Jozef De Kesel, aartsbisschop van Mechelen-Brussel, publiceerde onlangs een interessant essay met als titel Geloof en Godsdienst in een Seculiere Samenleving. Het weekblad Tertio (26 mei 2021) interviewde hem in dit verband. De Kesel beschouwt de scheiding van kerk en staat als verworven, maar benadrukt, naar mijn oordeel terecht, dat er voor de gelovige geen scheiding tussen geloof en samenleven kan zijn: haar en zijn maatschappelijk engagement draagt, hoe kan het anders, maatschappelijk-politieke consequenties. Als je gelooft dat de werken van barmhartigheid het leven van de mensen beter maakt dan wil je die ook maatschappelijk aanvaard zien. De geëngageerde christen doet dat als burger én christen. De Kesel ontkent dat godsdiensten het monopolie bezitten in de inzet voor een rechtvaardige samenleving (zoals de Kerk vroeger dacht). Hij zegt ook dat godsdiensten kunnen misbruikt worden, vooral “wanneer ze het statuut hebben van culturele religie. Dat is voor het christendom in het Westen het geval geweest en dat is voor de islam vandaag nog het geval in bepaalde landen”.

Het marginaliseren van de godsdienst waar de vooral liberaal getinte secularisatie zich voor inzet, gaat ervan uit dat een wereld zonder godsdienst de beste garantie is voor emancipatie en vooruitgang. De voorbije eeuw heeft dit gelogenstraft. Zowel geloof als ongeloof kunnen onrechtvaardige en misdadige vormen aannemen.

Het is niet goed, aldus de aartsbisschop, om godsdiensten onder te waarderen of te marginaliseren. Ik merk hierbij op dat in het zo sterk geseculariseerde Frankrijk, waar politici zich niet in naam van hun geloof mogen uitspreken, maar wel in naam van de “republikeinse waarden”, de kerk een zeer conservatieve houding aanneemt in verband met homoseksualiteit, euthanasie, abortus, onderwerpen die bijvoorbeeld in België en Spanje heel wat minder reacties oproepen. Openheid in het publieke politieke debat is heilzamer dan verdoken lobbywerk. Het is denk ik ook beter dat de linkse en rechtse tendensen in de schoot van de Kerk zelf hun debat in de openbaarheid voeren dan achter gesloten deuren.

Jozef De Kesel heeft een bijkomend argument in zijn kritiek op de privatisering van de godsdienst. “Die reden heeft te maken met de groeiende aanwezigheid van de islam in het seculaire Westen. (…) de aanwezigheid van de islam is onderwerp van maatschappelijk debat. Maar dan niet omdat de islam als godsdienst zo belangrijk wordt gevonden. De reden is wel het gevaar van het extremistische en gewelddadige islamisme. (…) Maar het is evenzeer onverantwoord om de islam en de moslimgelovigen met dat extremisme en dat geweld te identificeren. Alsof de islam juist in zijn hoedanigheid van godsdienst gewelddadig zou zijn. Dan is het christendom dat evenzeer, want er is inderdaad in naam van het christelijke geloof in de loop van de geschiedenis onrecht en geweld gepleegd.” Zo hoor je het ook eens van een ander.

Privatisering en marginalisering van de religie is geen geëigende methode om het terrorisme te bestrijden. “Als de privatisering van de religie en met name van de islam het enige antwoord is van een seculiere samenleving op die ontwikkeling, dan is dat niet alleen naïef maar, vrees ik, ook gevaarlijk.”

De burgerlijk-liberale secularisatie-ideologie die de godsdienst als een privézaak beschouwt, heeft ook de Belgische socialistische beweging getekend. Een socialistische opvatting van de secularisatie, stoelend op de klassenstrijd waarin uiteraard zowel gelovigen als ongelovigen betrokken zijn, heeft de arbeidersbeweging niet of nauwelijks ontwikkeld. Ook dat is een slechte zaak.