Het Nederlands Palestina Komitee stelde een publicatie samen over ‘Israël en de bom’. Wij publiceren hier het voorwoord. De hele publicatie is hier te downloaden.

Israël heeft er de afgelopen jaren alles aan gedaan om de confrontatie met Iran tot een gevaarlijk niveau op te voeren.

In 1979 maakte de Islamitische Revolutie niet alleen een eind aan de nauwe samenwerking tussen Teheran en Tel Aviv, sindsdien zijn beide landen in openlijke vijandschap tegenover elkaar komen te staan.

Opeenvolgende Israëlische regeringen hebben nadien uitgedragen dat van Iran een ‘existentiële dreiging’ zou uitgaan. Daarbij richtten de pijlen zich op de steun van Iran aan organisaties en strijdgroepen die zich – net als Teheran – tegen Amerikaans-Israëlische hegemonie in de regio verzetten, maar vooral op Irans nucleaire programma. Het doel daarvan zou zijn een kernwapenarsenaal op te bouwen.

Hoewel vaststaat dat Iran zelfstandig aan de productie van verrijkt  uranium werkt, hebben noch buitenlandse inlichtingendiensten, noch buitenlandse inspecteurs daarvoor bewijzen gevonden. Iran heeft het Non-Proliferatieverdrag ondertekend (dat beoogt het monopolie op kernwapens beperkt te houden tot de grootmachten Verenigde Staten, Rusland, China, Groot-Brittannië en Frankrijk) en staat in het verlengde daarvan inspectie door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) van de VN toe.

De voorstelling van zaken dat Israël kernwapens nodig zou hebben om Iran af te houden van een nucleaire aanval op Israël, is ronduit absurd: een offensief gebruik van kernwapens door Iran zal het einde van het Iraanse regime betekenen, onder meer vanwege de ‘second-strike capability’ waarover Israël beschikt (en waarover later meer). Daar komt bij dat het islamistische regime in Teheran, vanwege de geringe omvang van het grondgebied van Israël, met zo’n aanval Al-Quds/Jeruzalem – na Mekka en Medina de derde heilige plaats van de Islam – evenals honderdduizenden Palestijnse geloofsgenoten in één klap zal wegvagen.

Dat premier Benjamin Netanyahoe met succes de boodschap aan de man weet te brengen dat er voor Israël van Iran een ‘existentiële dreiging’ uitgaat, dient dan ook andere doelen, zoals het loskrijgen van de meest geavanceerde wapens van de Verenigde Staten (voor dichterbij gelegen strijdtonelen), richting zijn Westerse bondgenoten de aandacht af te leiden van de onderdrukking en onteigening van de Palestijnen en – zo is inmiddels gebleken – het maken van politieke en economische openingen naar de Golfstaten, die als kleine, pro-Amerikaanse staten geobsedeerd zijn door de dreiging die van de naburige regionale grootmacht Iran zou uitgaan.

Voormalige kopstukken van het Israëlische defensieapparaat en de inlichtingendiensten hebben Netanyahoe in het openbaar bekritiseerd vanwege diens pleidooi om Irans nucleaire industrie met militaire middelen aan te pakken – zonder dat zij de militaire optie op zich van de hand wezen. Want met een militaire aanval zou een moeilijk in de hand te houden regionaal conflict in gang gezet kunnen worden.

Israëls kernwapens

De laatste twijfels over het bestaan van een Israëlisch kernwapenarsenaal zijn weggenomen nadat klokkenluider Mordechai Vanunu, die negen jaar als technicus bij Israëls enige kerncentrale in Dimona werkzaam was, via het Britse weekblad The Sunday Times (5 oktober 1986) daarover informatie en fotomateriaal naar buiten had gebracht.

Deskundigen hebben weten te achterhalen dat Israël vanaf december 1966 over atoombommen ging beschikken en daarmee kon worden toegevoegd aan de lijst van kernwapenmogendheden – later gevolgd door Noord-Korea, Pakistan en India.

Inspectie van Israëls nucleaire industrie heeft nimmer plaatsgevonden. Tot op de dag van vandaag weigert Israël het Non-Proliferatieverdrag (1968) te ondertekenen – net als Pakistan en India (Noord-Korea stapte in 2003 uit het NPV).

