(Foto: Russische tank in Praag, 1968)

Dit artikel onderzoekt de ideeën van linkse mensen die zichzelf ‘anti-imperialisten’ noemen, maar die zich hebben ontwikkeld tot verdedigers van dictatoriale regeringen – waarvan sommige zichzelf communistisch of socialistisch noemen – die nationale minderheden onderdrukken, bewegingen voor democratie neerslaan en de strijd van arbeiders voor een beter leven de kop indrukken.

Degenen die deze autoritaire regeringen steunen worden ’tankies’ genoemd, een toespeling op de communisten die het neerslaan door de Sovjet-Unie van de Hongaarse Revolutie van 1956 steunden, of ‘kampisten’, verwijzend naar de opvatting dat de wereld fundamenteel verdeeld is in twee kampen, het ene imperialistisch en het andere anti-imperialistisch. Ze worden ook, en meer recentelijk, ‘autoritaire linksen’ genoemd, omdat ze, hoewel ze beweren links te zijn, aanhangers van autoritaire regimes zijn geworden. Deze mensen noemen zichzelf vaak ‘anti-imperialisten’, hoewel ik de voorkeur zou geven aan de term ‘pseudo-anti-imperialisten’, omdat deze denkers en organisaties zich in werkelijkheid niet consequent verzetten tegen alle imperialisme. Ik gebruik hier de term ‘kampist’, gewoon omdat die korter en handiger is.

Ik zal proberen uit te leggen hoe het ‘kampisme’ is ontstaan en waarom wij socialisten het moeten verwerpen. Wij socialisten zijn humanisten. We geloven in en steunen de strijd voor humanistische waarden, dat wil zeggen, voor de verbetering van het leven van alle mensen. We willen een wereld die vrij is van onderdrukking en uitbuiting, een wereld waarin alle mensen een stem hebben en kunnen stemmen over hun toekomst. We zien burgerrechten en burgerlijke vrijheden – vrijheid van godsdienst, vergadering, meningsuiting en persvrijheid, vrij van onderdrukking op grond van ras en gender – als essentieel voor de strijd voor het socialisme en voor de totstandbrenging van een echte socialistische samenleving.

De oorsprong van het internationalisme en anti-Imperialisme

Internationalisme ontstond voor het eerst in Europa in de negentiende eeuw, toen democraten (voorstanders van democratie) en socialisten (die het kapitalisme wilden vervangen door de een of andere vorm van coöperatieve economie) elkaars strijd voor deze idealen begonnen te steunen. Eerst nam dit internationalisme de vorm aan van steun voor het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Zo steunden veel democraten en socialisten, waaronder Marx en Engels, het recht van Polen – dat regelmatig van de kaart werd geveegd en opgeslokt door Pruisen, Oostenrijk of Rusland – op zelfbeschikking en een onafhankelijke staat. Evenzo steunde Marx het recht van Ierland op onafhankelijkheid van het Britse Rijk en riep hij Britse arbeiders op de Ierse onafhankelijkheid te steunen.

Onderdrukte volkeren steunden elkaar ook. In Latijns-Amerika steunde Haïti, dat in een slavenopstand zijn onafhankelijkheid van Frankrijk had veroverd, Simón Bolivar in de gemeenschappelijke strijd tegen het Europese imperialisme. Het internationalisme begon als steun aan volkeren die onderdrukt werden door een andere natie of een ander imperium. Men kan deze opkomst van het democratisch internationalisme ook zien als het begin van het anti-imperialisme, hoewel het nog niet die naam had.

Toen in 1848 in heel Europa een democratische revolutie uitbrak, die in Frankrijk gepaard ging met een strijd voor het socialisme, verenigden de democraten zich overal op het continent tegen de autocratie en het autoritarisme van de monarchen en de privileges van de adel. De democraten en de kleine socialistische- en arbeidersorganisaties steunden allen de omverwerping van koningen en de strijd voor republieken. In het ‘Communistisch Manifest’, dat op die revolutionaire beweging was gericht, verkondigden Marx en Engels: ‘Arbeiders van de wereld verenigt u!’ Ze geloofden dat arbeiders en onderdrukten over hun landsgrenzen heen de handen ineen konden slaan in de strijd voor nationale zelfbeschikking en voor democratie en socialisme.

Een tweede uiting van internationalisme ontstond toen arbeiders in het ene land steun zochten bij arbeiders in andere landen, in hun strijd tegen hun werkgevers. Dit begon in de jaren 1850 en 1860 als een strijd tegen onderkruipers, om te voorkomen dat Britse en West-Europese arbeiders de grens overstaken en stakingen in elkaars landen zouden breken. Deze anti-onderkruipersbeweging groeide uit tot een campagne voor internationale arbeiderssolidariteit en leidde tot de oprichting van de Internationale Arbeidersassociatie of de Eerste Internationale, waarvan Marx in de leiding zat. Marx coördineerde het werk van de Internationale in verschillende landen, zowel monarchieën als republieken en steunde, net als in 1848, de strijd voor het socialisme in Frankrijk ten tijde van de Parijse Commune in 1871.

Marx geloofde ook dat links en de arbeidersklasse standpunten konden en moesten innemen over kwesties in andere landen. Hij was de auteur van veel van de eisen van de Internationale ter verbetering van de arbeidsomstandigheden in verschillende Europese landen, ongeacht hun regeringsvorm. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog steunde de Internationale onder leiding van Marx de blokkade door de Verenigde Staten van de havens van de Geconfedereerden om te voorkomen dat katoen naar de textielfabrieken in Engeland zou worden verscheept. In zijn beroemde brief aan de Amerikaanse president Abraham Lincoln betoogde hij dat de arbeidersklasse van Europa begreep dat een overwinning van de slavernij een overwinning van het eigendom en een nederlaag voor de werkende mensen in het algemeen zou betekenen en dat de Europese arbeidersklasse daarom belang had bij de nederlaag van de slavernij.

