Overal in Latijns-Amerika hebben de kiezers de Washington-consensus van neoliberale economie en militair imperialisme verworpen. Van Bolivia en Peru tot Chili en Honduras hebben de kiezers linkse regeringen opgeroepen om een rechtvaardiger toekomst op te bouwen.

In Colombia, een land waarvan de opeenvolgende regeringen in de loop van zijn moderne geschiedenis van extreemrechts tot centrumrechts hebben geschommeld, staat een sociaaldemocraat en voormalig guerrillastrijder voor in de peilingen voor de presidentsverkiezingen. Gustavo Petro, die tweede werd bij de presidentsverkiezingen van 2018, is kandidaat voor een coalitie van linkse politieke partijen die het Pacto Historico (historisch pact) wordt genoemd en die van Colombia voor het eerst in zijn geschiedenis een ‘centrumlinks’ land wil maken.

Als links Colombia succesvol is bij de parlements- en presidentsverkiezingen in het voorjaar van 2022 (13 en 29 maart), zal dat een wonder zijn dat de wrede logica van het 52 jaar durende binnenlandse gewapende conflict in Colombia trotseert; een halve eeuw van door de VS gesteunde contraterreur en buitengerechtelijke executies van linkse burgers.

Hoewel in 2016 vredesakkoorden werden ondertekend en de belangrijkste guerrillagroep – de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia (FARC) – in 2017 officieel werd gedemobiliseerd, blijft de oorlogslogica de dynamiek tussen de uiterst rechtse Colombiaanse staat en de linkse Colombianen kleuren.

De ‘anti-opstand’ logica uit het tijdperk van de Koude Oorlog, die door het Amerikaanse leger naar de wereld is geëxporteerd, vervaagt de grenzen tussen burgers, overheidsactoren en opstandelingen. Deze logica, die vanaf het begin van de jaren zestig in heel Latijns-Amerika werd toegepast, stelde dat iedere burger in een conflictgebied een kant moest kiezen: samenwerken met het leger of gezien worden als een ‘communist/guerilla’ en het risico lopen op buitengerechtelijke executie.

In 1962, twee jaar vóór het begin van het Colombiaanse conflict, stelde de Amerikaanse kolonel William Yarborough tijdens een bezoek aan Colombia voor ‘lokale doodseskaders te organiseren die verantwoording moesten afleggen aan de Amerikaanse regering’ (1)Forrest Hylton, Evil Hour in Colombia (Verso Books, 2006), 55. om de dreiging van de Colombiaanse boerencommunisten weg te nemen. In 1963 deed de Colombiaanse Generaal Alberto Ruíz Novoa, een veteraan van het Colombiaanse bataljon dat aan de zijde van de Verenigde Staten in Korea vocht, een aanbeveling die de formule van Yarborough enigszins aanpaste: hij pleitte voor de oprichting van gewapende civiele ‘boeren zelfverdedigings’ groepen, verantwoording verschuldigd aan het Colombiaanse leger en getraind om de communisten in hun gemeenschappen te bestrijden.(2)Ibid

Door de blijvende politieke invloed van militaire en paramilitaire groepen is de anti-opstand doctrine blijven bestaan, zelfs toen de oorlog officieel tot een einde kwam.

Het Colombiaanse conflict, dat zich uitstrekt van 1964 tot 2016, is het langst lopende koude-oorlogsconflict in Latijns-Amerika. Velen schrijven de duur van het Colombiaanse conflict toe aan het feit dat de FARC een duurzame bron van inkomsten heeft gevonden door de territoriale controle over de grensgebieden van Colombia en de heffing van belastingen op de cocaïneproductie. Hoewel dit een belangrijke factor is, betekende de opkomst van anticommunistische paramilitairen en hun toepassing van tactieken van verschroeide aarde tegen de burgerbevolking dat een door onderhandelingen tot stand gekomen einde van de oorlog eerder onmogelijk was.

In 1982 begon de toenmalige president Belisario Betancur te onderhandelen over een vredesproces met de belangrijkste linkse opstandelingen, waarbij hij linkse groeperingen en gedemobiliseerde guerrilla’s de kans bood om mee te doen aan de verkiezingen. Tegen 1985 hadden de FARC en de Colombiaanse Communistische Partij de Union Patriotica (UP) gevormd, een politieke partij die zich ontpopte als een populaire alternatieve electorale optie voor Colombianen. Wat volgde was een politieke genocide. Zoals Andrei Gomez-Suarez opmerkt, ‘zijn tussen 1985 en 2002 meer dan 5.000 UP-leden vermoord, honderden verdwenen of gedwongen het land te verlaten, anderen zijn teruggekeerd om de oorlog tegen de staat voort te zetten en weer anderen hebben hun politieke identiteit opgegeven om het geweld te overleven.’(3)Andrei Gomez-Suarez, Genocide, Geopolitics and Transnational Networks. Contextualising the destruction of the Unión Patrótica in Colombia, 1.

