Er zijn maar weinig uitspraken van Marx die zo vaak worden aangehaald, maar ondertussen zo slecht worden begrepen als die over religie. Al vroeg in zijn intellectuele ontwikkeling raakte Marx ervan overtuigd dat hij zich niet met de kritiek op religie moest bezighouden.

Karl Marx begint zijn bekendste tekst over religie met de opmerking dat ‘voor Duitsland de kritiek op religie wezenlijk reeds voltooid’ is. Wie zich ervan op de hoogte wilde stellen kon er de Verlichtingsdenkers op nalezen.

Voor de Verlichtingsdenkers was de kritiek op religie van wezenlijk belang. In hun tijd was alle wetenschap ondergeschikt aan de theologie en bovendien vormde het geloof een geweldige steunpilaar voor de macht van koningen, de geestelijkheid en de adel. De middeleeuwse samenleving was – zo kon iedere priester je vertellen – exact hoe God die had bedoeld. De kritiek op religie was een noodzakelijke eerste stap om de wereld écht te begrijpen en aan effectieve kritiek te kunnen onderwerpen.

Spinoza, de belangrijkste grondlegger van het moderne atheïsme, wilde de wereld op een redelijke manier begrijpen en stuitte daarbij op de intolerantie van geestelijken. Voor hen had hij maar weinig sympathie. Hun autoriteit berustte op de ‘onwetendheid’ en de ‘dwaze verwondering’ van de gelovigen, zo merkt Spinoza op, en dus probeerden ze te voorkomen dat mensen voor zichzelf nadachten.

Toch was Spinoza niet antireligieus. Op basis van een grondige studie van het Oude Testament stelt hij dat de drie monotheïstische religies in feite hetzelfde leren: ‘Gehoorzaamheid aan God bestaat uitsluitend uit het liefhebben van uw naaste.’ Spinoza zag het geloof als middel om sociaal gedrag te stimuleren en was in zoverre volledig in overeenstemming met de rede. De heilige teksten waren slechts illustraties bij deze simpele morele boodschap en hoefden niet letterlijk te worden geloofd.

Pierre Bayle, een andere radicale Verlichtingsfilosoof, die als Hugenoot uit Frankrijk naar Rotterdam vluchtte, zette een belangrijke stap verder dan Spinoza. Bayle bepleitte onder meer dat atheïsten best heel deugdzame mensen kunnen zijn, ondanks dat zij niet in een hiernamaals geloven.

Het feit is, zei Bayle, dat de opvattingen die mensen hebben niet direct van invloed zijn op hun gedrag en dat er dieperliggende oorzaken zijn die verklaren waarom de meeste mensen, onafhankelijk van hun opvattingen, deugen. Bayle citeert hiertoe met instemming de woorden van Cicero over de ongelovige Epicurianen: terwijl de meeste mensen mooier spreken dan ze handelen was het bij de ongelovigen andersom.

Opium

Marx stond in de atheïstische traditie van Spinoza en Bayle. Hij plaatste Bayle’s opmerking in zekere zin in historisch perspectief, door (wat stellig) te zeggen dat de religie geen eigen geschiedenis heeft.

De religie is veel meer een speelbal van de geschiedenis die, hoewel het zich als eeuwige waarheid voordoet, zich in werkelijkheid steeds aanpast aan de belevingswereld van gelovigen en aan de belangen van de wereldlijke machten. Religie is even veranderlijk als de mens zelf.

Marx was daarom weinig geïnteresseerd in de feitelijke juistheid van religieuze opvattingen en veel meer in de vraag waarom mensen geloven. Zijn bekendste uitspraak over het geloof moet in dat licht begrepen worden: ‘De religieuze ellende is tegelijk zowel de uitdrukking van de werkelijke ellende, als het protest tegen de werkelijke ellende. De religie is de verzuchting van het gekwelde schepsel, het gemoed van een harteloze wereld, evenals zij de geest van geestloze toestanden is. Zij is het opium van het volk.’

Religie is dus zowel een poging om tot begrip te komen van een menselijke samenleving die van de mens vervreemd is geraakt, als een manier om troost te vinden en te kunnen omgaan met deze vervreemding. Wie een gelovige probeert te overtuigen van de onjuistheid van zijn geloof gaat er dus aan voorbij dat de waarheid die een gelovige in de religie zoekt van een heel andere orde is dan bijvoorbeeld wetenschappelijke waarheden. Pas wanneer de vervreemding en de maatschappelijke ellende die het kapitalisme voortbrengt is opgeheven, ontstaat de historische mogelijkheid om religie achter ons te laten.

Het bestrijden van het geloof was voor Marx daarom contraproductief. En bovendien was het de vraag waarom je het zou willen, want voor alle misdaden die aan het ene of het andere geloof worden toegeschreven, zijn de werkelijke oorzaken elders te vinden. Om een voorbeeld uit onze tijd te geven: George Bush probeerde zijn oorlog tegen Irak met religieuze argumenten te legitimeren. Maar het zou absurd zijn om het christendom de schuld te geven voor een oorlog die in feite draaide om controle over de Irakese olievoorraden.

Als het om moslims gaat staan veel ‘nieuwe atheïsten’ echter wel vooraan om het geloof de schuld te geven. Ze lijken daarmee meer op de intolerante geestelijken die Spinoza bestreed dan op de atheïstische verlichtingsdenkers.

Onderdrukking

Socialisten hebben geloof altijd een privézaak gevonden. Vroege socialisten vochten tegen één staatsgodsdienst met bijzondere privileges en voor de scheiding van kerk en staat. Dat was tegelijkertijd een strijd tegen de onderdrukking van specifieke religies. De Pools-Duitse socialiste Rosa Luxemburg geeft het voorbeeld hoe Duitse socialisten aan het einde van de 19de eeuw opkwamen voor de rechten van Jezuïeten die soms zelfs met deportatie bedreigd werden – ook al was dat zacht gezegd geen progressief genootschap.

In de Poolse context sprak zij zich krachtig uit tegen de onderdrukking van Joden: voor socialisten, schreef ze, bestaat het zogenaamde ‘Joodse vraagstuk’ als zodanig niet. Vanuit socialistisch perspectief is er slechts ‘een vraagstuk van de rassenhaat als uitdrukking van maatschappelijke reactie’ die bestreden moet worden en ‘anderzijds en vooral een vraagstuk van de burgerlijke gelijkberechtiging van de Joden’, met andere woorden: de strijd voor gelijke rechten.

Een socialistische benadering van religie moet beginnen bij het simpele inzicht dat gelovige mensen in de eerste plaats mensen zijn. De onderdrukking van religieuze minderheden is een poging dat te verdoezelen en kunstmatige tegenstellingen te versterken. Wie Marx misbruikt om islamofobie te rechtvaardigen heeft daarom niets van hem begrepen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.