Marx verzette zich van meet af aan tegen het Russische imperialisme in Oost-Europa en tegen het Britse imperialisme in Ierland. Aanvankelijk geloofde hij dat de verspreiding van het kapitalisme naar Azië, Afrika en Latijns-Amerika progressief was, omdat dit de ontwikkeling mogelijk zou kunnen maken van meer productieve kapitalistische economieën die de overvloed zouden kunnen scheppen die nodig is om het socialisme te vestigen. Maar Marx werd later kritisch over het Europese imperialisme en identificeerde zich met de strijd van het koloniale volk.

Zoals men kan zien, was er een sterk verband tussen het internationalisme van de arbeidersklasse en het anti-imperialisme in Europa. Mensen in het ene land coördineerden met die in andere landen hun strijd voor hogere lonen, voor land, voor het recht om te stemmen en zich verkiesbaar te stellen, om zich uit te spreken, te publiceren, te vergaderen, te protesteren en petities op te stellen en ook in de strijd tegen tirannie of buitenlandse overheersing. Socialisten zagen dit als één strijd tegen de overblijfselen van feodalisme en monarchie en een zich nog ontwikkelend kapitalistisch systeem.

Democratie staat centraal

De strijd tegen de monarchale autocratie had tussen de zestiende en de negentiende eeuw al geleid tot een reeks republikeinse revoluties in Nederland (1556-1648), Engeland (1640) en Frankrijk (1789), hoewel de republieken niet democratisch konden worden genoemd omdat ze het kiesrecht over het algemeen beperkten tot landeigenaren en welgestelden. Tussen de Franse Revolutie van 1789 en de val van Napoleon Bonaparte werd de democratische idee van gelijkheid voor de wet een verschijnsel dat zich over heel Europa verspreidde. Zelfs vóór de opkomst van de socialistische beweging in Europa in het midden van de negentiende eeuw bestond er al een linkse beweging die streed voor democratie, kiesrecht (aanvankelijk voor mannen) en burgerrechten in samenlevingen die werden gedomineerd door monarchen of door burgerlijke republieken die arbeiders uitsloten van het parlement. Het alternatief voor monarchie en burgerlijke republieken, zo argumenteerden de critici, was de oprichting van democratische republieken waar de burgers het recht hadden om vertegenwoordigers in een parlement te kiezen, wat noodzakelijkerwijs het recht inhield om voor politieke partijen en kandidaten te pleiten, gepaard gaande met burgerrechten: vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en vrijheid van vergadering.

In Engeland nam deze strijd voor democratie in de jaren 1840 de vorm aan van de strijd van de Chartisten voor het stemrecht van de arbeiders. Marx en Engels steunden de strijd van de Chartisten voor democratie, omdat ze de strijd voor democratie zagen als het begin van de strijd voor socialisme. Als arbeiders stemrecht hadden, zouden ze op socialisten en voor socialistische politiek stemmen. Marx’ geschriften over de Parijse Commune van 1871 maakten ook duidelijk dat voor hem democratie centraal stond in de strijd voor het socialisme. Gedurende de hele geschiedenis van het moderne socialisme, tot aan de opkomst van het stalinisme in de jaren ’20, zag de overgrote meerderheid van de moderne socialisten democratie en socialisme als deel van een gemeenschappelijke strijd en ze kwamen tot de overtuiging dat het één onmogelijk was zonder het ander. Er kon geen echte democratie zijn zonder socialisme en geen socialisme zonder democratie.

Imperialisme en de strijd ertegen

Het woord imperialisme, van het Latijnse woord imperium, dat ‘regering’ betekent, verwees natuurlijk naar de Romeinse regering die het Romeinse Rijk regeerde. De oude keizerrijken – China, Griekenland, Rome, de Azteken en de Inca’s – hadden een aantal gemeenschappelijke kenmerken: militaire verovering, toe-eigening van grondgebied, politieke onderwerping en economische uitbuiting van onderworpen volkeren, alsmede culturele overheersing van die onderdanen.

Toen in de moderne tijd nieuwe rijken ontstonden – Rusland, het Ottomaanse rijk, Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland – was het vanzelfsprekend dat ze dezelfde naam – imperium – kregen, omdat ze dezelfde kenmerken leken te hebben. Met de opkomst van het industriële kapitalisme veranderden de vroege imperia van 1500-1750 in de negentiende eeuw in kapitalistische, imperiale grootmachten die met elkaar wedijverden in een strijd om de wereldheerschappij. En rond het begin van de twintigste eeuw kwamen ook nieuwe imperiale machten in beeld: Duitsland, Japan en de Verenigde Staten.

Terwijl in verschillende perioden verschillende imperia de overhand kregen, gebruikten critici met de opkomst van deze moderne imperia het begrip imperialisme om te verwijzen naar een strijd tussen verschillende kapitalistische machten die de wereld probeerden te domineren. Als Rosa Luxemburg, Nikolaj Boecharin en Vladimir Lenin over imperialisme spraken, hadden ze dit in gedachten: niet één grootmacht, maar de strijd tussen de grootmachten.

Op basis van de geschriften van Rudolf Hilferding zag Lenin een concentratie van het kapitalisme in de handen van de haute finance en een tendens van het imperialisme om bij te dragen tot de levensduur van het kapitalisme door de uitvoer van kapitaal, dat de tendens op lange termijn van ‘de toenemende organische samenstelling van het kapitaal’ (een grotere betrokkenheid van kapitaal dan arbeid in de productie) en een daaruit voortvloeiende verlaging van de winsten tegenging. Op die manier gaven koloniën imperia een langer leven.

De revolutionaire socialisten van het begin van de twintigste eeuw erkenden dat Engeland, Frankrijk, Duitsland, Japan en de Verenigde Staten (en ook andere naties) imperiale machten waren die allen streden om de heerschappij over de planeet. Engeland was de dominante natie geweest, maar na de Eerste Wereldoorlog begonnen de Verenigde Staten haar te overtreffen in economische en militaire macht. Toch dachten de revolutionaire socialisten van de jaren 1910 en 1920 er toen niet over om Duitsland of Japan te steunen tegen de Verenigde Staten, noch zouden ze het idee overwegen om Engeland en Frankrijk te steunen tegen Duitsland.