De Verenigde Staten zijn in 1969 onder president Richard Nixon met deze weigering akkoord gegaan, in ruil waarvoor Israël geen kernproeven in de atmosfeer en geen publieke uitspraken over zijn kernwapenarsenaal zou doen. Want daarmee zou de door de Verenigde Staten bepleite non-proliferatie overduidelijk ondermijnd worden en – midden in de Koude Oorlog – een nucleaire wapenwedloop in de regio in gang kunnen zetten.

De mantra van Israëlische toppolitici dat ‘Israël niet als eerste kernwapens in het Midden-Oosten zal introduceren’ (‘maar ook niet als tweede’, zo voegde minister en generaal b.d. Yigal Allon daar in 1963 onmiddellijk aan toe), is dan ook niets anders dan een woordspelletje waarop Israël het patent heeft – en waar het steeds maar weer mee kan wegkomen (vergelijk de uitleg van VN-Veiligheidsraadsresolutie 242, ‘betwiste gebieden’, de uitleg van de Oslo-Akkoorden, ‘de Afscheidingsmuur’, enzovoort).

Kernwapens in crisissituaties

Of er nu al dan niet openlijk over het bezit van kernwapens wordt gesproken – in twee van de grote oorlogen die na 1948 door Israël zijn gevoerd – de Juni-Oorlog van 1967 en de Oktober-Oorlog van 1973 – is het inzetten daarvan wel degelijk in de overwegingen meegenomen.

De Juni-Oorlog van 1967:

‘On the eve of the Arab-Israëli war [de Juni-Oorlog van 1967]  Israëli officials raced to assemble an atomic device and developed a plan to detonate it atop a mountain in the [Egyptische] Sinai Peninsula [op 20 km afstand van de Egyptische legerbasis Abu Ageila; red.] […] The demonstration blast, Israëli officials believed, would intimidate Egypt and surrounding Arab states – Syria, Iraq and Jordan – to back off […] Two large helicopters were to land, deliver the nuclear device and then create a command post in a mountain creek or canyon. If the order came to detonate, the blinding flash and mushroom cloud would have been seen throughout the Sinai and the Negev [Naqab] Deserts, and perhaps as far away as Cairo [een verkenningsmissie per helikopter werd vroegtijdig afgeblazen nadat deze kennelijk door Egyptische radar was opgemerkt en Egyptische gevechtsvliegtuigen waren opgestegen om het Israëlische toestel te onderscheppen; red.] […] Israël won the war so quickly [in zes dagen] that the atomic devise was never moved to Sinai.’; in het artikel worden uitspraken van brigade-generaal b.d. Izhak Yaakov geciteerd in wiens handen de uitvoering van het plan met de codenaam Shimshon/Samson lag (William J. Broad & David E. Sanger: Last Secret” of 1967 War: Israël’s Doomsday Plan for Nuclear Display; The New York Times, June 3, 2017).

De Oktober-Oorlog van 1973:

‘In the early afternoon of the second day of the war – October 7, 1973 – when Israëli military appeared to be losing the battle against Syrian forces in the Golan Heights, [Sini] Azaryahu [a senior aide and confidant to YIsraël Galili, a minister without portfolio who was [premier] Golda Meir’s closest political ally and privy to some of Israël’s most closely held nuclear secrets] said that the defense minister, Moshe Dayan, asked Meir to authorize initial technical preparations for a “demonstration option” – that is, ready nuclear weapons for potential use. But Galili and Deputy Prime Minister [en generaal b.d.] Yigal Allon argued against the idea, saying Israël would prevail using conventional weapons. According to Azaryahu Meir sided with her two senior ministers and told Dayan “forget it”.’ (Hans M. Kristensen & Robert S. Norris: Israël nuclear weapons, 2014; Bulletin of the Atomic Scientists, October 13, 2016); impliciet valt uit het antwoord van Allon af te leiden, dat bij een verdere verslechtering van de situatie op het slagveld door Israël kernwapens zouden worden ingezet; er is echter reden om te veronderstellen dat hier desinformatie in het spel is; zo concluderen auteurs – verbonden aan de Amerikaanse Strategic Studies divisie van het Center for Naval Analyses – in een studie over wat er in oktober 1973 precies is gebeurd, dat ‘Israël appears to have taken preliminary steps to protect or prepare its nuclear weapons and/or related forces’ (emphasis added)’; Colby E., Cohen A., McCants W. et al., The Israëli “Nuclear Alert” of 1973; Arlington County, Virginia: Center for Naval Analyses, 2013; p. 2.