In de jaren tachtig en negentig nam het anticommunistische paramilitarisme – aangemoedigd door de anti-opstand doctrine van de VS en vaak versmolten met de drugshandel – in Colombia een hoge vlucht. In de oorlog van de paramilitairen tegen links, betaalden burgers vaak de prijs. In Segovia, Antioquia, waar Union Patriotica in 1988 de parlementsverkiezingen won, verliet het leger een veiligheidscontrolepost om anticommunistische paramilitairen de stad binnen te laten. In dit geval vermoordden paramilitairen onder leiding van de beruchte gebroeders Castaño 43 burgers, een van de vele bloedbaden die ertoe leidden dat 1988 ‘het jaar van het bloedbad’ werd genoemd. Over burgerslachtoffers zei Carlos Castaño: ‘In een oorlog is een ongewapende burger een relatief begrip. Tweederde van de guerrillastrijders is ongewapend, gedraagt zich als burgers en werkt samen met de guerrillastrijders.'(4)Mauricio Romero, Democraticazión Politíca y contra reforma paramilitar en Colombia, 333. Paramilitairen begingen straffeloos misdaden, waarbij de officiële staatstroepen ofwel meewerkten of de andere kant op keken.

Paramilitaire macht

Met de groei van de paramilitaire macht, kregen deze organisaties spoedig hun politieke uitdrukking op nationaal niveau. Alvaro Uribe Velez, een rijke veebaron uit Antioquia, werd bekend als senator en vervolgens gouverneur van Antioquia. Daar bevorderde hij paramilitaire organisaties, convivirs (5)John Lindsay-Poland, Plan Colombia.U.S.Ally Atrocities and Community Activism (Duke University Press, 2018), 45. genaamd, die rechtstreeks rapporteerden aan het leger.

In 2002, een tijd waarin paramilitairen zich kandidaat stelden voor de verkiezingen en wonnen door kiezers te intimideren, stelde Uribe zich kandidaat voor het presidentschap, op het platform van wat hij ‘Democratische Veiligheid’ noemde: niet meer dan een opnieuw gebruikte anti-opstand theorie uit de koude oorlog. Zijn boodschap was duidelijk: om de oorlog tegen de FARC te winnen, zouden de burgers moeten samenwerken met het leger. In zijn eigen woorden: ‘In democratische samenlevingen is er geen sprake van neutraliteit van de burger tegenover misdaad. Er is geen onderscheid tussen politie en burgers.'(6)Geciteerd in Forrest Hylton, Evil hour in Colombia.

Na zijn aantreden als president in 2002, bleef Uribe banden met paramilitaire actoren, waaronder prominente drugshandelaren, onderhouden. Terwijl hij een totale oorlog tegen de linkse opstandelingen voerde, onderhandelde Uribe over een amnestieregeling met de belangrijkste paramilitaire groepen, waardoor ze niet ter verantwoording konden worden geroepen voor schendingen van de mensenrechten en een hele reeks criminele activiteiten. Het akkoord voorzag in gevangenisstraffen van maximaal 6,5 jaar en werd zowel door de EU als de VN verworpen omdat misdaden tegen de menselijkheid niet werden bestraft. In deze periode van demobilisatie schatten de paramilitaire leiders dat 35% van het Colombiaanse Congres onder hun controle stond.

In het kader van zijn plan voor Democratische Veiligheid organiseerde Uribe meer dan een miljoen burgers als betaalde informanten en was hij voorzitter van Plan Colombia, een grote toevloed van militaire hulp van de VS die in 2000 van start ging en de strijdkrachten massaal moderniseerde. Met deze toevloed van Amerikaans defensiegeld en de FARC op een historisch dieptepunt van populariteit, was Uribe ervan overtuigd dat nu de tijd gekomen was om de oorlog tegen de linkse opstandelingen te winnen.

Maar de overwinning, nodig voor het beleid van Democratische Veiligheid van Uribe, vereiste volledige onderwerping aan de staat. Voor gemeenschappen die neutraliteit in het conflict nastreefden, zoals San Jose de Apartado, in de bananenstreek Uruba, was dit een tot mislukken gedoemde onderneming. San José de Apartado, dat lange tijd in het kruisvuur van gewapende groepen lag, verklaarde zichzelf in 1997 tot neutrale ‘vredesgemeenschap’ en werd door internationale mensenrechtenorganisaties begeleid. Ondanks de internationale aandacht werd in 2005 de prominente leider van de gemeenschap, Luis Eduardo Guerra, vermoord, samen met vier kinderen en drie andere leden van de gemeenschap. Dit bloedbad betekende dat, sinds het uitroepen van zichzelf tot ‘vredesgemeenschap’, 115 leden van de gemeenschap waren vermoord.(7)Lindsay-Poland, Plan Colombia, 21. Over de moorden zei president Uribe: ‘Er zijn goede mensen in de gemeenschap, maar sommige van haar leiders, beschermheren en verdedigers zijn door mensen die er wonen aangemerkt als hulptroepen van de FARC.'(8)Ibid., 161.