De Tweede Wereldoorlog was een voortzetting van die imperialistische strijd. Maar de opkomst van het fascisme in Italië, het nazisme in Duitsland en de Japanse militaire staat (de As-mogendheden), dwong revolutionaire socialisten, sociaaldemocraten en communisten tot een herbezinning op de kwestie van internationale bondgenootschappen. Om de communistische heersende klasse van zijn regime en de Sovjet-Unie die het regeerde te verdedigen, tekende Stalin in 1939 een pact met Hitler, maar toen Duitsland in juni 1941 de Sovjet-Unie binnenviel, sloot hij een bondgenootschap met de Geallieerde Mogendheden: Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten – stuk voor stuk imperialistische mogendheden die de in de Eerste Wereldoorlog begonnen strijd om de heerschappij over de planeet voortzetten.

De sociaaldemocraten, die ernaar streefden managers van kapitalistische staten te worden, steunden ook de geallieerde naties. Maar sommige revolutionaire socialisten verzetten zich tegen beide oorlogskampen en steunden zowel de Europese verzetsbewegingen als de koloniale opstanden. Stalins bondgenootschap met de geallieerden stelde hem in staat om, na de nederlaag van de As-mogendheden, aan het eind van de Tweede Wereldoorlog aan tafel te gaan zitten met Winston Churchill en Franklin Roosevelt om de naties van Europa letterlijk te verdelen. De verdeling van de buit werd vrijwel onmiddellijk gevolgd door de Koude Oorlog, het ontstaan van twee kampen – het kapitalistische en het communistische – en de opkomst van een alternatief Derde Kamp van ’s werelds arbeiders en onderdrukte volkeren.

​​​​​​​De oorsprong van het ‘kampdenken’ binnen de socialistische beweging

Wat wij tegenwoordig ‘kampisme’ noemen, vindt zijn oorsprong in de geschiedenis van de Russische Revolutie. De bolsjewistische partij onder leiding van Vladimir Lenin leidde in oktober 1917 een revolutie in Rusland die de macht in handen legde van de sovjets, raden van arbeiders, soldaten en boeren. Sovjet-Rusland (later de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, of USSR), de eerste arbeidersregering, won de steun van miljoenen arbeiders over de hele wereld. Veel arbeiders en linkse mensen gingen de Sovjet-Unie zien als een plaats waar arbeiders de macht hadden en bezig waren met de opbouw van het socialisme.

Tegelijkertijd kreeg Sovjet-Rusland te maken met een reeks burgeroorlogen, invasies van meer dan een dozijn buitenlandse mogendheden, een enorme vernietiging van landbouw en industrie en vervolgens een economisch en politiek isolement als gevolg van het mislukken van de Europese revoluties, vooral in Duitsland, een revolutie waar de bolsjewieken op hadden gerekend. In deze omstandigheden van wat de bolsjewieken het ‘oorlogscommunisme’ noemden, nam de macht van de arbeiders in het begin van de jaren twintig af naarmate de sovjets afbrokkelden en de vakbonden verzwakten. Tegelijkertijd verklaarden de bolsjewieken, die zichzelf nu de Communistische Partij (CP) noemden, alle andere partijen buiten de wet of schakelden ze die anderszins uit. De leiding van de CP schafte ook de facties af, waarmee een einde kwam aan elke interne democratie in de communistische staat. Sovjet-Rusland werd een eenpartijstaat.

Het was in deze omstandigheden dat Jozef Stalin in het midden van de jaren twintig een contrarevolutie leidde en tegen 1929 een bijna dictatoriale macht had verworven. In het volgende decennium consolideerde hij de macht van zijn bureaucratische regime, vermoordde tienduizenden oude bolsjewieken en bracht door het proces van de collectivisering van de landbouw vijf miljoen boeren om het leven, terwijl de industrialisatie van het land leek op een samengeperste geschiedenis van het vroege kapitalisme, waarbij de arbeidersklasse intensief werd uitgebuit om waterkrachtcentrales en fabrieken te bouwen.

De Communistische Partij had in 1919 de Communistische of Derde Internationale opgericht om pogingen tot arbeidersrevoluties over de hele wereld te coördineren. De Communistische Internationale, geleid door Lenin en de Communistische Partij van de Sovjet-Unie, mengde zich in veel arbeiderspartijen en in hun strijd over de hele wereld, probeerde de voormalige socialistische partijen te reorganiseren volgens bolsjewistische lijnen en moedigde hen aan regeringen in Sovjetstijl op te richten. Hoewel het internationalisme de overheersende trend was, waren Lenin en de Russische communisten, als de belangen van Sovjet-Rusland in het geding waren, zoals in het geval van Turkije, bereid de Turkse communisten op te offeren om een strategische alliantie met de Turkse regering te behouden.

Tegen de tijd dat Stalin niet alleen het commando over de Sovjet-Unie maar ook over de Communistische Internationale overnam, werd alles ondergeschikt gemaakt aan de belangen van de nieuwe communistische heersende klasse en de verdediging en uitbreiding van de Sovjet-Unie. Toch genoot de Russische Revolutie grote achting en de Communistische partijen over de hele wereld bleven arbeiders organiseren om het ‘vaderland van de arbeiders’ te verdedigen. Toen Stalin in augustus 1939 het wederzijdse niet-aanvalsverdrag met Hitler ondertekende, met inbegrip van de verdeling van Polen en de bezetting ervan door Duitse en Sovjettroepen, zegden leden van de Communistische Partij in veel landen hun lidmaatschap op, maar de partijen stonden aan de kant van de USSR. Ook steunden de communisten de oorlog van de Sovjet-Unie tegen Finland in november 1939. Na Hitlers invasie van de Sovjet-Unie in juni 1941, gevolgd door de Japanse aanval op Pearl Harbor, werden de Sovjet-Unie en de Geallieerden (Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten) eerst stilzwijgende partners en al snel echte bondgenoten.