Door het uiteenvallen van het Arabische front tegen Israël, eind jaren zeventig, door het overlopen van Egypte naar het Amerikaans-Israëlische kamp, leek voor Israël de grond te zijn weggevallen om met kernwapens een potentieel overwicht aan conventionele wapens van zijn Arabische tegenstanders te compenseren. Niettemin is door Tel Aviv nadien steeds gewerkt aan de modernisering van zijn kernwapenarsenaal.

Hoe is Israël aan de atoombom gekomen?

Hoe is Israël eigenlijk aan zijn kernwapens gekomen ? Dat blijkt een relaas van vooral illegale praktijken – met heimelijke steun van Europese en niet-Europese regeringen dan wel leidinggevende regeringsfunctionarissen. Drijvende kracht achter Israëls nucleaire project was vanaf het eerste begin een zekere Shimon Peres – een vertrouweling van Israëls premier David Ben-Goerion.

Frankrijk heeft bij het opzetten van het Israëlische kernwapenprogramma een cruciale rol gespeeld; vanaf 1958 werkte Parijs – op basis van een geheime overeenkomst met Israël samen met de Israël Atomic Energy Commission (IAEC) aan de opbouw van een – grotendeels ondergrondse – kerncentrale in de buurt van het stadje Dimona in de Negev (Naqab). In 1963 was de kerncentrale operationeel. (zie daarover de bijdrage van Jean Marie Collin in dit dossier). Parijs wist dat de kerncentrale diende voor het ontwikkelen van een kernwapenprogramma. Zo was in het Dimona-complex een opwerkingsfabriek ondergebracht waar uit gebruikte uranium brandstofstaven plutonium – de grondstof voor een atoombom – werd gewonnen. Parijs speelde daarbij actief mee in het naar de buitenwereld toe verhullen van de werkelijke gang van zaken. Dat Frankrijk een groot aandeel in het project had, blijkt uit het feit dat er destijds in Dimona zo’n 2500 Franse ingenieurs en technici bij betrokken waren (de lokale bakker verkocht in die jaren baguettes en croissants en het wemelde er van de Renaults; de post van de Franse medewerkers liep via een fake-postbusnummer in Latijns-Amerika). Kort na de Juni-Oorlog van 1967 kwam er een eind aan de Franse werkzaamheden in Dimona – een direct gevolg van het wapenembargo dat door president Charles de Gaulle tegen Israël was afgekondigd.

In 1959 wist Israël een overschot van 20 ton heavy water – eveneens een grondstof voor de productie van een atoombom – van Groot-Brittannië te kopen dat eerder door Noorwegen aan Groot-Brittannië was geleverd. Formeel ging het om een transactie tussen het Noorse bedrijf Noratom en Israël. De regeringen van beide landen zullen de militaire dimensie van de verhandelde grondstof onderkend hebben, maar besloten de andere kant op te kijken. Hetzelfde gold voor een leverantie – eveneens in 1959 – door het Britse bedrijf Albright & Wilson van chemicaliën die nodig zijn voor het reprocessen van plutonium in de Dimona-kernreactor. Er zijn meer voorbeelden te noemen. In alle gevallen was dat in strijd met de geldende restricties inzake de handel in nucleaire materialen.

In 1961 verstrekte Duitsland een lening van 500 miljoen dollar, zogenaamd bedoeld om de Negev te ontwikkelen (‘de woestijn opnieuw tot bloei brengen’). De betaling liep via de Kreditanstalt für Wiederafbau (een overheidsbank). In werkelijkheid was het geld bedoeld voor de verdere ontwikkeling van de kerncentrale in Dimona. Het uiterst geheime project kreeg de codenaam ‘Aktion Geschäftsfreund’ en werd geheel buiten het Duitse parlement om geregeld.

