De volksopstand waarvan we de tiende verjaardag vieren, begon in Tunesië en verspreidde zich snel  naar Noord-Afrika en het Midden-Oosten en vervolgens naar andere landen buiten dit geografische gebied, in verschillende contexten en met verschillende aanleidingen: de Spaanse staat (Indignados-beweging), de Verenigde Staten (Occupy Wall Street), Iran, Burkina Faso (tegen stijgende prijzen en repressie), Turkije, enzovoort.

Het was een massabeweging in talrijke landen, buitengewoon in haar dynamiek en diepgang, haar vastberadenheid en haar actiemethoden. Ze heeft geleid tot de snelle val van de presidenten Ben Ali (Tunesië) en Moebarak (Egypte) en met veel meer moeite tot de val van Kadhafi (Libië), Saleh (Jemen) en meer recent al-Bashir (Soedan). Maar de opstanden zijn op wrede wijze onderdrukt en uiteindelijk bijna overal geblokkeerd door de optelsom van de contrarevolutionaire reacties waarmee ze te maken kregen: fel verzet van oude regimes, offensieven van islamitische fundamentalistische krachten en manoeuvres die uitmondden in militaire interventies van verschillende imperialistische krachten en regionale machten.

Maar omdat de objectieve grondslagen ervan nog steeds aanwezig zijn en de bestaande regimes beletten zich opnieuw te legitimeren, leidt dit ertoe dat dit revolutionaire proces ingrijpende gevolgen heeft, andere landen bereikt en vatbaar is voor een opleving. Het is daarom des te belangrijker het te analyseren met zijn sterke punten, tegenstrijdigheden en zwakheden, om het te ondersteunen tot een uiteindelijke emancipatoire overwinning van alle betrokken volkeren.

1. De objectieve oorzaken van de revolutionaire opstand in de regio

Deze opstand op regionale schaal is het resultaat van een combinatie van de structurele crisis van het wereldkapitalisme en een ernstige conjuncturele crisis in de imperialistische centra in 2008. Het is een complexe en multidimensionale crisis (economisch, financieel, sociaal, ecologisch, politiek, enzovoort) en de verwoestende effecten ervan zijn in veel afhankelijke landen voelbaar, maar vooral in deze regio.

De wereldwijde economische recessie van 2008 in de Verenigde Staten, Europa en zelfs China heeft in 2009 geleid tot een daling van de prijzen van grondstoffen (aardolie, fosfaten, enzovoort) en tot een krimp van markten in westerse centra. De afhankelijke landen kregen zo te maken met een sterke daling van hun exportopbrengsten en een toename van hun structurele handelstekorten, een tendens die met een traag en chaotisch herstel van de groei sindsdien niet meer is omgebogen.

De volksopstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) zijn echter niet alleen een uitvloeisel van de wereldwijde economische crisis in 2008. Die heeft slechts een versnellende rol gespeeld voor specifieke structurele factoren van de regionale explosie, die voortvloeien uit de specifieke modaliteiten van de dominante kapitalistische productie- en reproductiewijze in de regio: een avonturistisch, speculatief en commercieel kapitalisme dat wordt gekenmerkt door een zoektocht naar kortetermijnwinsten. De economie van de regio is te zeer geconcentreerd op de winning van aardolie en aardgas, de onderontwikkeling van productiesectoren, de overontwikkeling van dienstensectoren en het aanwakkeren van diverse vormen van speculatieve investeringen, met name in onroerend goed.

Patrimoniale regimes, neoliberaal offensief en ondraaglijke onrechtvaardigheden

Of het nu gaat om absolute monarchieën, republikeinse dictaturen, autoritaire politieke- of confessionele parlementaire systemen, de  regimes en regeringen die in het Midden-Oosten en Noord-Afrika al tientallen jaren aan de macht zijn, worden over het algemeen gekenmerkt door wijdverspreide corruptie en extreem politiek despotisme. Ze hebben de ontwikkeling van hun landen geblokkeerd door zich het staatsapparaat toe te eigenen om de rijkdommen te plunderen en te profiteren van het neoliberale beleid, om hun monopolies uit te breiden en alle winstgevende sectoren te domineren in samenwerking met buitenlands kapitaal.

Archaïsche sociale structuren en categorieën zijn verweven met een moderne vorm van sociale classificatie. Bij gebrek aan legitimiteit bij het volk cultiveren verschillende regimes en staten in de regio in het algemeen vaak tribale, confessionele en/of regionale cliënteles als garantie tegen volksopstanden, met een machtskader dat wordt gevormd door een uitgebreid militair en politieapparaat. De verklaring voor het voortbestaan van deze factoren moet zeker niet worden gezocht in een soort Arabisch of islamitisch ‘exceptionalisme’, maar houdt verband met de dynamiek van de gecombineerde en ongelijke ontwikkeling van het mondiale kapitalistische systeem.

Het belang van het sociaaleconomische vraagstuk en de invloed ervan op het op gang brengen van revolutionaire processen blijft een dimensie die door de internationale en regionale media grotendeels wordt genegeerd, ondanks de fundamentele rol ervan. Sinds de jaren tachtig hebben alle regimes in de regio deelgenomen aan de neoliberale economische dynamiek die werd aangemoedigd door internationale financiële instellingen, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank (WB). Neoliberale maatregelen zijn gebruikt om openbare diensten te ontmantelen en subsidies af te schaffen, met name voor essentiële goederen, terwijl de privatisering in de industrie, de onroerendgoedsector en de financiële sector werden versneld.

De neoliberale hervormingen van de MENA-regimes hebben in verschillende ritmes een beleid aangemoedigd dat gebaseerd is op het aantrekken van directe buitenlandse investeringen, de ontwikkeling van de export en van diensten zoals toerisme en onroerend goed. De heersers hebben ervoor gezorgd dat multinationals een nultarief of een laag belastingtarief hebben, terwijl ze hen zeer goedkope arbeidskrachten garandeerden. Repressieve apparaten hebben voor deze bedrijven gefungeerd als ‘veiligheidsagenten’ en hen beschermd tegen onrust of sociale eisen. Deze staten hebben de rol gespeeld van tussenpersoon voor buitenlands kapitaal, terwijl ze de verrijking van een burgerlijke klasse verbonden met het regime garandeerden.