Met het einde van de oorlog ‘bevrijdde’ het Rode Leger van de Sovjet-Unie tegelijkertijd de Oost-Europese landen van de nazi’s en onderwierp hen aan de Sovjet-Unie, zodat het communistische systeem en het Sovjet-imperium zich enorm uitbreidden. Voor de communisten en hun medestanders werd niet alleen de Sovjet-Unie, maar werden nu ook de staten van Oost-Europa het ’thuisland van de arbeiders’, of wat de communisten en hun aanhangers het ‘socialistische kamp’ noemden.

Vervolgens, tussen 1949 en 1959, werden China, Noord-Korea, Noord-Vietnam en Cuba ook deel van dit kamp. Communisten en hun sympathisanten, ook al erkenden ze de ‘misdaden van Stalin’, zagen dit alles als een uitbreiding van het socialisme. Ze steunden dat uitgebreide communistische kamp tegen het kapitalistische kamp.

Zoals men kan zien, werd door het proces dat halverwege de jaren twintig begon, internationale solidariteit van de arbeidersklasse vervangen door loyaliteit aan de Sovjet-Unie en vervolgens door trouw aan het hele communistische kamp. Over de hele wereld werd communistische steun voor de Sovjet-Unie als het thuisland van de arbeiders ook gezien als steun voor het anti-imperialistische kamp. De Koude Oorlog veranderde de Sovjet-Unie en het communistische kamp in de ogen van velen, zowel voor- als tegenstanders, in het antikapitalistische, anti-imperialistische alternatief voor het kapitalisme.

Die communistische kampisten verdedigden hun kamp zelfs toen de misdaden van Stalin algemeen bekend werden, zelfs toen miljoenen naar de goelag (concentratiekampen) waren gestuurd, zelfs toen er geen politieke of democratische rechten in de USSR bestonden, zelfs toen de Sovjet-Unie een belangrijke imperiale macht in Europa was geworden. Loyaliteit aan het communistische kamp overstemde in de hoofden van de aanhangers alle bezwaren tegen de situatie in de USSR. Dit was de geboorte van het eerste kampisme.

Die loyaliteit betekende dat toen er een arbeidersrevolutie tegen het communisme was in Hongarije in 1956, een democratische revolutie in Tsjecho-Slowakije in 1968, of een enorme arbeidersopstand in Polen in 1980, de communistische kampisten de Sovjet-Unie of de andere communistische staten steunden toen ze hun tanks gebruikten om die bewegingen te verpletteren. (Vandaar de term ’tankie’).

​​​​​​​Maoïsme en de Derde Wereld

Het hedendaagse kampisme heeft echter waarschijnlijk meer te danken aan het maoïsme en het Derde Wereldisme dan aan het Sovjet-communisme. De communistische beweging begon na de Tweede Wereldoorlog uiteen te vallen: Joegoslavië werd in 1948 een onafhankelijke communistische staat, terwijl, wat belangrijker is, in het begin van de jaren zestig rivaliteit uitbrak tussen Peking en Moskou. Het communisme was niet langer één verenigde wereldbeweging. Het werd polycentrisch, met rivaliserende communistische naties die hun invloed en macht trachtten uit te breiden.

Tegelijkertijd begon vlak na de oorlog een beweging voor de beëindiging van de imperia, voor de onafhankelijkheid van de koloniën en voor de vrijheid van hun volkeren, met aanvankelijk enige steun van zowel de Verenigde Staten (1)De Verenigde Staten steunden bijvoorbeeld Indonesië in zijn strijd om een einde te maken aan eerst de Japanse en daarna de Nederlandse overheersing over de kolonie. als de Sovjet-Unie (2)De Sovjet-Unie steunde de onafhankelijkheidsbeweging van Vietnam. , die elk beweerden anti-imperialistisch te zijn en elk om hun eigen redenen belang hadden bij de ontmanteling van de enorme Britse en Franse en andere Europese imperia.(3) Zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie steunden de oprichting van de onafhankelijke staten Syrië en Libanon in 1944 en de VS, de USSR en Frankrijk steunden alle de oprichting van Israël, dat uit het Britse Palestijnse mandaat was voortgekomen.

Naarmate de greep van de imperia verslapte, werden tientallen nieuwe naties gesticht en werden honderden miljoenen mensen burgers van de nieuwe landen, vrij van buitenlandse overheersing. In Azië was de transformatie het meest vergaand: de Filippijnen werden onafhankelijk in juli 1946; India in augustus 1947; Indonesië in augustus 1949; en China beëindigde zijn semi-koloniale status in 1949 – meer dan de helft van de wereldbevolking.

Tussen 1957 en 1990 werden vrijwel alle Afrikaanse koloniën onafhankelijk (enkele hadden al eerder nominale onafhankelijkheid verworven). Ook in het Caribisch gebied werden tussen de jaren 1950 en de jaren 1980 de voormalige Britse koloniale eilandnaties onafhankelijk. Er vond een ommekeer in de wereldgeschiedenis plaats: de Derde Wereld ontstond.

De Derde Wereld was een feit, maar het werd ook een ideologie. De term en het concept ‘Derde Wereld’, die in 1952 voor het eerst in druk werd gebruikt in Frankrijk, verwezen naar die naties die formeel geen deel uitmaakten van de kapitalistische of communistische sferen, dat wil zeggen naar tweederde van de mensheid die in Azië, Afrika of Latijns-Amerika leefde en die kolonialisme of semi-kolonialisme had meegemaakt en waarvan de bevolking bestond uit gekleurde mensen, waarvan de meesten boeren waren.

