Met het wereldkampioenschap voetbal in Quatar zijn de ogen van de wereld gericht op deze Golfstaat. De Golfstaten, naast Qatar ook Bahrein, Koeweit, Oman, de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië worden vaak als vreemde eenden in de kapitalistische bijt gezien. In dit interview uit 2020 wordt betoogd dat de Golfstaten dezelfde onderliggende dynamiek kennen als kapitalistische landen elders en hoe de Golfstaten krachtig vorm geven aan de politiek in het Midden-Oosten.

In december 2019 begon de regering van Saudi-Arabië met de gedeeltelijke privatisering van haar eigen oliebedrijf, Saudi Aramco, in wat ’s werelds grootste beursgang tot dan toe werd. Dat was de moedigste zet tot dan toe in het plan van de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman om de hele economie van het land te herzien en fondsen te werven om een neoliberaal nirwana te creëren.

Soortgelijke trends manifesteren zich in de naburige Golfstaten, waar maatregelen als het terugdringen van de overheidsuitgaven en het privatiseren van publieke activa een prominente plaats innemen in het politieke discours van de regio. Dat is vooral het geval sinds het olieoverschot in 2014.

Voor een analyse van de politieke economie van de Golf sprak Hamza Culin met Adam Hanieh. Adam doceert aan de afdeling ontwikkelingsstudies van SOAS, Universiteit van Londen. Zijn meest recente boek, Money, Markets, and Monarchies, onderzoekt hoe de zes staten van de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) de politieke economie van het Midden-Oosten in bredere zin vormgeven. Hier bespreekt hij de specifieke aard van het Golfkapitaal, de rol ervan op de regionale en mondiale markten en de toekomst ervan in een wereld na covid-19.

De Golfregio wordt in het publieke debat gezien als een anomalie ‒ een plek die elementen van haar semi-feodale verleden heeft behouden, maar zich niettemin heeft weten aan te passen aan het moderne kapitalisme. Het primaire kader dat wordt gebruikt om deze relatie te begrijpen is de rentenierstaattheorie (RST). Is deze benadering voldoende om de hedendaagse economische en politieke realiteit van de Golf te begrijpen?

Er zijn veel verschillende varianten van RST, maar hun gemeenschappelijke kenmerk is een poging om sociale, economische en politieke patronen in de Golf te verklaren aan de hand van staatsinkomsten uit de export van aardolie en gas. Die worden ‘rents’ (opbrengsten) genoemd omdat ze uiteindelijk voortkomen uit het toevallige feit dat er zich natuurlijke hulpbronnen op het nationale grondgebied bevinden. Het basisidee is dat de toegang tot deze opbrengsten de heersers van de Golfstaten een zeer uitgesproken autonomie en macht geeft over andere delen van de samenleving. Dat is gebruikt om allerlei zaken in de Golfstaten te verklaren ‒ autoritarisme, zwakke burgermaatschappijen, een afhankelijkheid van patronagenetwerken, renteniersmentaliteit en economische ontwikkelingspatronen.

Het is duidelijk dat de export van olie en gas enorm belangrijk is voor de politieke economie van de Golfstaten. Maar er is veel kritiek op de manier waarop de RST wordt gebruikt om ontwikelingen in de Golfstaten en andere staten met natuurlijke hulpbronnen te verklaren. Naar mijn mening is een van de grootste problemen met RST dat het onze analyse afleidt van een benadering van de Golfsamenlevingen als kapitalistisch, dat wil zeggen als landen met hun eigen specifieke kenmerken, maar die niettemin dezelfde onderliggende dynamiek hebben als het kapitalisme elders. Door het kapitalisme te laten verdwijnen verliezen we de categorie klasse. Particulier kapitaal wordt afgeschilderd als zwak en onderontwikkeld en het belang van arbeid en de structuur van de arbeidersklasse wordt gebagatelliseerd. We eindigen ook met een bijzonder problematisch begrip van de staat in de Golfstaten.

