In 1966 zond de Amerikaanse televisie de eerste aflevering uit van de sciencefiction serie Star Trek. Daarin was het ruimteschip Enterprise op weg om “vreemde nieuwe werelden, nieuwe levensvormen en beschavingen te ontdekken”. In de jaren 1990 verscheen een nieuwe reeks Star Trek – The Next Generation op het scherm, dit keer met kapitein Jean-Luc Picard, een bevelhebber rijk aan kennis en met een zwak voor archeologie, Shakespeare en Earl Grey thee.

De Enterprise heeft in zijn eeuwen durende missie de taak planetaire pandemieën te bestrijden en het gebeurt zelfs dat een epidemie het ruimteschip zelf treft.

De NCC1701, het ruimteschip van kapitein Kirk, Mr. Spock en de doorgaans logisch denkende Dr. McCoy, komt terecht op een planeet waar een pandemie alle volwassen leven heeft uitgeroeid en de overlevende kinderen in het begin van de puberteit ermee besmet worden. Ook de landingseenheid van de Enterprise wordt besmet (TOS (The Original Series), Serie 1, afl. 9 “Miri”). Aan het einde van de eerste serie (TOS, afl. 30, “Spock verliest de controle”) wordt Kirk zelf door het noodlot getroffen en de hele familie van zijn broer is het slachtoffer van de daar heersende epidemie. De verspreiders van de epidemie zijn ietwat groter dan het Coronavirus, namelijk vledermuisgrote amoeben, die ook Mr. Spock treffen.

De politieke waarde van de Startrek-series had tijdens het leven van hun schepper Gene Roddenberry te maken met gethematiseerde morele dilemma’s en dit vanuit emancipatorisch gezichtspunt.

TOS werd ontworpen met op de achtergrond de beweging voor burgerrechten; de NCC1701 was het eerste schip met een Aziaat (Sulu, gespeeld door George Takei, die onlangs een autobiografische striproman They called us Enemy publiceerde over de internering van Japanners in de V.S. in de Tweede Wereldoorlog) en een Rus aan boord; in Startrek kon men ook de eerste “interetnische” kus aanschouwen tussen kapitein Kirk en Suaheli Uhuru.

In verband met de sociale aspecten van de COVID-19-pandemie verdient ook de episode Kodos, de beul (TOS, Serie 1, 14) bijzondere aandacht: kapitein Kirk identificeert in de Shakespearvertolker Anton Karidian als Kodos, de vroegere gouverneur van Tarsus IV, een kolonie van de Federatie met 8000 kolonisten. Als een zwamziekte en misoogst een hongersnood veroorzaken legt Kodos het krijgsrecht op en laat 4000 kolonisten ter dood brengen, zodat de andere 4000 niet moeten verhongeren – een triage over wier legaliteit de verouderde toneelspeler en Kirk redetwisten.

In een latere roman – en dus niet behorend tot de officiële Star Trek-canon – blijkt dat de voor massamoord gezochte Kodos niet alleen handelde. Achter het plan om 4000 kolonisten te redden stak Spocks vader, de rationele en pacifistische Vulcan Sarek.

Startrek varieert hier op de in de serie vaak thematisch gestelde vraag, of het legitiem is enkele of een gering aantal personen op te offeren om een groter aantal te redden. De strenge logica, die in de Startrek-wereld belichaamd wordt door de Vulcans, schijnt die conclusie in te houden – maar telkens weer blijkt dat deze logica louter berust op rekenkunde en dat een getal als basis voor een ethiek niet deugt.

Op dezelfde manier thematiseert Ursula K. Le Guin in haar S-F klassieker The Dispossessed (De Ontheemde, 1974) de triage-kwestie. In het middenstuk van haar roman beschrijft zij een grote hongersnood op de anarchistisch georganiseerde en bestuurde maan Anarres en de hiermee verbonden, bewust getroffen maatschappelijke beslissing om mensen massaal te laten sterven – maar onder de maatschappelijke dwang dat enkelingen moeten beslissen wie leven of sterven zal.

Het personage Shevek onderhoudt zich met een spoorwegarbeider over deze hongersnood en de centrale zin van het boek luidt: “ik … werkte de hele dag … en daarom kreeg ik het volle rantsoen. Ik had het verdiend.  Ik verdiende het omdat ik de lijsten opstelde van de mensen die veroordeeld werden tot de hongerdood… Ik moest mensen tellen … Ik heb de arbeid afgezegd … Maar de lijsten van de fabriek … heeft iemand anders overgenomen. Er zijn altijd mensen die bereid zijn lijsten op te stellen.”