Deze ontwikkeling kwam tot uiting in de Bandung Conferentie van 1955, die 29 Aziatische en Afrikaanse naties, waaronder China, bijeenbracht en ‘imperialisme in al zijn verschijningsvormen’ verwierp, dat wil zeggen het imperialisme van zowel de westerse kapitalistische landen als van de Sovjet-Unie. Deze oorspronkelijke 29 naties, aangevuld met de landen van Latijns-Amerika, en later met tal van andere landen, vormden toen de Beweging van Niet-Gebonden Landen.

Toch was deze beweging niet echt ongebonden. Ze neigde naar het communisme. Zowel de communistische regeringen van Josip Broz Tito in Joegoslavië als die van Fidel Castro in Cuba gingen een rol spelen in de Beweging van Niet-Gebonden Landen. In 1966 organiseerde Cuba in Havana een Tricontinentale Conferentie van 80 naties, die opnieuw een poging deed om de Derde Wereld politiek gestalte te geven. Door steun te betuigen aan anti-imperialisme en anti-kolonialisme werd de Organisatie voor de Solidariteit van de Volkeren van Afrika, Azië en Latijns-Amerika opgericht. De Tricontinentale Conferentie bekritiseerde het Amerikaanse imperialisme, maar maakte geen melding van het Sovjet-imperialisme, aangezien Cuba zich verzette tegen de Amerikaanse blokkade en op één lijn stond met de Sovjet-Unie. Zo kreeg de Derde Wereld geleidelijk aan politieke vorm.

Terwijl de Verenigde Staten eerder de ontbinding van de oude imperia steunden, steunden ze, naarmate de Koude Oorlog zich ontwikkelde, om politieke en economische redenen vaak de Europese mogendheden in hun pogingen de controle over hun koloniën te behouden (zoals in Vietnam) of later om neokoloniale controle uit te oefenen over de nieuwe, nominaal onafhankelijke naties (zoals in Ghana en Kongo).

De Sovjet-Unie en China daarentegen, die geen economisch belang hadden bij de koloniën en politiek gekant waren tegen het kapitalistische Westen, steunden over het algemeen de koloniale onafhankelijkheidsbewegingen, stemden met hen mee in de Verenigde Naties en stonden hen militair bij. (Natuurlijk wilde de Sovjet-Unie niets weten van bezwaren tegen de opname van Oost-Europa in haar rijk tussen 1945 en 1948 en China niet van kritiek op haar overname van Tibet in 1951). Het punt is dat de nieuwe Derde Wereld vaak banden had met de communistische wereld en werd gezien als geassocieerd met de strijd voor het communisme.

Derde Wereldisme werd een ideologie. Het was het idee dat de anti-imperialistische, antikoloniale bewegingen van deze volkeren het proces van socialistische revolutie zouden voortzetten dat was begonnen in de Sovjet-Unie, China en later Cuba. Het Derde Wereld idee van een wereld verdeeld in kapitalistische naties en proletarisch-boeren naties kreeg vat op de geesten van veel linkse mensen. In de jaren zestig beïnvloedde de opvatting dat de bevrijdingsstrijd van de volkeren van de Derde Wereld de voorhoede vormde van de revolutionaire wereldbeweging uiterst links, maoïsten, trotskisten en anderen. De populariteit van het maoïsme en het Guevarisme (naar Ernesto ‘Che’ Guevara) kwam deels voort uit deze opvatting.

Hoewel het Derde Wereld project tegen het eind van de jaren zeventig duidelijk was mislukt, verlegden sommige Derde Wereld aanhangers nu hun loyaliteit van revolutionaire bewegingen naar verschillende regeringen van het Zuiden, die geen van allen socialistisch waren en bijna allemaal een nieuwe kapitalistische klasse vertegenwoordigden, autoritaire regeringen hadden, vaak persoonlijke dictaturen, en in geen enkel opzicht progressief waren.

Kampisme vandaag de dag

De belangrijkste gebeurtenis die aan de basis lag van de opkomst van het hedendaagse kampisme was de ineenstorting van de Sovjet-Unie tussen 1989 en 1992. Als men het communistische kamp van de Sovjet-Unie niet langer kon steunen, welke kracht kon men dan nog steunen tegen het kapitalisme? De derde wereld theorie bood voor sommigen een antwoord: men kon de arme, donkere naties van het Zuiden steunen in hun strijd tegen het imperialisme van de rijke, witte naties van het Noorden.

In deze duidelijk gespleten wereld, zo redeneerden de kampisten, moest men aan de kant staan van de regeringen die de proletarisch-boerenwereld regeren, een wereld van zwarte en bruine werkende mensen die strijden tegen de kapitalistische machten van de rijkere witte wereld. De kapitalistische en imperialistische naties van het Noorden van de Wereld, inclusief Australië en Nieuw-Zeeland, allemaal wit behalve Japan, Zuid Korea, Singapore en Taiwan, buitten de boeren-proletarische naties van het Zuiden van de Wereld, allemaal bestaande uit gekleurde mensen, uit en onderdrukten ze.

De witte kapitalistische mogendheden waren per definitie imperialistisch en de proletarisch-boeren naties, bestaande uit gekleurde mensen, waren, zo redeneerden de kampisten, inherent anti-imperialistisch. Op deze manier kon een land als Iran, dat nooit een socialistische regering heeft gehad, of de dictatuur van de familie Assad in Syrië, worden gerekend tot de anti-imperialistische naties. Het is duidelijk dat deze opvatting de neiging heeft de klassentegenstellingen binnen zowel de kapitalistische als de zogenaamde proletarisch-boerenwereld te bagatelliseren of volledig te negeren. Voor de kampisten is het kamp dus belangrijker dan de klasse.

Veel oudere, voormalige linksen die vandaag de dag kampist zijn, hebben deze denkwijze, die haar oorsprong vindt in maoïstische of Derde Wereld-begrippen, overgenomen. Sommige van deze politieke analisten en activisten, die zichzelf vandaag de dag nog steeds als links beschouwen, hebben de neiging om alle kwesties ondergeschikt te maken aan het imperialisme, met als argument dat het imperialisme de belangrijkste en vrijwel de centrale kwestie is.