De verschillen in de trajecten van de revolutionaire processen worden grotendeels verklaard door de aard van de staten in de regio: patrimoniale staten (absolute monarchieën of bepaalde zogenaamde republieken zoals het Syrië van de Assads of voorheen het Libië van de Kadhafi’s), of neo-patrimoniale staten (republikeinse dictaturen) en confessionele systemen met machtige milities die optreden als verdedigers van de status quo; door de structuur van de samenlevingen (min of meer heterogeen) en de plaats van deze staten in het internationale en regionale imperialistische systeem. Maar over het geheel genomen heeft de ontwikkeling van het kapitalisme in de MENA-regio in de afgelopen decennia geleid tot een toenemende polarisatie van de samenleving:

– aan de ene kant heeft een zeer kleine fractie van de bevolking – de grote burgerij, nauw verbonden met internationale investeerders – geprofiteerd van de controle over de politieke macht en belangrijke economische sectoren;

– anderzijds is door het neoliberale beleid dat tot steeds meer privatiseringen leidt een groeiende massa van de bevolking – de arbeidersklasse en de volkslagen – verarmd en onteigend, zowel in de steden als op het platteland.

De plagen die dit neoliberale beleid met zich meebrengt zijn talrijk: een grote verslechtering van de gezondheidszorg en het onderwijsstelsel; een hoge werkloosheid, met name onder jonge afgestudeerden die geen uitweg vinden in een economie die nu geconcentreerd is op banen met een lage toegevoegde waarde, waar geschoold werk schaars is; werkloosheid en een sterke groei van de zeer onzekere informele sector, als direct gevolg van deze maatregelen; de migratie van honderdduizenden mensen naar stedelijke gebieden of over de grenzen. De sociale, economische en regionale ongelijkheden zijn steeds groter geworden.

Het ontbreken van democratie of de extreme beperking daarvan en de toenemende verarming, in een klimaat van toenemende corruptie en groeiende sociale ongelijkheid, hebben de weg vrijgemaakt voor volksopstanden, waarvoor in deze samenlevingen dus niet meer dan een vonk nodig was. Deze volksopstanden zijn dan ook een massale opstand tegen het neoliberale beleid, opgelegd door autoritaire regimes die worden bijgestaan door internationale financiële instellingen. De massa’s in de regio lijden inderdaad al tientallen jaren onder dit beleid en hopen op een welvaart die hun opofferingen zou compenseren. De mogelijkheid die de media en moderne communicatiemiddelen bieden om te vergelijken en de waarneming van de groeiende rijkdom van een kleine minderheid in de samenleving hebben de enorme kloof tussen werkelijkheid en hoop aan het licht gebracht. De opstand was vervolgens een middel om deze kloof te compenseren.

2. De evolutie van de opstand: revolutie en contrarevolutie in een langdurig revolutionair proces

De volksopstand die eind 2010 en begin 2011 begon, eerst in Noord-Afrika en al snel in het hele Midden-Oosten, was buitengewoon krachtig. De leiders van de regimes in Tunesië, Egypte, Jemen en Libië werden omvergeworpen en een nieuwe fase in de strijd van de volkeren in de regio werd ingeluid. Het maakte de militante energie los van alle sociale lagen die de straten en pleinen opkwamen en vooral die van jongeren en vrouwen. De door decennia van tirannie ingegeven psychologie van angst werd doorbroken. Slogans zoals: ‘waardigheid, vrijheid, sociale rechtvaardigheid’ en ‘het volk wil de val van het regime’ hebben zich sindsdien verspreid in bijna alle landen die gekenmerkt worden door de Arabische taal en beschaving. Nieuwe zelf-georganiseerde methoden van strijd zijn ontwikkeld en uitgewisseld, waarbij op grote schaal gebruik is gemaakt van de modernste culturele dimensies en communicatiemiddelen.

Maar al snel gingen de regimes in de regio in de tegenaanval om hun aan het wankelen gebrachte macht te stabiliseren, in naam van ‘de strijd tegen het terrorisme’ die ze van de imperialistische mogendheden hadden geleend. Sommige zijn erin geslaagd de eerste betogingen in te dammen voordat ze een opstandig karakter kregen, zoals in Marokko of Jordanië. Anderen wurgden de opstanden met repressie, snel zoals in Bahrein of in verschillende fasen zoals in Egypte. In Libië, Syrië en Jemen voerden de regimes een ware oorlog tegen hun bevolking, die nu in erbarmelijke omstandigheden verkeert. In Libië werd Kadhafi doodgeschoten, omdat de imperialistische mogendheden ervoor hadden gekozen de opstand te steunen toen het regime geen steun van buiten kreeg. Dit is het enige geval waarin het oude regime echt is verdwenen, maar plaats heeft gemaakt voor een chaos die de hoop die was gewekt, elke dag dieper doet wegzinken. In het geval van Tunesië verzamelden de minst gecompromitteerde krachten van het vroegere regime zich binnen Nidaa Tounes en sloten zich aan bij de Ennahda-beweging, geïnspireerd door de Moslimbroederschap, om tussen 2014 en 2018 te regeren.

In Jemen moest Saudi-Arabië dictator Ali Saleh verdrijven om de opstand te kunnen smoren en verving hem door een burger- en regionale oorlog die nog steeds aan de gang is, met de steun van imperialistische machten en de regionale machten van de ‘Arabische alliantie’ tegen de bondgenoten van Iran, zijn voornaamste tegenstander. De Verenigde Arabische Emiraten willen van hun kant de logistieke punten van het zeevervoer in de zuidelijke Golf controleren en zich als een wereldhavenreus vestigen. In Syrië heeft Assad bijna 10 jaar lang een totale oorlog moeten voeren tegen zijn volk, met de vastberaden hulp van het Rusland van Poetin en het Iran van de moellahs, in de hoop de opstand de kop in te drukken ten koste van een gruwelijke verwoesting van zijn land en zijn samenleving. Ten slotte zien we de groeiende rol van het Turkije van de leerling-dictator Erdogan, dat steeds harder ingrijpt om de aspiraties van het Koerdische volk de kop in te drukken, in Turkije zelf, soms in Irak en vooral in Syrië in de regio’s die worden gedomineerd door de PYD, de Syrische tak van de PKK. In het kader van zijn regionale ambities heeft hij ook in Libië geïntervenieerd om een regering te steunen die dicht bij de Moslimbroederschap staat en politiek gesteund wordt door zijn bondgenoot Qatar.

Om in hun tegenoffensieven te slagen, konden de onderdrukkende regimes profiteren van de steun van deze of gene mogendheid. Maar de opstandige volkeren moesten tegelijkertijd het hoofd bieden aan de valse alternatieven van verschillende, vaak gewapende, politieke krachten van het politieke islamitische fundamentalisme.

