In andere landen botst rechts met het centrum over de fundamentele aard van de staat, maar Israëls Itamar Ben-Gvir, leider van de extreemrechtse partij Otzma Yehudit, en zijn rivalen zitten op dezelfde golflengte wat betreft etnocratie.

Nu Itamar Ben-Gvir klaar lijkt om een belangrijke rol te spelen in Israëls regering, grijpen journalisten naar analogieën met extreemrechtse leiders in andere landen. The Telegraph zegt dat hij ‘doet denken aan de Franse hard-rechtse oppositieleider Marine Le Pen.’ Haaretz merkt op dat ‘Amerikanen Ben-Gvir al zien als een Trump-achtige figuur.’ Volgens The Guardian ‘is de opkomst van Ben-Gvir een weerspiegeling van brede autoritaire politieke trends over de hele wereld.’

De impuls om vergelijkingen te trekken met figuren als Le Pen, Trump, de Italiaanse premier Giorgia Meloni en de Indiase premier Narendra Modi is begrijpelijk. Ben-Gvir ‒ een volgeling van wijlen rabbi Meir Kahane, wiens partij in 1980 in Israël werd verboden wegens ‘aanzetten tot racisme‘ ‒ is een mediajager en een racist; hij schept genoegen in het dreigen met geweld en hij is snel opgeklommen van de politieke marge naar de gangen van de macht.

Maar deze parallellen zijn meestal verkeerd. Ben-Gvir is anders omdat Israël anders is. In Frankrijk, de VS, Italië en India proberen rechtse leiders ‒ in verschillende mate ‒ etnocratieën te creëren, staten die zichzelf definiëren als behorend tot een dominante etnische, religieuze of raciale groep. Hun centristische tegenstanders zijn ‒ in verschillende mate ‒ voorstander van juridische gelijkheid voor alle burgers. Deze kloof creëert een diepe ideologische polarisatie. Maar Israël is niet diep ideologisch gepolariseerd. Het is al een etnocratie en geen enkele grote politieke partij wil dat veranderen. Dat is wat Ben-Gvir onderscheidt van figuren als Trump en Le Pen: zijn rivaliteit met zijn centristische vijanden mag dan politiek fel zijn, het is geen wedstrijd over de basisdefinitie van de staat. In de wereldwijde strijd tussen groepsoverheersing en gelijkheid onder de wet, staan Ben-Gvir en zijn centristische rivalen aan dezelfde kant….

Om te begrijpen wat Ben-Gvir en de Israëlische context onderscheidt, kun je kijken naar immigratie, de belangrijkste grief van Le Pen, Meloni en Trump. Elk van hen heeft een politiek merk opgebouwd door te beloven migranten uit het Zuiden te stoppen met het ondermijnen van het witte, christelijke karakter van hun land.  Trump stelde een muur en een moslimverbod voor. Meloni wil een zeeblokkade om migratie over de Middellandse Zee te voorkomen. Le Pen wil de asielwetgeving aanscherpen en een einde maken aan het geboorterecht zodat kinderen van migrantenouders in Frankrijk geen wettelijke gelijkheid krijgen. Immigratie geniet niet dezelfde politieke aandacht in India, omdat het niet zo’n aantrekkelijke bestemming is voor migranten. Maar zelfs daar heeft Modi geprobeerd de asielwetgeving te wijzigen om moslims uit te sluiten en zo de hindoeïstische demografische dominantie te versterken.

Ben-Gvir hoeft dat soort veranderingen niet voor te stellen. Hij is weliswaar fel gekant tegen de toelating van asielzoekers, maar het beperken van de migratie om Israëls etnische en religieuze identiteit te bewaren heeft niet centraal gestaan in zijn opkomst. De reden is eenvoudig: Israël doet dat al. Als Joodse staat bevoordeelt het Joodse immigratie radicaal. Joden kunnen naar Israël verhuizen en onmiddellijk het staatsburgerschap verwerven. Voor niet-joden daarentegen is het uiterst moeilijk om naar Israël te verhuizen en het staatsburgerschap te verwerven. Voor Palestijnen wier familie werd verdreven uit wat nu Israël is, is het onmogelijk. Israëls immigratiebeleid is al meer discriminerend dan alles wat wordt voorgesteld door Le Pen, Meloni, Modi of Trump.

Ben-Gvir’s centristische rivalen steunen deze status quo vurig. In 2003 nam Israël een wet op het staatsburgerschap aan waardoor Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever of de Gazastrook die met Palestijnse burgers van Israël trouwen, niet zelf het staatsburgerschap kunnen verkrijgen. De wet is sindsdien elk jaar verlengd. Vorig jaar flirtte de Likudpartij van Benjamin Netanyahu met het verzet tegen de verlenging ‒ hoewel ze er inhoudelijk voorstander van was ‒ als een poging om de meerpartijencoalitie van toenmalig premier Naftali Bennett omver te werpen. In reactie daarop deden de centrumpolitici van Israël verwoede pogingen om de verlenging erdoor te krijgen. De wet op het staatsburgerschap was van vitaal belang, verklaarde toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Yair Lapid, omdat ‘het een van de instrumenten is om Israëls Joodse meerderheid te waarborgen.’