Als een staat zich verzet tegen de Verenigde Staten, dan is hij per definitie anti-imperialistisch, zodat het eigen politieke, economische en sociale systeem van zijn regering irrelevant is voor dat belangrijkste wereldconflict, dat van het imperialisme. Bovendien mogen de problemen van de zogenaamde anti-imperialistische staten niet worden onderzocht of bekritiseerd, omdat dat de steun voor het anti-imperialistische kamp en haar strijd tegen de Verenigde Staten en haar bondgenoten zou kunnen verzwakken.

De kampisten van vandaag zullen dus niet spreken over de autoritaire en onderdrukkende politieke machten of de uitbuitende economische systemen van wat zij beschouwen als de ‘anti-imperialistische naties,’ zoals Rusland, China of Cuba, of van Iran of Syrië. De kampisten staan zelfs nog vijandiger tegenover het idee dat men het klassenkarakter, het regeringsstelsel en de economische regimes van belegerde naties als Venezuela of Nicaragua zou moeten onderzoeken. Het ter discussie stellen van deze regeringen, zo redeneren ze, is het helpen van het VS-imperialisme. Dus wordt het traditionele marxisme, gebaseerd op het analyseren van de politieke economie, sociale klassen, klassenstrijd en onderdrukking in een land enzijn internationale betrekkingen, verworpen.

Dezelfde mensen hebben ook de neiging om imperialisme te definiëren als alleen het imperialisme van de VS, waarbij de praktijken van andere imperialistische naties en hun daden worden genegeerd of terzijde worden geschoven. Aangezien in de ogen van deze activisten de Verenigde Staten overal de enige of verreweg de dominante imperiale macht zijn, definiëren ze vervolgens naties die zich tegen de Verenigde Staten verzetten – zoals Rusland, China, Iran of Syrië – als anti-imperialistische naties. En nadat ze deze naties als anti-imperialistisch hebben gedefinieerd, worden ze vaak de verdedigers van de regeringen van deze naties, ook al zijn het autoritaire regeringen die kapitalistische landen besturen. Ze zullen deze naties zelfs ‘socialistische’ of ‘democratische’ kenmerken toedichten die hun regeringen in feite niet hebben.

De logica is ongeveer als volgt: X is een vijand van de Verenigde Staten, daarom is X anti-imperialistisch, daarom steunen we het en omdat het anti-imperialistisch is, moet het wel progressief zijn. Hieruit volgt dat elke kritiek op land X reactionair is. Mensen die kritiek hebben op een anti-imperialistisch land als X moeten wel aan de kant van het imperialisme staan. Dus, bijvoorbeeld, aangezien de Verenigde Staten een imperialistische mogendheid is en China zich verzet tegen de Verenigde Staten, dan moet China progressief zijn (sommigen zullen zelfs zeggen socialistisch). Dus, zo luidt het argument, zij die kritiek hebben op China omdat het 1,5 miljoen Oeigoeren in concentratiekampen heeft gestopt of de democratische beweging in Hong Kong heeft verpletterd, moeten wel gelieerd zijn aan de regering van de Verenigde Staten en zijn objectief gezien pro-imperialistisch. Dat is de logica van de kampisten.

Kampisten beweren dat degenen die kritiek hebben op de zogenaamde anti-imperialistische naties (Rusland, China, enzovoort) zich aan de kant van het VS-imperialisme plaatsen. Maar kapitalistische en imperialistische partijen en regeringen kiezen vaak een andere kant en veranderen van partij en dat is iets waar wij als links op dit moment weinig of geen invloed op kunnen uitoefenen. Trump leek bijvoorbeeld een aanhanger te worden van Vladimir Poetin, de dictator van Rusland, en sprak zijn bewondering uit voor Xi Jinping, waarmee hij hetzelfde standpunt innam als sommigen die zichzelf anti-imperialisten noemen. Toch maken diezelfde anti-imperialisten bezwaar als internationalisten het Oeigoerse volk van de provincie Xinjiang verdedigen, omdat zowel de regering-Trump als de regering-Biden hebben gezegd dat ze de Oeigoeren steunen.

In feite steunen socialistische internationalisten de Oeigoeren ondanks het feit dat de Amerikaanse regering zegt dat ze hen steunt. We doen dat om onze eigen redenen en terwijl we ons blijven verzetten tegen het imperialisme van de VS. We doen dat omdat de Oeigoeren, net als de Polen en de Ieren in de tijd van Marx, recht hebben op zelfbeschikking en politiek, economisch en cultureel niet onderworpen mogen worden aan China’s autoritaire staat en zijn Han-nationalisme.

Als we vandaag de dag willen weten of een natie imperialistisch is, moeten we kijken of ze zich bezighoudt met een van de vijf eerdergenoemde criteria, namelijk militaire verovering, inbeslagneming van grondgebied, politieke onderwerping, economische uitbuiting en culturele overheersing. De Verenigde Staten hebben zich zeker met al deze zaken beziggehouden en het lijdt geen twijfel dat ze een imperialistische natie zijn. Hetzelfde kan worden gezegd van de Westeuropese naties en van Japan.

Tegelijkertijd heeft China Tibet militair veroverd en vervolgens zijn grondgebied in beslag genomen, het politiek onderworpen en geprobeerd zijn cultuur uit te roeien, gedeeltelijk door kolonisatie. Tegenwoordig eigent China zich grondgebied toe – in dit geval het recht op de zee – door kleine eilanden in de Zuid-Chinese Zee aan te leggen, waardoor het zijn buurlanden, zoals de Filipijnen, bedreigt. In 2014 heeft Rusland het Oekraïense grondgebied van de Krim militair ingenomen en geannexeerd, de eerste ontwikkeling van dien aard in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog.