Opnieuw vervaagde Uribe de grenzen tussen strijder en burger en door het gebruik van geweld aan te moedigen, moedigde hij zijn veiligheidstroepen aan hetzelfde te doen. Zoals een soldaat zei: ‘Ik voel me gesteund door de regering omdat er eindelijk iemand is die ons begrijpt en ons aanmoedigt om deze oorlog te winnen.'(9)Ibid., 177. In de periode 2002-2010, toen Uribe samen met de door de VS opgeleide generaal Mario Montoya het bevel voerde over de strijdkrachten, probeerde het leger de soldaten aan te sporen tot de ‘overwinning’ tegen de FARC door bonussen uit te loven voor het doden van strijders. Door een combinatie van ijver, straffeloosheid en systemen om het doden van strijders te belonen, begonnen veel legereenheden met de wijdverbreide praktijk van het ontvoeren van Colombianen uit de arbeidersklasse, die vaak ontheemd waren als gevolg van het binnenlandse gewapende conflict en in een nieuwe gemeenschap woonden. Deze burgers werden dan als opstandelingen verkleed en gedood. Deze praktijk, die eufemistisch bekend werd als ‘valse positieven’, heeft volgens militaire klokkenluiders naar schatting tot 10.000 levens geëist.

In 2022 blijft de herinnering aan het tijdperk van gewapende conflicten van Uribe voortleven, net als zijn politieke invloed. Tijdens de ambtstermijn van Alvaro Uribe’s beschermeling, de huidige Colombiaanse president, Ivan Duque, beleefde Colombia een reeks nationale stakingen met als leus ‘Uribe, jij paramilitair, het volk is het zat’.

Op 28 april 2021 werd een nationale staking uitgeroepen als reactie op een belastinghervorming en de behandeling van covid door president Duque. Deze stakingen werden hardhandig neergeslagen, maar de demonstranten bleven maandenlang de straat op gaan, nu uit protest tegen de militarisering in het land. ‘We zagen hoe lichamen dood in de rivieren dreven. We zagen hoe de politie en de ESMAD (oproerpolitie) van dichtbij op jonge mensen schoten,’ zegt Miguel Villanuevas, een studentenleider in Caqueta. ‘Dat liet ons zien dat het leger en de politie niet de grondwet dienen, maar in plaats daarvan een specifieke politieke klasse die koste wat het kost haar privileges wil verdedigen.’

Gedurende de maanden van mobilisatie circuleerden spontaan gedeelde video’s van de politie die wreedheden beging tegen demonstranten, wat de verontwaardiging achter de demonstraties voedde. President Duque, van zijn kant, verdedigde de politie en het leger met harde hand en beval de ordehandhavers om ‘overweldigend te zijn in hun reactie op terroristen, vandalen en criminaliteit’. De Colombiaanse minister van Defensie beweerde dat de protesten waren geïnfiltreerd door de FARC en Alvaro Uribe ging nog verder en tweette ‘Laten we het recht van soldaten en politie steunen om hun vuurwapens te gebruiken om hun integriteit te verdedigen en om mensen en eigendommen te verdedigen tegen criminele daden van terroristisch vandalisme.’

Deze retoriek is een klassiek voorbeeld van extreemrechts in Colombia: politieke tegenstanders demoniseren als terroristen, guerrilla’s, vandalen of criminelen om ze vervolgens straffeloos te kunnen vervolgen. Tot nu toe zijn 42 demonstranten gedood door staatsrepressie. Ze worden toegevoegd aan de steeds langer wordende lijst van ‘sociale leiders’ die in Colombia zijn gedood.

Sinds het vredesproces in 2016 zijn buitengerechtelijke executies van milieuactivisten, activisten van politieke partijen, mensenrechtenactivisten, ontheemde boeren en ex-strijders van guerrillagroepen in dit eufemistische frame van ‘sociale leiders’ gevat. Voor demonstranten is het vermoorden van sociale leiders, samen met het niet uitvoeren van de vredesakkoorden van 2016, een belangrijke bron van wrok tegen Duque’s ‘Uribista’-regering. In 2020 werden volgens de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN 120 sociale leiders in Colombia vermoord.