Deze overeenstemming over immigratie weerspiegelt een overeenstemming over de fundamentele aard van de staat. De Yesh Atid-partij van Lapid is de grootste centristische rivaal van de rechtse coalitie waarvan Ben-Gvir nu deel uitmaakt. Maar ze verzet zich onomwonden tegen het feit dat Israël een ‘staat voor al zijn burgers‘ wordt, die Joden en Palestijnen gelijk behandelt, zoals voorgesteld door Palestijnse leden van de Knesset. Centristen als president Joseph Biden, Emmanuel Macron uit Frankrijk of Mario Draghi uit Italië zijn misschien onvolmaakte voorvechters van juridische gelijkheid. Maar het is onmogelijk voor te stellen dat ze verklaren, zoals Lapid in 2019 deed, ‘Ik ben mijn hele leven al tegen elke vorm van ‘staat van al zijn burgers’.’ In India betreft een van de diepste politieke kloven de oppositie van de Congrespartij ‒ die ondanks haar tanende succes de grootste rivaal blijft van Modi’s ultranationalistische Bharatiya Janata Party (BJP) ‒ tegen Modi’s inspanningen om een hindoestaat te creëren. De Congrespartij verklaart op haar website dat India een seculiere staat moet blijven die ‘zich niet laat binden aan één geloof of religie’. In Israël daarentegen is de noodzaak om een Joodse staat te behouden een kwestie van politieke consensus. Over de waarde van de etnocratie zijn rechts en het centrum het volkomen eens.

In het verleden verschilden ze tenminste van mening over de grenzen van de Joodse staat: rechts wilde het hele grondgebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee in handen houden; het centrum wilde het grootste deel van de bezette gebieden verlaten en zich zo ontdoen van een Palestijnse bevolking die een bedreiging vormde voor de Joodse meerderheid in Israël. Maar zelfs die verdeling is vervaagd. Voor Lapid en Israëls andere vooraanstaande centrumpoliticus, Benny Gantz, is de steun voor een Palestijnse staat nu bijna volledig theoretisch en is beladen met voorwaarden die ervoor zorgen dat zo’n ‘staat’ weinig meer zou zijn dan een veredelde versie van de status quo, waarin de Palestijnse Autoriteit administratieve taken uitvoert terwijl het Israëlische leger de uiteindelijke controle behoudt. Dat betekent dat ze, functioneel gezien, een Joodse staat van de rivier tot aan de zee steunen. Toen de conservatieve politieke commentator Dan Senor onlangs opmerkte dat er ondanks Israëls schijnbare polarisatie ‘over de eigenlijke kwesties een vrij brede consensus bestaat’, bedoelde hij dit: geen enkele Israëlische partij die kans maakt om aan de macht te komen steunt de egalitaire principes die heersen in centristische en progressieve kringen in landen als de VS, Italië, India en Frankrijk.

Dat wil niet zeggen dat Ben-Gvir en Lapid het over alles eens zijn. Maar hun meningsverschillen zijn anders dan die tussen Le Pen en Macron of Trump en Biden. De belangrijkste kloof tussen Ben-Gvir en Lapid gaat niet over immigratie, maar over deportatie. Lapid is geen voorstander van het uitzetten van Israëlische Palestijnse burgers. Ben-Gvir daarentegen vereert al sinds zijn adolescentie Kahane, die stelde dat de joodse suprematie nooit veilig kan zijn zolang Israël een aanzienlijke Palestijnse bevolking behoudt. Een Joodse staat, schreef Kahane in zijn boek They Must Go (1981), vereist ‘een permanente Joodse meerderheid en een kleine, onbeduidende en vreedzame Arabische minderheid. Maar de Arabieren geloven dat de Joden dieven zijn die hun land hebben gestolen. De Arabieren voelen geen banden met of emoties voor een staat die ‘joodsheid’ ademt. En ze groeien.’

Dezelfde angst ligt ten grondslag aan de huidige agenda van Ben-Gvir. In tegenstelling tot Lapid, die gelooft dat Israëls etnocratie stabiel is, gelooft Ben-Gvir dat ze zwak is. Ze is zwak omdat Israëls Palestijnse burgers te talrijk en onvoldoende onderdanig zijn. ‘De tijd,’ verklaarde hij op de verkiezingsavond, ‘is voor ons gekomen om het eigendom van deze staat opnieuw te bevestigen.’ In tegenstelling tot Kahane roept Ben-Gvir niet op tot uitzetting van alle Israëlische Palestijnse burgers, alleen van de ‘ontrouwe’. Maar tijdens de campagne voerde zijn partij advertenties met de gezichten van twee van Israëls populairste Palestijnse politici naast de woorden ‘Moge onze vijanden worden verbannen.’ Ben-Gvirs begrip van ontrouw is breed. Of hij nu gelooft dat hij Palestijnse burgers het land uit kan zetten of niet, het dreigement dient een doel. Het versterkt de Israëlische etnocratie door te waarschuwen dat de Palestijnen zware represailles tegemoet kunnen zien als ze die uitdagen. Lapid vindt dergelijke dreigementen niet nodig. Misschien vindt hij ze zelfs contraproductief, omdat ze internationale waarnemers ertoe kunnen brengen de legitimiteit van de Joodse staat, die zowel hij als Ben-Gvir steunen, in twijfel te trekken. Maar uiteindelijk heeft Lapid bezwaar tegen de methoden van Ben-Gvir, niet tegen zijn einddoel.

In het huidige Israël gaat de politieke strijd niet tussen groepssuperioriteit en gelijkheid onder de wet. Het gaat over hoe groepssuprematie het best kan worden gehandhaafd. Na de verkiezingen noemde Haaretz Ben-Gvir ‘een Trump-achtige figuur.’ Dat is begrijpelijk. Maar in het soort land dat Ben-Gvir’s rivalen willen, zijn zij ook Trump-achtige figuren.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jewish Currents. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.