Hoe is dan onder kampisten het idee ontstaan dat de Verenigde Staten de enige imperialistische macht zijn? Opnieuw kunnen we dit terugvoeren op het maoïsme. Maoïsten stelden dat je bij de analyse van elk politiek probleem de ‘primaire tegenstelling’ moet vinden waaraan alle andere kwesties ondergeschikt aan zijn en dat je moet vechten om die primaire tegenstelling te overwinnen.

De kampisten namen dit idee over en pasten het toe op de wereldpolitiek met het argument dat imperialisme het voornaamste probleem was en dat de Verenigde Staten de dominante macht was. De strijd zou dan moeten gaan tegen het imperialisme van de VS en niet over kwesties in die andere landen die te maken hebben met democratie, economische hervormingen, vrouwenrechten, of zelfs de strijd voor het socialisme. Dit idee van de primaire tegenstelling neigt er dus toe de strijd voor proletarisch-internationalisme te elimineren. Kampisten beweren dat men geen steun durft te geven aan mensen die strijden voor democratie, arbeiders die strijden voor vakbonden, of vrouwen die gelijkheid nastreven in landen als Iran of Syrië – zelfs als die mensen gevangen zitten – omdat dat de aandacht zou afleiden van de primaire tegenstelling, namelijk de rol van die landen als anti-imperialistische machten in de strijd tegen de Verenigde Staten.

​​​​​​​De schijnbare samenloop van kapitalistische en socialistische standpunten

De zogenaamde anti-imperialisten die landen als China, Rusland, Syrië en Iran steunen, beweren dat degenen onder ons die democratische- of socialistische opposities in die landen steunen, op de een of andere manier automatisch de Verenigde Staten steunen. Ze beweren dat onze steun voor democratie noodzakelijkerwijs steun voor Amerikaanse sancties of militair ingrijpen impliceert, zelfs wanneer we dergelijke maatregelen niet hebben gesteund of er zelfs expliciet tegen zijn.

Neem het ongelooflijk complexe geval Syrië, waar in 2011, ten tijde van de Arabische Lente, democratische internationalistische socialisten de aanvankelijke beweging van boeren en vervolgens een aantal stedelingen steunden in hun strijd tegen de dictatuur van Bashar al-Assad. We steunden die beweging zonder op te roepen tot interventie van de VS, Europa of het Midden-Oosten in het land.

De democratische krachten in Syrië probeerden de strijd tegen het Assad-regime geweldloos te houden, zodat er zoveel mogelijk mensen aan konden deelnemen. Assad besloot echter de oppositie met geweld te onderdrukken en bombardeerde en verwoestte zelfs Syrische steden, waarbij tienduizenden doden vielen. Vervolgens militariseerden en stimuleerden lokale machten met ambities om regionale invloed uit te oefenen – Saoedi-Arabië, Turkije en Qatar – de strijd verder door wapens te leveren aan hun lokale bondgenoten. Terwijl Rusland, Iran en de Libanese Hezbollah wapens en militairen leverden om het Assad-regime te verdedigen, bevestigden wij, internationale socialisten, het recht van het Syrische volk om wapens te krijgen om te vechten waar het maar kon, net zoals andere naties hadden gedaan tijdens de antikoloniale bewegingen in de twintigste eeuw.

Assad had in feite de oorlog verklaard aan zijn eigen volk en duidelijk gemaakt dat hij bereid was om de provinciesteden in puin te veranderen en met lijken te bezaaien, om aan de macht te blijven. Vanaf 2015 nodigde Assad Rusland uit om luchtaanvallen uit te voeren in Syrië. Al snel zochten sommige Syrische oppositieleden in binnen- en buitenland steun of vroegen zelfs om interventie bij de Amerikaanse en Europese regeringen, een ontwikkeling waar wij internationalisten niet achter stonden.

Tegelijkertijd begon IS (of Daesh), een andere reactionaire macht, er zijn eigen strijdkrachten te verzamelen en te mobiliseren. De Verenigde Staten steunden de Syrische Democratische Strijdkrachten, die in de greep kwamen van de grootmachten. Ondertussen ontvluchtten 5,6 miljoen Syriërs het land en de mogelijkheid van een democratische revolutie was niet langer aan de orde. Vervolgens streefden de Russen en de Iraniërs, terwijl ze bondgenoten van Assad waren, hun eigen regionale imperiale belangen na.

Hoewel zowel de westerse kapitalistische mogendheden als socialistisch internationalistisch links de democratische revolutie in Syrië leken te steunen, steunden we in feite verschillende politieke groeperingen, op verschillende momenten en verschillende krachten om verschillende redenen. Het kapitalistische Westen besloot dat het Assad wilde vervangen door een meer inschikkelijke regering – Assadisme zonder Assad – terwijl wij internationalisten de aanvankelijke opstand van onderop steunden in zijn verlangen om een democratische regering te vormen die door het volk gekozen is om zijn belangen te behartigen.

​​​​​​​Internationalisme is het echte anti-imperialisme

Zij die autoritaire regimes steunen in naam van het anti-imperialisme bewijzen niet alleen een slechte dienst aan al die mensen die in landen als Rusland, China, Iran, Syrië, Venezuela en Nicaragua strijden voor democratie en in sommige gevallen ook voor socialisme, maar ze schenden ook fundamentele leerstellingen van het socialisme en ze verzwakken de werkelijke strijd tegen het VS-imperialisme.

Laten we het geval van China nemen. Vandaag de dag zijn China en de Verenigde Staten, hoewel ze economische concurrenten zijn, ook nauw met elkaar verbonden in het kapitalistische en imperialistische wereldsysteem. Amerika is 1,1 biljoen dollar schuldig aan China, terwijl China jaarlijks voor 443,45 miljard dollar aan producten naar de Verenigde Staten exporteert en de VS voor 106,4 miljard dollar aan China verkoopt. Deze economische betrekkingen behoren tot de grootste en sterkste relaties in de wereldeconomie, een systeem waarin beide naties een leidende rol spelen. Het is om deze reden dat Republikeinen en Democraten beide hun houding ten opzichte van China hebben laten verslappen, hoewel President Joseph Biden nu een harde lijn trekt.