Na de stakingen en de brute repressie staat de populariteit van de regering Duque op een historisch laag peil. Door de massale deelname aan de nationale stakingen groeit het verzet van de bevolking tegen de paramilitaire doctrines van Alvaro Uribe. Voor de komende verkiezingen sluiten zelfs rechtse partijen zijn kandidaat uit van coalities, uit vrees dat de ‘Uribista’-status quo politiek giftig is.

Het Pacto Historico, de onlangs gevormde coalitie van linkse partijen die het presidentschap betwisten, wil de energie van de straatprotesten en de afwijzing van de status quo omzetten in een positief project van grote hervormingen. In een poging zich aan te sluiten bij de stakingsbeweging, is hun leuze: ‘van de straat naar de stembus, van de stembus naar de macht.’

Miguel Villanuevas, de studentenleider in Caqueta, is een vrijwilliger van Pacto Historico. ‘Er is nu een breuk,’ zegt Villaneuvas. ‘De staking van 28 april 2021 heeft het bewustzijn van de burgers veranderd. Niet alleen in Cali of in Bogota, maar op veel plaatsen in het land waar nooit een sterke mobilisatie is geweest, gingen burgers de straat op om te zeggen: Genoeg.’

Het Pacto Historico hoopt als politieke beweging de boodschap van nationale eenheid te koppelen aan sociale uitgaven en armoedebestrijding, in wat Villanuevas omschrijft als niet alleen een afwijzing van militarisme, ‘maar een sociaal pact met de burgers van Colombia.’

Uit hun campagnevideo blijkt duidelijk dat het Pacto hoopt te breken met de dynamiek van het verleden en een positieve visie voor de toekomst wil bieden. In de video zegt een lachende jongere vrolijk: ‘het verleden doet er niet toe, dit is onze kans om een positieve verandering teweeg te brengen. Dit is ons moment van nationale eenheid’.

De vraag is of de paramilitairen en de narco-bourgeoisie, die de rechtse verkiezingen en Uribe’s Centro Democratico-beweging als gunstig beschouwen voor hun macht, genoeg angst kunnen zaaien onder de bevolking om een verschuiving naar links te voorkomen. Kan de contra-opstand logica (de angst om als guerrilla gestigmatiseerd en gedood te worden) na dergelijke monumentale nationale stakingen de politieke participatie van de bevolking blijven bepalen? In veel opzichten is dat al het geval.

Vanwege het spookbeeld van politiek geweld in grensregio’s waar gewapende groepen uit het conflict nog steeds actief zijn, zoeken veel politieke leiders naar electorale vehikels buiten linkse partijen zoals het Pacto Historico. Zoals Diana Sanchez, directeur van de vereniging MINGA, uitlegt, moeten leiders uit het hele ideologische spectrum ‘op zoek gaan naar steun voor hun partij die garandeert dat ze niet worden gedood en kunnen deelnemen’. In deze gebieden, waar de meeste sociale leiders worden vermoord, zal het winnen van stemmen het gevaarlijkst blijken te zijn.

Tijdens de verkiezingen van 2018, toen internationale waarnemers deze gebieden bezochten, troffen ze maatschappelijke groeperingen aan die werden geterroriseerd door paramilitairen, waarbij sociale leiders tijdens hun bezoeken werden gedood en gewapende groepen die kiezers voor Gustavo Petro (de leidende linkse kandidaat) tot ‘militaire objecten’ verklaarden.

Miguel Villanuevas merkt op dat ‘we niet naar de plaatsen zullen gaan waar de campagnevoerders van het Pacto Historico geen controle hebben over de veiligheid, omdat op dat moment de oorlog begint’.

Volgens Villanuevas lanceert rechts zijn strategie van reactie, wetende hoe impopulair hun beweging is. ‘De Uribistas weten dat ze de macht gaan verliezen, ze zijn bang om de macht te verliezen en de enige methode die ze hebben om dat te voorkomen is de wapens op te nemen.’

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Against the Current. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.

Voetnoten

Voetnoten
1 Forrest Hylton, Evil Hour in Colombia (Verso Books, 2006), 55.
2 Ibid
3 Andrei Gomez-Suarez, Genocide, Geopolitics and Transnational Networks. Contextualising the destruction of the Unión Patrótica in Colombia, 1.
4 Mauricio Romero, Democraticazión Politíca y contra reforma paramilitar en Colombia, 333.
5 John Lindsay-Poland, Plan Colombia.U.S.Ally Atrocities and Community Activism (Duke University Press, 2018), 45.
6 Geciteerd in Forrest Hylton, Evil hour in Colombia.
7 Lindsay-Poland, Plan Colombia, 21.
8 Ibid., 161.
9 Ibid., 177.