We zijn dus getuige van een regionale opkomst van de verschillende gezichten van de contrarevolutie die de revolutie en haar verworvenheden trachten te verpletteren. Maar geen van de onderliggende oorzaken van deze opstanden is opgelost en nooit is repressie alleen erin geslaagd sociale formaties te stabiliseren. We hebben het gezien in Syrië, waar we in regio’s die onder het juk van het regime zitten, nieuwe protesten zien opbloeien, we hebben het onlangs gezien in Egypte, waar de woede heerst tegen de nieuwe dictator Sissi. Maar bovenal zag in 2019 een nieuwe golf van opstanden het licht, in landen die aanvankelijk aan de opstand waren ontsnapt, omdat ze nog sterk getekend waren door recente burgeroorlogen: Irak, Libanon, Soedan en Algerije.

3. De aard van de tegenoffensieven van de regimes, de imperialisten en reactionaire religieuze stromingen

Het revolutionaire proces in de regio is een laboratorium van grote hoop en revolutionair heldendom dat uit het diepst van de volkeren spreekt, maar het is tegelijkertijd het toneel geworden van interventies van imperialistische krachten en reactionaire regimes op lokaal en regionaal niveau, die de barbarij en de burgeroorlogen aanwakkeren en talloze slachtoffers, vluchtelingen en ontheemden maken.

De huidige situatie wordt gekenmerkt door een neergang van de volksrevolutie en de opkomst van de verschillende actoren van de contrarevolutie. Maar dit is slechts een fase in een revolutionair proces op lange termijn in de regio.

De oude regimes, met hun verschillen, blijven de voornaamste en gevaarlijkste actoren door hun controle over de staat en de instellingen. Gesteund door hun veiligheidsapparaat, waarvan de versterking wordt gerechtvaardigd door een ‘antiterroristisch’ betoog, zijn ze de traditionele actoren in de contrarevoluties. Het voortbestaan van de regimes wordt ook verklaard door de steun van verschillende internationale en regionale imperialistische krachten tegen de volksbewegingen. De contrarevolutie voert een neoliberaal beleid dat de belangen dient van de plaatselijke burgerij, de multinationals en het wereldimperialisme. Ook het schuldenvraagstuk is van bijzonder belang geworden. In deze landen diende en dient de schuld nog steeds als een instrument van politieke onderwerping en een mechanisme van inkomensoverdracht van arbeid naar plaatselijk en vooral mondiaal kapitaal. In dit verband wijzen we op de verderfelijke rol van zogenaamd democratische politieke krachten die bereid zijn een consensus te bereiken met despotisme en imperialisme in naam van het zoeken naar een ‘minder kwaad’.

De andere belangrijke kracht die zich op het politieke toneel in de regio heeft onderscheiden als een contrarevolutionaire entiteit zijn de fundamentalistische islamitische bewegingen in hun verschillende componenten.

Deze twee krachten zijn verenigd door een felle vijandigheid tegen het doel van democratische en sociale emancipatie van de volkeren van de regio en ze onderscheiden zich door hun reactionaire politieke alternatieven en de verdieping van het neoliberaal beleid.

De reactionaire religieuze organisaties van de burgerij en vijandigheid tegenover arbeiders- en volksemancipatie

Met het ontstaan van de massale opstand hebben religieus-fundamentalistische bewegingen – met een brede basis onder het volk, een aanzienlijk potentieel en aanzienlijke ervaring – beweerd het alternatief te zijn voor de macht van oude regimes. Geen van hen vertegenwoordigde een klasse-, sociaal en democratisch alternatief voor bestaande regimes. Ze staan vijandig tegenover individuele vrijheden en de emancipatie van vrouwen. Ze geven de voorkeur aan een neoliberaal conservatief politiek programma dat confessioneel, seksistisch en homofoob is en vijandig staat tegenover loontrekkenden en arme boeren.

De namen, doctrines en specifieke wegen van deze religieuze fundamentalisten lopen uiteen, maar ze worden verenigd door hun verdediging van het systeem van privé-eigendom en hun haat tegen universele progressieve waarden die als westerse gebreken worden beschouwd, zoals feminisme en socialisme.

De imperialistische en regionale mogendheden hebben de islamitische fundamentalisten gebruikt als een politiek middel om hun regionale macht te vergroten, hun tegenstanders te verzwakken en democratische sociale bewegingen van onderop af te wenden of te onderdrukken. Saoedi-Arabië steunde de Moslimbroederschap voordat het er in 1991 mee brak en steunde vervolgens diverse salafistische bewegingen. Qatar en vervolgens het Turkije van Erdogan zijn de nieuwe beschermheren van deze bewegingen (met inbegrip van Ennahda in Tunesië) terwijl ze ook andere salafistische organisaties financieren. Iran heeft steun verleend aan Hezbollah in Libanon en sjiitische islamitische fundamentalistische organisaties zoals al-Da’wa in Irak.

Dit zijn reactionaire religieuze burgerlijke partijen, hoewel ze verschillen in tactiek ten opzichte van de massale opstand (gedeeltelijke aansluiting of verklaarde vijandigheid), in hun toegang tot regeringen (de Moslimbroederschap in Egypte, Ennahda in Tunesië of de Partij voor Gerechtigheid en Weldadigheid in Marokko), of door hun positie ten opzichte van de meest extreme en avontuurlijke jihadistische bewegingen zoals Al-Qaida of Daesh [IS].

De kracht van de laatste twee organisaties ligt in hun opkomst als gewapende opstand tegen het sociale en politieke systeem, waarbij ze het gezag van dictatoriale regimes, de officiële islam en de grote mogendheden uitdagen en hun netwerk tot ver buiten hun aanvankelijke basis uitbreiden. Deze organisaties kunnen tijdelijk de ontevredenheid onder de bevolking polariseren bij gebrek aan progressieve linkse alternatieven.  Maar door hun krampachtige bevordering van geweld en hun beleid van terreur tegen de burgerbevolking, in het bijzonder vrouwen, minderheden en cultuur, behoren ze tot de ergste reactionaire krachten van deze tijd. Het misdadige avontuur van Daesh/Islamitische Staat in Irak en in Syrië en hun confrontatie met alle militaire machten die in het Midden-Oosten aanwezig zijn, waren desastreus voor alle volkeren die in de regio voor hun vrijheid strijden.

Het is een ernstige vergissing om het huidige fundamentalisme te zien als een afwijkende of verlegde uiting van anti-imperialisme. Fundamentalisten hebben een religieuze visie op de wereld, inclusief het doel terug te keren naar een mythische ‘gouden eeuw’ van de Islam als een manier om de hedendaagse wereld te verklaren en haar problemen op te lossen. Deze visie is puur en uitsluitend reactionair en is in totale tegenspraak met anti-imperialistische bewegingen uit het verleden. Ze zien het imperialisme als een conflict tussen ‘Satan’ en onderdrukte gelovigen en niet zoals nationalisten en socialisten het van oudsher hebben gezien, als een strijd tussen grootmachten, hun kapitalistische systeem en onderdrukte landen.