In de jaren zeventig leverde (Apartheid) Zuid-Afrika aan Israël zogeheten yellowcake – nog een grondstof voor de productie van een atoombom – in ruil voor Israëlische steun bij de ontwikkeling van het Zuid-Afrikaanse kernwapenprogramma (na de ontmanteling van het Apartheidsregime in 1990 is dit programma gestopt).

In 1963 of 1964 had Argentinië – opnieuw in strijd met de geldende restricties inzake de handel in nucleaire materialen – al 100 ton yellowcake aan Israël geleverd.

Op deze lijst ontbreken de Verenigde Staten. Als een van de architecten  van de politiek van non-proliferatie – in 1968 uitgemond in het Non-Proliferatieverdrag – heeft Washington de inspanningen van Israël en Frankrijk in Dimona nauwlettend gevolgd. John F. Kennedy is daarbij de laatste Amerikaanse president (1961-1963) geweest die Israël onder druk heeft gezet om openheid van zaken te geven. Door aanvankelijk Amerikaanse inspectie van Dimona te weigeren, later door Amerikaanse inspecteurs ter plekke om de tuin te leiden, is die Washington ontzegd gebleven. De CIA is naar verluidt in 1968 door de Amerikaanse nucleaire topwetenschapper Edward Teller geïnformeerd over het bestaan van een Israëlische atoombom. CIA-directeur Richard Helms stelde president Lyndon Johnson – de opvolger van Kennedy – van deze informatie op de hoogte. Deze nam de mededeling voor kennisgeving aan, droeg Helms op om daarover met niemand binnen de regering – zelfs niet met de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken – te spreken en ondernam vervolgens zelf geen actie.

Bij het wederrechtelijk verkrijgen van nucleaire technologische kennis is door Israëlische politici steeds een beroep gedaan op joden met kennis van zaken of werkzaam in verantwoordelijke posities binnen de overheden die buiten Israël woonden en niet over het Israëlische staatsburgerschap beschikten. Ben-Goerion had al eens opgemerkt, dat wat Albert Einstein, Robert Oppenheimer en de eerdergenoemde Edward Teller op het nucleaire vlak voor de Verenigde Staten hadden gedaan, zij gemakkelijk ook voor Israël zouden kunnen doen, ‘ten behoeve van hun volk’ [sic]. In dit verband bood hij Einstein het Israëlische staatsburgerschap aan, maar deze sloeg dat af. Over de kwestie van medewerking aan een Israëlisch kernprogramma heeft Ben-Goerion tenminste twee ontmoetingen met Oppenheimer en talrijke met Teller gehad.

De vraag is opgeworpen of Teller – de vader van de Amerikaanse waterstofbom en de inspirator van president Ronald Reagans Stars Wars initiatief – die een nauwe band met Israël voelde en het land vele malen bezocht, inderdaad hand-en-spandiensten aan het Israëlische kernprogramma heeft geleverd.

‘It was no secret that he had inside knowledge of the Israëli program. But did Teller actually cross the line in supporting the Israëli nuclear program ? […] We don’t know for sure. Many of the FBI’s files on Teller are still classified, so we don’t know whether Teller was ever formally investigated regarding his close relations with Israël. But there were persistent rumours that he gave technical guidance to Israël’s nuclear weapon scientists. And one thing is clear: Even if Teller was investigated, the findings never led to a criminal indictment. Either there was no evidence or someone higher up decided that the national interest required looking the other way […]. Avner Cohen & Meirion Jones, The sudden death of U.K.’s nuke chief, suspected of spying for Israël’s A-bomb program; Haaretz, September 24, 2016.

Iets duidelijker moeten de zaken gelegen hebben in het geval van Nyman Levin. Deze joodse Brit stond jarenlang aan het hoofd van het Atomic Weapons Research Establishment (AWRE) – een van de gevoeligste topfuncties binnen de overheid. Op 22 januari 1965 werd hij ontboden in 10 Downing Street, de ambtswoning van de Britse premier. Drie dagen daarvoor was hij abrupt uit zijn functie ontheven als directeur van AWRE. Kort na aankomst in het Cabinet Office werd hij door een hartaanval getroffen en overleed drie dagen later.

