieke momentum zal duren. Ze heeft het recht verdiend om sceptisch te zijn. Wordt het iets duurzamer dan alleen een gefrustreerde uitbarsting van mensen aan de onderkant? Haar voorzichtigheid verraadt de hoop en het diepe verlangen naar radicale verandering die alle revolutionairen kenmerkt.

Smith vertelde me: ‘Ondanks de miljoenen mensen die de straat op gaan en zeggen dat ze klaar zijn met de dingen zoals ze zijn, ben ik er niet van overtuigd dat het zich vertaalt in een beweging. We hebben nu de taal, we hebben een analyse van wat er aan de hand is met het penitentiair-industrieel complex, met massale opsluiting, met politiegeweld, met buitengerechtelijke moorden – dat hebben we, en we hebben uitvalsbases, want er zijn zeker Black Lives Matter organisaties in verschillende steden in het land,’ vervolgde ze: ‘Maar de vraag voor mij is..: wat gaan we vervolgens doen? Hoe mobiliseren we al deze energie en brengen we daadwerkelijk fundamentele politieke, sociale en economische veranderingen teweeg?

Natuurlijk, wat er nog komt, hangt af van wat degenen die de beweging vormen, doen. Er zijn geen routekaarten of vooraf bepaalde wegen die het succes of het falen van een beweging garanderen. Het is een levend iets. Maar we kunnen ons laten inspireren door het fantastische optimisme van de Combahee verklaring. Er is veel veranderd sinds de publicatie van het document, maar veel dingen zijn niet veranderd, en dat is de reden dat mensen de straat optrekken.

De vrouwen van het CRC geloofden dat een andere wereld mogelijk was, een wereld waarin zwarte vrouwen en dus de hele mensheid bevrijd werd van systemen van onderdrukking en uitbuiting, als resultaat van een collectieve strijd die tot aan de wortels raakten van de problemen waar we mee te maken hebben.

Keeanga-Yamahtta Taylor is de auteur van Race for Profit: How Banks and the Real Estate Industry Undermined Black Homeownership. Ze is een assistent-professor African American Studies aan de Universiteit van Princeton.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in The New Yorker. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.