De gebeurtenissen van de afgelopen jaren en het laboratorium van de klassenstrijd hebben aangetoond dat de reactionaire burgerlijke oppositiepartijen contrarevolutionaire fracties waren. Wat ook de complexiteiten van de concrete situatie mogen zijn die tot praktische defensieve convergentie kunnen leiden, dit kunnen alleen tactieken zijn die zeer beperkt zijn in de tijd, volledig onafhankelijk en met grote voorzichtigheid. Deze krachten kunnen niet worden gekarakteriseerd als reformistische of democratische partijen en geen enkele politieke alliantie of verenigd front met hen kan worden gerechtvaardigd.

Natuurlijk worden fundamentalistische islamitische bewegingen doorkruist door interne sociale tegenstellingen tussen hun burgerlijke en kleinburgerlijke leiderschap en hun volksbasis. Maar dat geldt voor alle door de elite geleide politieke partijen, van de belangrijkste kapitalistische partijen tot de rechts-conservatieve en extreemrechtse partijen in de hele wereld. Het bestaan van klassentegenstellingen binnen partijen is niet beperkt tot hervormingsgezinde partijen.

In feite vormen de verschillende islamitisch-fundamentalistische krachten de tweede vleugel van de contrarevolutie; de eerste vleugel wordt gevormd door de bestaande regimes. Hun ideologie, hun politieke programma en hun praktijk zijn reactionair en staan volledig haaks op de doelstellingen van de revolutionaire emancipatie: democratie, sociale rechtvaardigheid en gelijkheid. Hun beleid is dodelijk voor de meest bewuste groepen van arbeiders, jongeren en onderdrukte groepen zoals religieuze minderheden, vrouwen, LHBTIQ-mensen en anderen. Tegelijkertijd is het zonder de opbouw van een geloofwaardig en inclusief massaal politiek alternatief – niet-confessioneel en sociaal, dat de belangen van alle burgers verdedigt – moeilijk om een volledige ontkoppeling tussen de islamitische fundamentalistische bewegingen en hun volksbasis voor te stellen.

Botsingen tussen imperialistische mogendheden en regionale machten

De Verenigde Staten blijven de belangrijkste imperialistische mogendheid door hun militaire en economische macht, waarvan we de gevolgen blijven ondervinden. We mogen evenmin de schadelijke rol vergeten van de Europese Unie en bepaalde Europese staten zoals Frankrijk en Groot-Brittannië in de regio, met name door hun militaire interventies en het opleggen van economische akkoorden over zogenaamde vrijhandel of over de kwestie van de soevereine schulden. Maar ook de steeds assertievere invloed van Rusland, met name door zijn militaire interventionisme en zijn toenadering tot tal van autoritaire staten in de regio, in het bijzonder el-Sisi in Egypte en al-Assad in Syrië, vormen een steeds grotere basis voor de contrarevolutie waaronder de betrokken volkeren te lijden hebben.

De Amerikaanse strategische mislukking in Irak, waar de bevolking nog steeds de gevolgen van de invasie ondervindt, en de wereldwijde economische en financiële crisis van 2007 en 2008, die het Amerikaanse neoliberale model op mondiaal niveau een zware slag toebracht, hebben geleid tot een relatieve verzwakking van zijn mondiale macht, waardoor niet alleen meer ruimte ontstond voor andere imperialistische wereldmachten zoals China en Rusland, maar ook voor regionale machten met eigen belangen en het vermogen om die te verdedigen. Dat is vooral zichtbaar in het Midden-Oosten, waar staten als Iran, Turkije, Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar een steeds grotere rol zijn gaan spelen en zich door hun rivaliteiten mengen in revolutionaire processen door verschillende actoren te steunen tegen de eisen van het volk om democratie, sociale rechtvaardigheid en gelijkheid.

De oliemonarchieën van de Golf (aangevoerd door Saoedi-Arabië) hebben massaal miljarden dollars geschonken om de koninkrijken Marokko en Jordanië concessies te laten doen om de volksmobilisaties in te dammen en hebben het leger in Egypte en Soedan royaal gesteund om de revolutie het hoofd te bieden. Ze hebben militair ingegrepen in Jemen, Libië en Bahrein. Samen met de staat Israël vormen ze het speerpunt van de contrarevolutie op regionaal niveau. Ze werken aan de instandhouding van de situatie in dienst van de doelstellingen van het imperialisme (voornamelijk de VS) voor de neoliberale verdieping en herstructurering van de economieën van de regio en hun integratie in de wereldmarkt. Ze hebben hun enorme mediamachine gebruikt om de opstanden te beïnvloeden en het democratische momentum ervan te beperken. Het zou moeilijk zijn om over de overwinning van het revolutionaire proces in de regio te spreken zonder de leiders van de reactionaire monarchieën in de Golf te treffen. Dit proces zou dan verder moeten gaan dan de nationale visie en de regionale dimensie in zijn perspectieven moeten integreren.

De rol van de staat Israël, die fundamenteel ten dienste staat van het westerse imperialisme en de contrarevolutie, wordt ook steeds autonomer. Israël is al tientallen jaren de waakhond van westerse imperialistische belangen in de regio, maar het grote verschil tussen Israël en andere regionale mogendheden is zijn koloniale karakter. Het is een koloniaal project van verdrijving van de Palestijnse bevolking dat in zijn contrarevolutionaire rol een zeer specifiek karakter krijgt ten opzichte van de regionale mogendheden.

Hoe dan ook, deze imperialistische en regionale mogendheden hebben een gemeenschappelijk belang bij het neerslaan van de volksrevoluties in de regio, of dat nu in Syrië is of elders. Hun rivaliteit kan overwonnen worden zolang er gemeenschappelijke belangen op het spel staan en hun onderlinge afhankelijkheid sterk is. Al deze regimes zijn burgerlijke machten die vijanden zijn van de volksrevoluties en alleen geïnteresseerd zijn in een stabiele politieke situatie die hen in staat stelt hun politiek en economisch kapitaal te vergaren en te ontwikkelen in weerwil van de volksklassen.

Bovendien grijpen kapitalistische staten en internationale financiële instellingen regimecrises vaak aan als kansen om economische veranderingen die voorheen heel moeilijk of bijna onmogelijk waren, door te voeren en te bevorderen door de reikwijdte van de markteconomie en de neoliberale dynamiek aanzienlijk te vergroten in verschillende economische sectoren die tot dan toe grotendeels door de staat werden gedomineerd. Vanuit dit oogpunt mag de oriëntatie van het economisch beleid van de staten in de regio niet worden gezien als technocratische en neutrale maatregelen die erop gericht zijn de verwoestingen en vernietiging van de oorlog te boven te komen. Integendeel, dit beleid is een middel om de algemene voorwaarden voor kapitaalaccumulatie om te vormen en te versterken en om de cliëntelistische zakennetwerken die dicht bij de heersende regimes staan te versterken – bovendien zijn de regimes in de regio de belangrijkste wapenimporteurs ter wereld!