Ik denk daarentegen dat een marxistische benadering van staat en klassenvorming een veel overtuigender en vruchtbaarder manier is om de Golfstaten te begrijpen. Die benadering richt onze aandacht op een hele reeks verschillende vragen en kwesties. Hoe ontstaan de klassen van kapitaal en arbeid in de Golfstaten en hoe verhouden deze klassen zich tot elkaar? Wat zijn de belangrijkste momenten van kapitaalaccumulatie (bijvoorbeeld productie, goederenhandel en financiën) en hoe zijn die met elkaar verbonden? Wat is de ruimtelijke dynamiek van de accumulatie in de Golfstaten, dat wil zeggen hoe strekt de accumulatie zich uit over nationale, regionale en mondiale circuits? Hoe houdt deze dynamiek verband met de specifieke rol van de staat in de Golfstaten? Hoe kunnen we heersende families tegenover de kapitalistische klasse en migrantenarbeid tegenover de burgerbevolking conceptualiseren? Hoe zijn klassen geracialiseerd en gegenderd in de Golfstaten? Dat soort vragen kan veel onthullen over de Golfstaten als kapitalistische samenleving.

Het andere wat de RST-benaderingen neigen te doen is de Golfstaten abstraheren van bredere mondiale processen ‒ kwesties als imperialisme en de dynamiek van de wereldmarkt worden als secundair behandeld. Maar hoe zinvol is het om het ‘gebrek aan democratie’ in de Golfstaten te verklaren zonder de nadruk te leggen op de langdurige centrale rol van de regio voor de macht van de VS, of de niet aflatende militaire en politieke steun van westerse staten aan de heersende families in de Golfstaten? Een heel belangrijk onderdeel hiervan is ook het begrijpen van de geschiedenis van kolonialisme en oorlog, die een groot deel uitmaakt van het huidige bestaan van de Golfstaten.

Het fundamentele punt is dat de Golfstaten geen vreemde anomalie zijn onder de kapitalistische staten wereldwijd. Maar omgekeerd ‒ en ik denk dat dit een feit is dat door delen van links in westerse landen niet algemeen wordt erkend ‒ kunnen de Golfstaten ons veel leren over hoe het kapitalisme ook op andere plaatsen werkt.

Wat zijn oliedollars en zijn ze nog steeds een werkzame factor in het huidige mondiale systeem?

‘Petrodollar’ is een term die in de jaren zeventig werd bedacht om de inkomsten te beschrijven die landen verdienen met hun export van olie en gas. Dat kapitaal kan in het land in kwestie worden besteed of terug naar de wereldmarkt worden ‘gerecycleerd’. Historisch gezien waren oliedollars heel belangrijk voor de ontwikkeling van de mondiale financiële markten en dat is nog steeds zo.

Een vroege illustratie hiervan was de opkomst van de zogenaamde Euromarkten ‒ financiële markten die zich eind jaren vijftig en in de jaren zestig in Europa ontwikkelden, buiten de jurisdictie van nationale regelgevingssystemen en grotendeels vrijgesteld van belastingen en andere binnenlandse financiële beperkingen. Londen werd het belangrijkste internationale centrum voor Euromarktoperaties, waardoor banken en bedrijven konden handelen in deposito’s en obligaties die in andere valuta’s waren opgesteld dan op hun binnenlandse markten. Na de nationalisatie van de oliemaatschappijen in de Golfstaten in de jaren zeventig en de sterke stijging van de olieprijzen die daarvan het gevolg was, bereikten de petrodollardeposito’s bij Noord-Amerikaanse en Europese banken die actief waren op de Euromarkten heel hoge niveaus.