‘[…] We learned from a well-placed source that Levin was being quietly investigated at the time on suspicion he was leaking nuclear secrets to Israël. Even today, however, more than a century on, citing reasons of national security, the British government firmly refuses to confirm or deny whether Levin was under investigation. Indeed, the British government fought the authors tooth and nail to prevent the release of any relevant files about Levin.[…] There was [na zijn dood] no public hint that Levin had ever come under suspicion. Any such scandal would have been terrible news for the British prime minister, and devastating news. […] Indeed, to this day the story remains unknown.’ Avner Cohen & Meirion Jones, The sudden death of U.K.’s nuke chief, suspected of spying for Israël’s A-bomb program; Haaretz, September 24, 2016.

Clandestien netwerk

Israël wist behalve via regeringen ook op clandestiene wijze aan nucleaire technologie en grondstoffen voor kernwapens te komen. Dat is een verhaal van bedrog, diefstal, leugens en cover-ups.

Door Israël is voor dit doel een netwerk van front-bedrijven opgebouwd, waarbij het in de piekjaren volgens een van de betrokkenen om dertig bedrijven in zeventien verschillende landen ging. De leiding lag in handen van een speciale eenheid met de onschuldig klinkende naam Science Liason Bureau, waarvan het Hebreeuwse acroniem LAKAM is, met mede aan het hoofd MOSSAD-agent Rafael (Rafi) Eitan (MOSSAD is Israëls buitenlandse inlichtingendienst). LAKAM was daarnaast belast met de beveiliging van de kerncentrale in Dimona.

Zo is in Verenigde Staten door LAKAM – via het front-bedrijf Nuclear Materials and Equipment Corporation (NUMEC) dat door joods-zionistische Amerikanen werd gerund – midden jaren zestig naar schatting 110 kilo hoogverrijkt uranium verduisterd en naar Israël verscheept. Nadat de diefstal bij een inspectie van de boekhouding van het bedrijf door de US Nuclear Regulatory Commission aan het licht was gekomen, kregen de FBI en de CIA opdracht een onderzoek naar de gang van zaken in te stellen. Nadat de feiten boven water waren gehaald, is van hogerhand besloten de zaak in de doofpot te stoppen. De NUMEC-verantwoordelijken zijn niet strafrechtelijk vervolgd (zie over NUMEC de bijdrage van James DiEugenio in dit dossier).

LAKAM ging ook letterlijk geen zee te hoog, getuige de zogeheten ‘Operatie Plumbat’ in 1968. In dat jaar zijn enkele front-bedrijven ingeschakeld om een lading van 200 ton yellowcake, afkomstig van het Belgische mijnbedrijf Union Minière, in handen te krijgen. Het ging daarbij om een transactie met een front-bedrijf in Italië. Een Duitse functionaris van een chemisch bedrijf was bij de transactie betrokken. De yellowcake werd verpakt in vaten met het opschrift ‘plumbat’, een loodproduct. Eerder was door de MOSSAD een fake-Liberiaanse scheepvaartmaatschappij opgezet en een vrachtschip aangekocht. Dat werd omgedoopt in de Scheersberg A (de naam van een stadje in Noord-Duitsland). De Spaanse bemanning werd naar huis gestuurd en door een Israëlische vervangen. In Antwerpen zijn de vaten aan boord van de Scheersberg A geladen en is koers gezet naar de Italiaanse haven Genua. Ergens in de Middellandse Zee – dat wil zeggen op volle zee – zijn onder het wakend oog van de Israëlische marine de vaten vervolgens overgeladen op een ander vrachtschip en naar Israël afgevoerd.

LAKAM heeft voorts door middel van omkoping van een Duitse functionaris die bij de Europese URanium ENrichment COmpany (URENCO) werkte uraniumverrijkingstechnologie in handen weten te krijgen, door de blauwdrukken van ultracentrifuges te fotograferen (later zou een Pakistaanse URENCO-medewerker, Abdul Qadeer Khan, de blauwdrukken op zijn beurt voor Pakistan stelen en daarmee de basis leggen voor het Pakistaanse kernwapenprogramma; later zijn de blauwdrukken door Khan doorverkocht aan onder meer Iran).