De situatie in de wereld, die gekenmerkt wordt door grote instabiliteit en een latente economische crisis, weegt echter vooral op de staten in de regio en op de legitimiteit van hun heersers, zoals we zien van Turkije tot Iran en Egypte.

4. De opstand begint aan een tweede golf

Ondanks de vele reactionaire offensieven in de landen die in 2011 opstanden kenden, is in verschillende andere landen in de regio een nieuwe golf van massale sociale en volksdemonstraties ontstaan. Ze viel samen met talrijke volksmobilisaties in verschillende andere landen in de wereld tegen de gevolgen van hetzelfde neoliberale beleid dat door de internationale financiële instellingen wordt gedicteerd en door de dominante klassen wordt uitgevoerd en dat de repressie veralgemeent.

Het begon iets eerder in Marokko met de Hirak van de Rif eind 2016, die vooral ging over sociale maar ook politieke eisen. De opstanden in Soedan, Algerije, Irak en Libanon in 2019 wakkeren in de hele regio een nieuw elan en nieuwe hoop aan op vrijheid van despotisme en uitbuiting.

De hardnekkigheid van de grote demonstraties in Algerije en Soedan heeft het einde van het bewind van de presidenten Bouteflika en Al-Bashir weten te bewerkstelligen. In beide landen was deze ommekeer voor de betogers bij lange na niet genoeg. Het verzet tegen het hele functioneren van deze militaire regimes nam sterk toe, om echte politieke en sociaaleconomische veranderingen ten gunste van de volksklassen te verkrijgen.

De regionale en internationale imperialistische mogendheden hebben met angst de ontwikkeling van deze volksopstanden gadegeslagen, omdat ze die als een bedreiging voor hun eigen belangen en hun macht beschouwden. Als reactie daarop hebben ze hetzij steun betuigd aan de leiders van de Soedanese en Algerijnse legers, hetzij gepleit voor een gecontroleerde overgang van bovenaf zonder radicale veranderingen. Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten hebben het regime van Khartoem hulp ter waarde van 2,5 miljard euro aangeboden, hetgeen door de demonstranten werd afgewezen. Terzelfder tijd heeft Frankrijk de Algerijnse militaire hiërarchie en de gecontroleerde overgang door deze laatste gesteund.

Delen van de Soedanese volksoppositie hebben opgeroepen een einde te maken aan de militaire deelname van Soedan aan de oorlog die het Saoedische koninkrijk in Jemen voert en hebben elke inmenging van het despotische Egyptische regime van al-Sissi in de binnenlandse aangelegenheden van het land verworpen. In Algerije hebben de betogers ook de imperialistische rol van Frankrijk en zijn steun aan het Algerijnse regime aan de kaak gesteld. In een poging om de frustraties van de bevolking weg te nemen, kondigen de regimes ‘hervormingen’ aan om het systeem van binnenuit te ‘verbeteren’ en ‘schoon te maken’ of zogenaamde ‘anticorruptie-campagnes’ die gericht zijn tegen voormalige zakenlieden die banden hebben met de gevallen autocraten.

In Soedan kon het leger de belangrijkste eisen van de beweging omzeilen door een politiek akkoord te sluiten met de Alliantie voor Vrijheid en Verandering (ALC), het speerpunt van het protest, op basis van de formule van ‘machtsdeling met burgers’, waardoor het zijn machtspositie in de staat kon behouden. Hoewel de ALC erin geslaagd is een massale politieke kracht te vormen die het leger ertoe heeft aangezet de macht te delen, zijn er binnen de ALC, net als binnen de Soedanese Communistische Partij, toch beperkingen. Een van de belangrijkste daarvan is de politieke oriëntatie van hun leiders. Deze streven vaak naar een vorm van samenwerking en verstandhouding met de heersende elites, in plaats van hun macht te baseren op een massale mobilisatie van het volk van onderop.

Wat Algerije betreft, heeft de volksmobilisatie de onderhandelingen tijdens staatstop  kunnen dwarsbomen en onder meer de herverkiezing van Bouteflika kunnen verhinderen. De Hirak heeft de tegenstellingen binnen de verschillende componenten van het regime geaccentueerd zonder erin te slagen het bouwwerk af te breken. Initiatieven op vakbondsniveau om zich te ontdoen van de pro-militaire bureaucratie zijn tot dusver niet succesvol geweest, maar vormen niettemin een potentieel dat in de toekomst effect zou kunnen sorteren.

In Libanon en in mindere mate in Irak stellen protestbewegingen van het volk het confessionele systeem radicaal aan de kaak, waarbij het (door alle partijen samen) expliciet wordt aangeklaagd als verantwoordelijk voor de verslechtering van de sociaaleconomische omstandigheden. Het confessionele en neoliberale systeem in deze twee landen is in feite een van de belangrijkste instrumenten die de heersende partijen gebruiken om hun controle over de arbeidersklasse te versterken. Het confessionalisme moet als zodanig worden opgevat als een instrument van de Libanese en Iraakse politieke elites om ideologisch in te grijpen in de klassenstrijd, hun controle over de volksklasse te versterken en deze in een ondergeschikte positie te houden ten opzichte van hun confessionele leiders.

In het verleden zijn de heersende elites erin geslaagd protestbewegingen tegen te houden of te verpletteren, niet alleen door repressie, maar ook door in te spelen op de verdeeldheid tussen de gemeenschappen. Terwijl de meerderheid van de bevolking in armoede wegzonk, maakten de dominante confessionele partijen en verschillende groepen van de economische elite gebruik van de privatiseringsprocessen, het neoliberale beleid en de controle over de ministeries om machtige patronage-, nepotisme- en corruptienetwerken te ontwikkelen. In dit opzicht moet confessionalisme worden gezien als een constituerend en actief onderdeel van de huidige vormen van staats- en klassenmacht in Libanon en Irak. Deze benadering nodigt ons uit om in het confessionalisme een product van de moderne tijd te herkennen in plaats van een vermeende culturele traditie.

In die zin kunnen de eisen van de protestbeweging voor sociale rechtvaardigheid en economische herverdeling niet los worden gezien van hun verzet tegen het confessionele politieke systeem, dat de privileges van de heersende klassen waarborgt. Nadat de omvang van de demonstraties het aftreden van de regeringen van deze twee landen had bewerkstelligd, is de voortzetting van de beweging voor de inwilliging van de eisen en de fundamentele verandering van het regime uiteraard een essentiële inzet.