Linkse mensen zouden moeten inzien dat men zich niet kan voorstellen het Amerikaanse imperialisme omver te werpen zonder tegelijkertijd het Chinese economische systeem te vernietigen, aangezien beide landen deel uitmaken van dezelfde economische wereldorde. Afgezien van de relatie tussen de VS en China, in wat eigenlijk klassiek imperialisme is, heeft China triljoenen geïnvesteerd in de ontwikkeling van kolen- en mineraalmijnen, olie en gas en andere hulpbronnen in landen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika en in zijn ‘nieuwe zijderoute’ of ‘China’s Belt and Road Initiative’ – snelwegen, spoorwegen en pijpleidingen – die Europa met China verbinden en zijn banden met Afrika en Azië versterken.

Dit alles heeft te maken met de uitbreiding van de Chinese financiën, industrie en handel, dat wil zeggen de economische onderbouwing van het Chinese imperialisme. Zoals altijd in de geschiedenis van het imperialisme, kan men verwachten dat China op deze economische fundamenten een militaire macht zal bouwen om ze te verdedigen, zoals we al zien in de Zuid-Chinese Zee. Het economische imperialisme van China zal waarschijnlijk op een gegeven moment in de niet al te verre toekomst leiden tot een militair conflict met de Verenigde Staten of hun Aziatische bondgenoten, dat zou kunnen uitmonden in een kernoorlog en de vernietiging van het menselijk ras.

Laten we een heel ander geval nemen, Nicaragua. In Nicaragua heerst sinds ten minste 2006 een dictatuur van Daniel Ortega, een door en door kapitalistisch regime, waarbij zijn Frente Sandinista (FSLN) gelieerd is aan conservatieve en liberale partijen. Ortega controleert het presidentschap, de wetgevende macht, het Hooggerechtshof en alle belangrijke nieuwsmedia van het land. Zijn regering verzet zich tegen de organisatie van vakbonden in de maquiladoras, ontzegt vrouwen het recht op abortus en sluit politieke tegenstanders op.

Men kan zien dat Nicaragua, ondanks zijn bewering een socialistische regering te zijn, een door en door kapitalistisch land is. En het is repressief. Toen boeren en milieuactivisten in 2014 protesteerden tegen een voorgesteld transoceanisch kanaal, werden ze met geweld tegemoet getreden. Toen in 2018 gepensioneerden en vervolgens studenten protesteerden tegen een reactionaire hervorming van het pensioenstelsel, werden ze geslagen, of doodgeschoten.

Dat leidde tot wat in 2018 een volwaardige nationale opstand werd, die werd beantwoord met extreem geweld en honderden moorden door toedoen van Ortega’s politie en misdadigers. Het zogenaamde anti-imperialistische links weigerde de democratische beweging te steunen. Het schreef de nationale opstand toe aan de Verenigde Staten, een regering die al jaren graag samenwerkt met Ortega. Nicaragua ontving in 2019 zo’n 44 miljoen dollar aan Amerikaanse overheidssteun en in 2017 tussen de 100 miljoen en bijna 200 miljoen dollar van de Wereldbank; de Europese Unie verstrekte van 2014-2020 169 miljoen dollar; en Ortega werkt samen met de Amerikaanse Drug Enforcement Agency, met het Amerikaanse militaire Southern Command (en ontvangt Amerikaans militair materieel) en met het Amerikaanse immigratiebeleid (door migratie uit of via Nicaragua tegen te houden).

De kampisten klagen dat Nicaraguanen zich soms tot de Amerikaanse regering hebben gewend voor hulp, wat waar is. Maar de kampisten negeren het alternatief, namelijk het opbouwen van een solidariteitsbeweging van het Amerikaanse volk (niet de Amerikaanse regering) en mensen over de hele wereld om de democratische oppositie in Nicaragua te steunen (zoals we deden toen het Nicaraguaanse volk het opnam tegen de door de VS gesteunde dictatuur van Somoza).

Anti-imperialisme moet beginnen met internationalisme, met steun aan bewegingen van werkende mensen over de hele wereld. Verzet tegen het imperialisme vereist versterking van de bewegingen van arbeiders, boeren, de armen in de steden en de geruïneerde lagere middenklasse overal ter wereld.

We moeten de strijd tegen het imperialisme zien als gebaseerd op de vele democratische sociale bewegingen, arbeidersbewegingen en in sommige gevallen socialistische bewegingen in ontelbare landen die leven onder regeringen die zichzelf kapitalistisch of socialistisch noemen. Wij als socialisten zouden moeten proberen deze bewegingen te steunen – of dat nu in Argentinië is of in Venezuela, in Iran of in Algerije, in Japan of in China, in Frankrijk of in de Oekraïne, in Duitsland of in Rusland – terwijl we ook eerst in theorie en dan in de praktijk zouden moeten helpen om ze samen te brengen in één internationale beweging voor bevrijding.

Ik begon dit artikel als een bijdrage aan discussies in de Internationalism from Below Group, waarvan de kritiek van de leden hielp om het te verbeteren. Ik heb het voltooid met hulp van de redacteuren van New Politics. Speciale dank aan Steve Shalom voor zijn commentaar. Ik alleen ben echter verantwoordelijk voor deze versie.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op New Politics. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.

 

 

 

 

Voetnoten

Voetnoten
1 De Verenigde Staten steunden bijvoorbeeld Indonesië in zijn strijd om een einde te maken aan eerst de Japanse en daarna de Nederlandse overheersing over de kolonie.
2 De Sovjet-Unie steunde de onafhankelijkheidsbeweging van Vietnam.
3 Zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie steunden de oprichting van de onafhankelijke staten Syrië en Libanon in 1944 en de VS, de USSR en Frankrijk steunden alle de oprichting van Israël, dat uit het Britse Palestijnse mandaat was voortgekomen.