Op 22 september 1979 nam een Amerikaanse spionagesatelliet – de Vela 6911 – in het zuiden van de Indische Oceaan, in de nabijheid van de Zuid-Afrikaanse eilanden Prins Edward en Marion, een heldere dubbele lichtfits waar, die kenmerkend is voor een bovengrondse kernexplosie. Spoedig bleek dat het hier ging om een Israëlisch-Zuid-Afrikaanse kernproef, uitgevoerd in het kader van hun nucleaire samenwerking. Beide landen schonden daarmee het Partial Test Ban Treaty van 1963. De zaak is vervolgens door de toenmalige Amerikaanse president Jimmy Carter – en door diens opvolger Reagan – in de doofpot gestopt.

In 1983 smokkelde Israël 810 krytrons – ontstekingsmechanisme van een atoombom – uit de Verenigde Staten (Californië).

Het Israëlische kernwapen

Dankzij al deze inspanningen is Israël een kernmogendheid geworden met een arsenaal van tenminste 80 atoombommen (er worden ook hogere cijfers genoemd). Daarnaast bezit Israël een arsenaal aan chemische en biologische wapens en mogelijk waterstofbommen.

Kernwapens bezitten is één, het transport van kernkoppen is de volgende uitdaging. Eén mogelijkheid is om atoombommen met gevechtsvliegtuigen boven hun doel af te werpen. Aanvankelijk leverde Frankrijk daartoe geschikte toestellen – tot het wapenembargo van 1967 daaraan een eind maakte. In het kader van groeiende militaire samenwerking – sinds de Juni-Oorlog van 1967 – tussen Washington en Tel Aviv zijn door de Verenigde Staten steeds de meest geavanceerde gevechtsvliegtuigen aan Israël geleverd. De laatste in de rij is de F-35A (Joint Strike Fighter).

Een tweede mogelijkheid is met behulp van ground-to-ground ballistische raketten. Aanvankelijk bouwde Israël die met Franse technologie (Dassault Aviation). Later heeft men deze verder ontwikkeld, waarbij het draagvermogen en bereik steeds groter zijn geworden. De laatste versie is de Jericho III die vanaf een mobiel platform wordt gelanceerd en een bereik heeft van rond 4000 km (dat wil zeggen tot en met Iran). Deze raketten liggen verspreid over het land opgeslagen en squadrons speciale gevechtsvliegtuigen zijn op meerdere luchtmachtbases gestationeerd.

Tenslotte beschikt Israël sinds de jaren negentig over zes door Duitsland geleverde, zeer geavanceerde onderzeeërs van de Dolfijn-klasse. De eerste twee zijn geheel door Duitsland gefinancierd, de derde voor de helft. Dit type onderzeeërs kan worden uitgerust met een kruisraket met kernkop (maar kan ook commando-eenheden droppen voor de kust van het land dat doelwit is). Het bezit van zodanig toegeruste onderzeeërs stelt Israël in staat om bij een onverhoopte nucleaire aanval een second-strike uit te delen.

Monopolie in de regio

Sinds het eind van de jaren zestig is Israël de enige kernmogendheid in de regio – en dat wil Tel Aviv vooral zo houden.

Daartoe treedt Israël met militair geweld op tegen Israël-vijandige staten in de regio die een kernprogramma starten. Dit beleid staat bekend als de ‘Begin-doctrine’, vernoemd naar de Israëlische premier Menachem Begin (1977-1983) die in juni 1981 opdracht gaf om de in aanbouw zijnde Iraakse kernreactor Osirak door de Israëlische luchtmacht plat te laten gooien. Hetzelfde is in september 2007 met de Syrische Al-Kibar-kernreactor in aanbouw gebeurd. In beide gevallen ging het om bovengrondse complexen die voor de Israëlische luchtmacht een gemakkelijk doelwit vormden.

In het geval van Iran is de situatie geheel anders: hier gaat om meerdere nucleaire installaties, die verspreid zijn over het land, doorgaans diep onder de grond liggen en met raketafweersystemen omgeven zijn. Alle zijn bovendien operationeel, waardoor er bij een eventueel bombardement het risico van een nucleaire fall-out bestaat.