De protestbewegingen in Algerije, Soedan, Libanon en Irak worden echter geconfronteerd met talrijke uitdagingen, met name het gebrek aan organisatie en alternatieve politieke vertegenwoordigingen die tegenwicht kunnen bieden aan de overheersing van de confessionele partijen en de economische groepen die in Irak en Libanon aan de macht zijn en het regime in Algerije. De pogingen tot structurering blijven echter beperkt, met name op het niveau van de vakbonden en de nieuwe sociale en politieke alternatieven.

De context van de coronacrisis

De coronacrisis heeft de specifieke structurele factoren die het revolutionaire proces in 2011 in de regio op gang hebben gebracht, nog verergerd. De regimes in de regio vonden geen andere keuze dan schulden – en de bijbehorende bezuinigingsvoorwaarden – om de financiële en economische crisis op te lossen. De repercussies van de covid-19-crisis zullen nog meer gevolgen hebben voor de bevolking van landen met een midden- of laag inkomen, waaronder Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Marokko, Tunesië, Sudan en Mauritanië, om nog maar te zwijgen van landen in oorlogssituaties zoals Syrië, Irak, bezet Palestina, Jemen en Libië. De door de regimes genomen maatregelen zijn in het voordeel van het grootkapitaal. De inkomens van de loontrekkenden en de arme lagen van de bevolking zijn drastisch gedaald en de werkloosheid onder jongeren en vrouwen is groter geworden. De openbare gezondheidsdiensten zijn te zwak om de verspreiding van het virus tegen te gaan: het aantal artsen in de regio ligt ver onder de door de WHO aanbevolen drempel van 4,45 artsen, verpleegkundigen en vroedvrouwen per 1.000 inwoners en bedraagt zelfs slechts 0,72 in Marokko en 0,79 in Egypte.

De regimes maakten van de door de covid-19 pandemie veroorzaakte noodsituatie op gezondheidsgebied gebruik om de tweede golf van het revolutionaire proces een halt toe te roepen. Ze namen hun toevlucht tot systematische repressieve en beperkende maatregelen en uitgaansverboden en de ontwikkeling van bewakingsmethoden. Ze hebben hun repressiemiddelen geperfectioneerd om het hoofd te bieden aan een nieuwe golf van volksmobilisatie.

In Tunesië vinden sinds half januari 2021 in verschillende steden jongerendemonstraties plaats onder dezelfde leuze als in de opstand van 10 jaar geleden: ‘werk, vrijheid, sociale waardigheid’, maar ook om de vrijlating te eisen van honderden demonstranten die door de politie zijn gearresteerd. Begin februari is in een kustgebied in het centrum-oosten van het land een protestbeweging van kleine, zeer verarmde boeren op gang gekomen tegen de invoer van vlees en de verhoging van de prijs van veevoer.

In Algerije gingen duizenden mensen de straat op ter gelegenheid van de tweede verjaardag van de Hirak, waarmee de Hirak nieuw leven werd ingeblazen.

Eind januari verspreidde een protestbeweging zich vanuit de stad Tripoli, een van de armste van Libanon, naar andere regio’s in het land.

Begin februari demonstreerden duizenden burgers in Marokko, in een stad in het noorden van het land, om de verslechtering van de levensomstandigheden aan de kaak te stellen en ‘waardigheid en werk’ te eisen na de sluiting van de grens met de Spaanse enclave Ceuta.

Dit zijn de waarschuwingssignalen van een nieuwe opstand die de hele regio in vuur en vlam zou kunnen zetten.

Deze protestbewegingen vormen ervaringen van strijd ter plaatse en hebben verworvenheden verzameld die kunnen worden gebruikt in de nieuwe post-covid-19 fase en vooruitgang mogelijk maken in de richting van de realisatie van eisen en politieke radicalisering. De grootste prestatie van het revolutionaire proces in de regio sinds 2011 blijft het binnendringen in de politieke arena van de massa’s die niet langer illusies hebben over de veranderingen die van bovenaf komen (door een leider, het staatsapparaat of partijen). Miljoenen mensen zijn de straat op gegaan en hebben zelf ingrijpende veranderingen ondergaan in hun bewustzijn, hun strijdmethoden en organisatie. De opstanden hebben het politieke bewustzijn van een hele generatie onomkeerbaar veranderd. Het zou een vergissing zijn de resultaten van dit proces alleen te beoordelen aan de hand van de omvang van de politieke veranderingen in het staatsapparaat. Deze revolutionaire verworvenheid blijft het doelwit van de verschillende polen van de contrarevolutie.

Vrouwen hebben in beide fasen van het revolutionaire proces een centrale rol gespeeld. Zij waren met name het doelwit van de contrarevolutie, die hen trachtte uit te sluiten van de publieke sfeer en als actieve deelnemers aan de eerste verzetslinies. Vrouwen werden gedurende deze hele periode met geweld vervolgd. Seksuele intimidatie en verkrachting waren wijdverbreid. Daesh verkocht zelfs vrouwen op markten. De contrarevolutie viel vrouwen aan omdat de vooruitgang op het gebied van vrouwenrechten en -omstandigheden een bedreiging vormde voor de verschillende contrarevolutionaire actoren en voor de onderdrukking van de hoop op emancipatie van de volkeren in de regio. Hun vooruitgang op dit gebied opent de deur voor reactionaire theorieën en voor de onderdrukking van de hoop op emancipatie van de volkeren in de regio.

De positie van de vrouw is dus een belangrijk criterium voor de voortgang van het revolutionaire proces en van de bewegingen die zijn ontstaan om de rechten van de vrouw te verdedigen.

Een les die hieruit moet worden getrokken is de noodzaak deel te nemen aan de ontwikkeling van progressieve en democratische alternatieve politieke structuren voor de massa. De ervaringen van Tunesië en Soedan tonen aan dat de aanwezigheid van massaorganisaties op vakbondsniveau, zoals de UGTT en de Soedanese Beroepsvereniging, van volkscomités en vrouwenorganisaties deze opstanden in staat hebben gesteld meer winst te boeken, vooral op het gebied van democratische rechten, ook al zijn die nog broos en niet gewaarborgd.