Le Guins boek, dat graag als utopie gelezen wordt, verwijst naar de struikelstenen die ook in vrije en egalitaire samenlevingen de weg kunnen belemmeren. Dat geldt ook in het algemeen voor de utopische wereld van Star Trek. Een eeuw na kapitein Kirk moet de NCC1701-D planetaire rampen verhinderen. De draaiboekschrijvers formuleren, nog meer dan in TOS, regelmatig complexe ethische kwesties, waarmee de bemanning in de omgang met de nieuw ontdekte levensvormen en verschijnselen te maken krijgen. De discussies in het ruimteschip zijn hooggestemd van morele aard. Kapitein Jean-Luc Picard treedt hierbij op in een bemiddelende functie.

De NCC1701-D wordt duidelijk voorgesteld als een onderzoeksschip, en ondanks de militaire commandostructuur houdt Picard vast aan een democratische debatcultuur. Uiteindelijk echter hoeft men geen zware beslissingen te treffen want meestal reikt het toeval of het geluk een reddende hand. De daaropvolgende kosmische mannelijke en vrouwelijke bevelhebbers – kapitein Sisko van het ruimtestation Deep Space Nine, en kapitein Janeway van het ruimteschip Voyager – hebben meestal minder problemen met het treffen van twijfelachtige beslissingen.

Dat heeft te maken met drie van elkaar onafhankelijke redenen: met de dood van Gene Roddenberry in 1991 raakte het emancipatorische karakter de serie geleidelijk op de achtergrond; nieuwe filmtechnieken brachten de actie op de voorgrond en de wereldsituatie – speciaal na 9/11 – bracht een ander soort kapiteins in beeld. Kapitein Archer in de voor Kirk en C° spelende serie Enterprise (gedraaid in 2001-2005) belichaamt  een Law and Order Federatie van Planeten die zich moet “weren” tegen externe terroristische bedreigingen.

De story wordt nochtans niet altijd slechter wanneer de interplanetaire federatie haar utopisch karakter verliest. Dat de toekomst niet zo rooskleurig is als ze in Kirks en Picards tijden voorgesteld werd, wordt al duidelijk in Deep Space Nine, als doorheen de geheime dienst Sectie 13 de “diepe staat” van de Federatie zichtbaar wordt.

Vele commentatoren hebben er zich over verwonderd dat de jongste Star Trek-serie Picard een Jean-Luc Picard presenteert die niet meer de joviale diplomaat van weleer is, maar een chagrijnige oude man. De serie is hiervoor een verklaring schuldig. Deze heeft uiteindelijk te maken met het feit dat, zoals reeds het geval was bij Ursula Le Guin, iedere utopie ook haar dystopische kant heeft en dat een integer personage als Picard noodgedwongen vroeg of laat sceptisch wordt over de regeringsvorm, of zelfs erkennen moet dat hij strijdt voor onbestaand ideaal. De “Federatie van planeten”, zoals ze in de nieuwere series wordt voorgesteld, is voor Picard een voldoende reden om toornige oude man te worden.

Ondanks alle emancipatorische aspecten was kritiek op de staat niet de sterke kant van Star Trek – tenslotte was Gene Roddenberry politieman en was de serie (ook) opgevat als een kosmische western. Kapitein Kirk is geen postmoderne sheriff, hij treedt zelfs een keer op als anticommunistische voorvechter van de wapenwedloop (TOS, 2, 49 The First War). Na 9/11 stond Star Trek weliswaar vergoelijkend tegenover de Amerikaanse politiek, maar het wees ook op de gevaren van een sterke staat.

Op dit ogenblik staan de makers van Star Trek aan de kant van Black Lives Matter: Star Trek.com verwijst naar de traditie van de serie. Negen diverse fan-initiatieven hebben zich bij de beweging aangesloten. Maar toch: wie de ethiek van Star Trek in een eigentijds gewaad zoekt, is met Seth MacFarlanes Fast-Star Trek-Serie The Orville beter bediend dan met de talrijke actuele Startrek-spin-offs.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in SOZ Express, Zeitung für sozialistische Betriebs- und Gewerkschaftsarbeit.