Het zou daarom een grote militaire operatie vergen om wezenlijke schade aan het nucleaire programma van Iran toe te brengen. Israël is daartoe op eigen kracht niet in staat en in dat geval afhankelijk van samenwerking met de Verenigde Staten. Maar Washington stond en staat niet te trappelen. Zelfs George Bush jr. – die aan de vooravond van de oorlog tegen Irak in 2003 nog verklaarde dat Iran samen met Irak en Noord-Korea deel uitmaakte van een ‘Axis of Evil’ – bleek, weggezakt in het Iraakse en Afghaanse moeras, vooralsnog de voorkeur te geven aan een combinatie van economische sancties en de levering van geavanceerde radar- en raketafweersystemen aan Israël. Onder Barack Obama is daarnaast door Washington fors ingezet op onderhandelingen, in samenwerking met de overige permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland. Met succes, want in 2015 werd het zogeheten Joint Comprehensive Plan of Action overeengekomen. Door Donald Trump is deze overeenkomst vervolgens eenzijdig opgezegd, wat niet betekende dat de militaire optie daarmee dichterbij kwam. Want het beleid van Trump is er, net als onder zijn voorganger Obama, eerder op gericht geweest om de aanwezigheid van Amerikaanse strijdkrachten in het Midden-Oosten terug te schroeven en daar niet opnieuw in een langdurig en ingewikkeld gewapend conflict verstrikt te raken.

Omdat een militaire aanpak van Iran er kortom niet inzit, is door Israël – zwaarder ingezet op sabotage van de Iraanse nucleaire programma. Om Iran onder druk te zetten is al in 2007 een cyberaanval in gang gezet, waarbij met behulp van het computervirus Stuxnet aanzienlijke schade is aangericht aan ultracentrifuges in de nucleaire faciliteit in Natanz. Daarbij werkten Israëlische inlichtingendiensten samen met de inlichtingendiensten van de Verenigde Staten, Nederland (AIVD), Duitsland, Frankrijk en mogelijk ook Groot-Brittannië (Kim Zetter & Huib Modderkolk, ‘Revealed: How a secret Dutch mole aided the U.S.-Israëli cyberattack on Iran’; Yahoo News, September 2, 2019). Bij het ontwikkelen van het Stuxnet-computervirus kwam het goed uit dat Israël en Iran bij het opbouwen van hun nucleaire industrie beide van dezelfde – van URENCO gestolen – ultracentrifugetechnologie gebruik hadden gemaakt.

In juli 2020 is door een krachtige explosie opnieuw grote schade aan de nucleaire faciliteit in Natanz aangericht. Er zijn meer gevallen te noemen. Algemeen wordt in dergelijke aanslagen de hand van Israël gezien.

Datzelfde geldt voor een serie liquidaties van prominente Iraanse wetenschappers die in de nucleaire industrie werkzaam waren. De aanvallen op hen zijn vaak op klaarlichte dag op straat uitgevoerd door hit squads van Iraniërs die tot de oppositie behoren en met de MOSSAD (en de CIA) samenwerken.

Behalve de nucleaire industrie zijn ook raketsystemen doelwit. Aanvallen van Israëlische gevechtsvliegtuigen op door Iran geleverde raketinstallaties in Syrië zijn de afgelopen jaren schering en inslag.

Waar militaire middelen tekort schieten, is onder Trump opnieuw gegrepen naar zware economische sancties, die inmiddels een grote druk op de Iraanse economie en samenleving hebben gelegd. Israël is daarbij de grote aanjager geweest. De inzet lijkt te zijn om Iran onder zeer moeilijke omstandigheden opnieuw tot onderhandelingen over zijn nucleaire industrie te dwingen, dan wel om door implosie regime change te bewerkstelligen.

Intussen zijn onder meer door de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië eigen nucleaire programma’s gestart. In het laatste geval gebeurt dat niet met Amerikaanse maar met Chinese steun.

Tot slot

Het zionistische koloniale project in Palestina is met steun van het Westen tot stand gekomen. In 1948 is dit uitgemond in de stichting van de Staat Israël. Die kreeg – net als voorheen – te maken met verzet van de kant van de Palestijnen, die daarbij steun kregen van Arabieren in de buurlanden, die aanvankelijk zelf nog onder koloniale overheersing leefden.