Interventies en rivaliteit van imperialistische en regionale mogendheden kunnen deze volksopstanden ondermijnen, evenals andere opstanden in de regio. Deze interventies vergroten de dreiging van ontsporing van de volksopstand in Irak. De moord op de Iraanse Pasdaran-leider Qassem Soleimani door de Verenigde Staten vergroot derhalve de dreiging van ontsporing van de volksopstand in Irak. De dreiging is niet zozeer dat de Iraakse protestbeweging zich concentreert op verzet tegen de Verenigde Staten; ze heeft zich tot dusver duidelijk verzet tegen alle buitenlandse invloeden en recente protesten in Bagdad en andere steden in het hele land hebben de slogan ‘Noch de Verenigde Staten noch Iran!’ herhaald. De beweging zou echter gekaapt kunnen worden door een andere beweging die gecontroleerd en georganiseerd wordt door pro-Iraanse milities en die zich zou concentreren op de terugtrekking van de VS als enige eis, zonder het huidige neoliberale en confessionele systeem ter discussie te stellen. Dat is de wens van de milities die door Iran worden betaald en van de leider Moqtada Sadr, die nu probeert de demonstraties door manoeuvres en geweld in de kiem te smoren en de beweging achter de nieuwe premier te scharen.

In het licht van deze ontwikkelingen kan het verzet tegen de voortdurende inmenging van het Amerikaanse imperialisme en de oorlogsdreigingen aan het adres van Iran en Irak slechts doeltreffend zijn als het geworteld is in de solidariteit met de progressieve en revolutionaire krachten van het Midden-Oosten en Noord-Afrika, zonder enige concessie aan autoritaire regimes en regionale machten.

Nationale vraagstukken en zelfbeschikking van volkeren

De nationale vraagstukken, met name het Palestijnse en het Koerdische vraagstuk in het Midden-Oosten, de Amazigh en de Sahraoui in Noord-Afrika en de strijd van de Amazigh voor de verdediging van hun culturele identiteit in Algerije en Marokko, zijn essentiële vraagstukken. De Palestijnse kwestie blijft van het grootste belang in de regionale, maar ook in de mondiale politieke dynamiek. Het zogenaamde vredesplan voor het Midden-Oosten, dat begin 2020 door de Amerikaanse president Donald Trump en de Israëlische premier Benjamin Netanyahu werd gepresenteerd, met de opvallende afwezigheid van de Palestijnse kant, is een programma voor een nieuwe poging om de Palestijnse kwestie te liquideren, in strijd met alle internationale resoluties die door de VN zijn aangenomen en met het internationaal recht.

In dit verband moeten we herinneren aan onze steun voor de strijd van het Palestijnse volk voor zijn emancipatie en bevrijding tegen de apartheids- en koloniale staat Israël en aan het belang van campagnes van solidariteit met de strijd van het Palestijnse volk, voor de bevrijding van alle Palestijnse gevangenen en de terugkeer van vluchtelingen. We concentreren ons op de Boycot-, Desinvesterings- en Sanctiecampagne (BDS), die wereldwijd succes blijft oogsten en door Israël en zijn bondgenoten als een belangrijke en groeiende bedreiging wordt gezien. Ze maakt het mogelijk de collaboratie te ontmaskeren en aan de kaak te stellen van westerse regeringen met een staat die al meer dan 60 jaar dagelijks het internationale recht schendt en van multinationals die van de bezetting profiteren om winst te maken.

Bovendien hebben de autoritaire regimes in de regio allemaal geprobeerd de Palestijnse nationale bevrijdingsbeweging te onderdrukken, te domineren of te controleren. De verdediging ervan impliceert derhalve de ondersteuning van de volksrevoluties in de regio in hun strijd voor de omverwerping van alle autoritaire regimes die medeplichtig zijn aan het lijden van het Palestijnse volk door hun directe of indirecte samenwerking met de staat Israël.

In ditzelfde perspectief blijven de Koerdische nationale en autonome aspiraties de regionale en internationale staten angst inboezemen. De bittere mislukking van het referendum in Iraaks Koerdistan in september 2017, genegeerd door de grote mogendheden en onderdrukt door de Iraakse centrale staat met de hulp van Iran en Turkije, herinnert aldus aan de broosheid van de Koerdische hoop en hun bovenal functionele rol in het regionale politieke spectrum. Turkije, Syrië en Iran, drie buurlanden met Koerdische minderheden, hadden het referendum veroordeeld en opgeroepen tot de voortzetting van de eenheid van Irak. Ook de meerderheid van de internationale imperialistische staten, waaronder de Verenigde Staten en Rusland, hebben zich tegen de onafhankelijkheid van Koerdistan uitgesproken.

Enkele maanden later kreeg het Koerdische volk, ditmaal in Syrië, opnieuw te maken met een ontgoocheling. In maart 2018 veroverde het Turkse leger, bijgestaan door reactionaire Syrische strijdkrachten, de stad Afrin in Syrië, die onder controle stond van de Koerdische strijdkrachten van de YPG (Volksbeschermingseenheden), een militaire tak van de PYD die banden heeft met de PKK. De verovering van de stad en de bezetting ervan vonden plaats met medeplichtigheid van internationale mogendheden. In oktober 2019 vielen Turkse strijdkrachten met hun lokale hulptroepen opnieuw gebieden binnen die worden gecontroleerd door de Syrische Democratische Strijdkrachten, een militaire alliantie van Koerdische, Arabische en Assyrische strijders die wordt gedomineerd door de YPG. Daarom bevestigen we onze steun aan het recht op zelfbeschikking van het Koerdische volk in de regio en veroordelen we de buitenlandse regionale en internationale druk die het Koerdische volk zijn recht op zelfbeschikking wil ontzeggen.

5. De plaats van de arbeidersklasse en de taken van revolutionair marxisten

De huidige wijdverbreide opkomst van de strijd in de regio heeft zich voorgedaan in de context van de zwakte van de georganiseerde arbeidersklasse en daarbinnen van revolutionair socialistisch links. De afwezigheid van arbeidersalternatieven tegenover de erosie van de macht van burgerlijke regimes onder de slagen van de volksopstand werd tijdelijk gecompenseerd door de kracht van de massa’s in de straten en op de pleinen voordat de contrarevolutie haar samenhang herwon.

De massale opstand bracht een grote zwakte van de arbeidersklasse aan het licht, zowel de beroepsorganisaties (vakbonden en verenigingen) als de politieke partijen (de marginaliteit van de arbeiderspartijen). Tunesië met de UGTT en meer recent Soedan met de Soedanese Beroepsvereniging vormen gedeeltelijk uitzonderingen in dit kader, ook al hebben deze organen natuurlijk ook grenzen wat hun radicalisme betreft. Er zijn ook ervaringen met onafhankelijke vakbonden, die bijvoorbeeld een belangrijke rol speelden bij het begin van de volksopstand in Egypte, voordat ze aan zware repressie werden blootgesteld.

De arbeidersbeweging is niet naar voren gekomen als een potentiële centrale kracht met een onafhankelijk klasseproject dat het volk zou hebben geleid naar zijn daadwerkelijke economische en politieke emancipatie. De interventie van de arbeidersklasse was zeer versnipperd en de arbeiders kwamen tussenbeide als burgers zonder klasse-identiteit. In Tunesië kwam een dynamiek op gang aan de basis van de belangrijkste arbeidersvakbond (Union Générale Tunisienne du Travail -UGTT) in de meeste sectoren en regio’s (opeenvolgende algemene stakingen). De rol van haar leiders bleef echter beperkt tot consensus en onderhandeling in naam van de nationale dialoog om het land te redden.

Veel regimes zijn er in de afgelopen periode in geslaagd om, in samenwerking met de vakbondsbureaucratieën, de arbeidersklasse te neutraliseren en af te leiden van de opkomende strijd om loonsverhoging en inwilliging van sommige van haar eisen (bijvoorbeeld Marokko en Algerije). De vakbondsbureaucratie omvat, bijvoorbeeld in het geval van Marokko, een deel van de zogenaamd burgerlijk-democratische politieke krachten met liberale en reactionaire religieuze varianten.

De radicale progressieve stromingen hebben te kampen met zwaktes, zowel wat hun programma als wat hun inplanting betreft. Ze werden verrast door de opstanden en kwamen terecht in een situatie van uitputting, desoriëntatie, onbegrip voor de veranderingen die inherent waren aan de ineenstorting van de Sovjet-Unie en verwarring ten aanzien van de buitengewone opkomst van reactionaire religieuze krachten. Ze werkten illusoire strategieën uit van allianties met een van de componenten van de contrarevolutie (de imperialistische machten, reactionaire regionale machten of liberale politieke krachten). De meeste nationalistische, Stalinistische en Mao-Stalinistische organisaties hebben een positie ingenomen van kampisme en verraad aan de revolutie van het Syrische volk.

Dat betekent dat revolutionair-marxistische stromingen veel moeite moeten doen om zichzelf te versterken, om dieper te wortelen in de arbeidersklasse en de volkssectoren en om bij te dragen aan de opbouw van het onafhankelijke politieke instrument van de arbeidersklasse ter voorbereiding van de volgende revolutionaire golf. Links moet zich concentreren op de opbouw van een progressief, democratisch en onafhankelijk front dat de zelforganisatie van de arbeiders en de onderdrukten kan helpen. Alleen door dit proces kunnen we ons beschouwen als een klasse met gemeenschappelijke belangen met andere arbeiders, tegenover de kapitalisten.

Evenzo moet links een centrale rol spelen bij de opbouw en ontwikkeling van brede alternatieve politieke structuren. Parallel aan deze noodzaak moet links ook een politieke strategie ontwikkelen die niet alleen een politieke revolutie als horizon zoekt, maar een sociale revolutie waarbij de structuren van de maatschappij en de productiewijzen radicaal worden veranderd.

Bovendien worden ecologische eisen steeds meer bevestigd op het politieke toneel, met name wat betreft de landbouwkwestie en de toegang tot water. De landen in de regio worden getroffen door de huidige klimatologische omwentelingen en zouden het meest te lijden hebben van een stijging van de temperatuur. Ecologische en sociale vraagstukken zijn nauw met elkaar verbonden, omdat de bevolkingsgroepen die strijden voor water en tegen afval over het algemeen dezelfde zijn als degene die getroffen worden door en/of strijden tegen werkloosheid. Bovendien is de strijd voor het milieu vaak verbonden met de kwesties van onderdrukte nationale of culturele groepen (Rif, Zagora, Jerrada in Marokko, Kabylië in Algerije, Nubiërs die van hun land zijn verdreven in Egypte en Soedan).

De strijd voor het milieu is echter nog steeds versnipperd en lokaal en toch gaat hij uit van dezelfde oorzaken. Het is nodig om deze strijd te laten samenvloeien met andere sociaaleconomische zaken.

Revolutionair marxisten verdedigen een programma dat in een levende relatie staat met de bestaande massale strijd, zonder te streven naar opportunistische allianties met kapitalistische krachten. De situatie veronderstelt een nauwe coördinatie tussen de krachten van revolutionair links in de regio. Dit vindt zijn sterke rechtvaardiging in decennia van extreem nationalisme dat door nationalistisch en stalinistisch links in de tweede helft van de 20e eeuw werd aangehangen en dat ondergeschikt werd gemaakt aan autoritaire regimes, alleen maar omdat ze beweerden het imperialisme en het zionisme te bestrijden.

Geconfronteerd met de machtige mediamachine van tirannieke regimes en imperialisme, zijn de massa’s verstoken van links-revolutionaire informatiemiddelen die de realiteit van de opstand en de vooruitzichten van de strijd uiteenzetten. Dit vraagt om versterking en coördinatie van de revolutionair marxistische pers, waarbij gezamenlijke acties worden voorgesteld om de schriftelijke discussies te verbreden.

De verslechtering van de situatie in landen in burgeroorlog – in het bijzonder Syrië – heeft geleid tot de uittocht van het grootste deel van de revolutionaire jongeren die de ruggengraat vormden van de coördinatie van de revolutie. Deze jongeren zijn er op dit moment nog, ook al zijn ze verdwaald in Europese hoofdsteden of onder de voet gelopen door liberalen en reactionairen die namens het Syrische volk onderhandelen op vergaderingen die georganiseerd worden door het imperialisme en zijn bondgenoten. Het is noodzakelijk tussenbeide te komen om hen samen te brengen en een debat te openen over de vooruitzichten van de revolutie in geval van een plotselinge verandering in het machtsevenwicht in de regio. We weten hoe moeilijk de situatie is, maar de realiteit verandert snel. Ondanks de intensiteit en de barbaarsheid van de contrarevolutie komen er grote gevechten op gang. In deze benadering is het internationalisme een fundamenteel punt, want binnen de grenzen van een staat kan geen oplossing worden gevonden.

Tenslotte zal de strijd van de arbeiders alleen niet voldoende zijn om de klassen van de loonarbeiders te verenigen. Socialisten moeten in deze strijd ook opkomen voor de bevrijding van alle onderdrukten. Dit vereist het stellen van krachtige eisen voor de rechten van vrouwen, religieuze minderheden, LHBTIQ-gemeenschappen en onderdrukte raciale en etnische groepen en voor milieuvraagstukken. Elk compromis over de expliciete inzet voor dergelijke eisen zal radicaal links ervan weerhouden de arbeidersklasse te verenigen voor de radicale transformatie van de samenleving.

Dit document werd besproken en goedgekeurd door het Internationaal Comité in februari 2021 (49 voor, 1 onthouding en 6 niet gestemd) en afgerond op 22 maart op basis van de discussie. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.