Het grondgebied van de Staat Israël was zeker aanvankelijk beperkt, evenals het aantal joodse inwoners. De gecombineerde conventionele militaire slagkracht van Israël-vijandige buurstaten was op papier groot. Daarom is Israël al vanaf de jaren vijftig gaan toewerken naar een niet-conventioneel militair antwoord, in de vorm van een kernwapenarsenaal. Israël wilde daarbij in alle stilte te werk gaan. Een aantal Westerse regeringen leverden heimelijk steun. Daarnaast heeft Israël langs clandestiene weg de noodzakelijke technologie en grondstoffen in handen weten te krijgen. In december 1966 was het zover: Israël was een kernmogendheid geworden. Dat ging in tegen de met name door de Verenigde Staten krachtig bepleite politiek van non-proliferatie. Israël bleef zich daarbij ambivalent uitlaten over het al dan niet in bezit hebben van kernwapenarsenaal en weigerde zich aan het regime van het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) te onderwerpen. Uiteindelijk zijn de Verenigde Staten akkoord gegaan met een uitzonderingspositie voor Israël. Daarin is Washington door veel Westerse staten gevolgd. Voor die uitzonderingspositie van Israël moest wel een rechtvaardiging gegeven worden. Die luidde als volgt: de Holocaust rechtvaardigt het bestaan van de Staat Israël als een staat voor joden; deze staat moet zich – gesitueerd in een vijandige omgeving – tegen elke ‘existentiële dreiging’ kunnen verdedigen; omdat Israël een ‘democratische en verantwoordelijke staat’ is, is zijn kernwapenarsenaal – waarvan Tel Aviv officieel het bestaan blijft ontkennen – in goede handen.

Die rechtvaardiging is de afgelopen decennia om twee redenen onder druk komen te staan. Ten eerste is het met de sympathie en de steun voor Israël in de wereld sterk bergafwaarts gegaan. Onder meer vanwege de voor de buitenwereld niet langer te verbergen en te rechtvaardigen voortgaande onderdrukking en onteigening van de Palestijnen; de zeer bloedige en verwoestende militaire offensieven tegen Libanon en de Strook van Gaza; de verloedering van de politieke verhoudingen in Israël; Israëls eigenmachtige optreden waarbij ‘vrede’ gedefinieerd wordt als Israëlische hegemonie over de Palestijnen en de regio; daarnaast de allianties met repressieve, radicaal-rechtse regimes in de ‘Derde Wereld’, met rechts-populistische regeringen in Oost- en Centraal-Europa en natuurlijk de nauwe band met het regime van Donald Trump. Het zijn niet bepaald zaken die men met een ‘democratische en verantwoordelijke staat’ associeert. Sterker nog, in veel opzichten gedraagt Israël zich als een schurkenstaat. Als gevolg daarvan kampt Israël met een groeiend geloofwaardigheidsprobleem. Hoezo een uitzonderingspositie voor zo’n staat ?

Ten tweede groeit het verzet in de regio (en elders) tegen de dubbele maatstaven die Westerse staten – de Verenigde Staten voorop – in het nucleaire dossier hanteren: naleving van de internationaal overeengekomen nucleaire regelgeving wordt daarbij in de praktijk bepaald door of een staat al dan niet tot het Westerse kamp behoort. Israël kan zich aan die regelgeving onttrekken, Iran ligt zwaar onder vuur: ‘Israëlisch exceptionalisme’ en ‘nucleair oriëntalisme’. Israël neemt weliswaar aan internationaal nucleair overleg deel, heeft sommige conventies en protocollen ondertekend, maar kan zich aan belangrijke kwesties onttrekken omdat het weigert zich aan het NPV-regime te onderwerpen. Ook inzake het tot stand brengen van een Kernwapenvrije Zone in het Midden-Oosten stelt Israël voorwaarden die alleen dankzij de steun van de Verenigde Staten en andere belangrijke Westerse staten overeind gehouden kunnen worden (zie daarover de bijdrage van Hebatalla Tahain dit dossier).

De combinatie van het een en het ander heeft inmiddels een situatie gecreëerd die bijdraagt aan de voortgaande malaise in het Midden-Oosten en daarbuiten.

Robert Soeterik is voorzitter van het Nederlands Palestina Komitee