Deze stromen oliedollars uit de Golfstaten verhoogden het vermogen van internationale banken om leningen te verstrekken aan multinationale ondernemingen, regeringen en andere leners en droegen bij tot de internationalisering van de productie die vanaf de jaren zeventig terrein begon te winnen. Euromarkten waren ook van cruciaal belang voor de wijze waarop de schuldencrisis van de ‘Derde Wereld’ zich in de jaren tachtig ontwikkelde, waarbij landen in het Zuiden met weinig geld gedwongen werden gerecyclede oliedollars te lenen via Euromarkten, waardoor ze stevig verstrikt raakten in schuldrelaties met internationale financiële instellingen. De huidige macht van de City of London in het mondiale financiële systeem is een directe erfenis van deze markten ‒ en de positie van de Golfstaten binnen dat systeem blijft belangrijk.

De oliedollars uit de Golfstaten waren ook belangrijk voor de opkomst en consolidatie van de Verenigde Staten als de dominante wereldmacht in de tweede helft van de twintigste eeuw. Door ermee in te stemmen de olie-inkomsten te investeren in Amerikaans schatkistpapier, aandelen en effecten ‒ gekoppeld aan de aanduiding van de olieprijs in Amerikaanse dollars ‒ hielpen de overschotten van de Golfstaten de overheersende status van de Amerikaanse dollar als ‘wereldgeld’ te consolideren.

De oliedollars van de Golfstaten worden ook op andere, meer indirecte manieren via de internationale markten gerecycleerd. Dat omvat de aankoop door de Golfstaten van buitenlandse goederen en diensten ‒ bijzonder belangrijk in dit verband zijn die welke verband houden met de ontwikkeling van stedelijke infrastructuur zoals machines en transportuitrusting, hoogwaardige engineering en bouwdiensten. En natuurlijk is de aankoop van militaire hardware en diensten door de Golf een belangrijke route voor het recyclen van oliedollars. Tussen 2015 en 2019 kochten de zes Golfstaten meer dan een vijfde van de wereldwijd verkochte wapens, waarbij Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Qatar de eerste, achtste en tiende grootste wapenimporteur ter wereld waren. Saudi-Arabië alleen al kocht een kwart van de totale Amerikaanse wapenexport in die periode, tegenover 7,4 procent tussen 2010 en 2014.

Kunt u iets meer zeggen over de aard van de kapitalistische klasse in de Golfstaten en haar relatie tot de staat en de heersende families?

Het grootkapitaal in de Golfstaten is typisch georganiseerd via grote conglomeraten die actief zijn in verschillende economische sectoren, zoals de bouw en vastgoedontwikkeling, industriële processen (met name staal, aluminium en beton), de detailhandel (met inbegrip van de invoerhandel en het bezit van winkelcentra) en de financiële sector. Deze conglomeraten worden vaak gecontroleerd door families die hun oorsprong vinden in vroegere handelsactiviteiten en zijn nauw verbonden met de heersende families en staatsstructuren van de Golfstaten.

Nu zijn alle Golfstaten monarchieën van uiteenlopende aard en de heersende families controleren het staatsapparaat en een groot deel van de rijkdom die afkomstig is van de olie- en gasexport.

Succesvolle kapitaalaccumulatie in de Golfstaten is sterk afhankelijk van de nabijheid van de staat en de steun van de heersende familie. Dat is op verschillende manieren zichtbaar ‒ gesubsidieerde grond en andere subsidies, lucratieve overheidscontracten voor diverse projecten, gezamenlijke investeringen van particulier kapitaal en de staat en de politieke en financiële steun van staatsinstellingen voor overzeese investeringen door particuliere conglomeraten. Dat soort relatie met de staat is niet uniek voor het kapitaal in de Golfstaten ‒ het is de normale manier van zakendoen als grootkapitalist in elk land ter wereld.

Een van de erfenissen van de RST-benaderingen is de opvatting dat het particuliere kapitaal in de Golfstaten zwak is en overschaduwd wordt door een sterke staat. Dat idee berust op een versimpelde lezing van staat en kapitaal, die volgens mij methodologisch onjuist is. In werkelijkheid controleren leden van de heersende familie vaak grote bedrijfsgroepen in een particuliere hoedanigheid en ze moeten dus worden gezien als onderdeel van de particuliere kapitalistische klasse (en als een kernonderdeel van de wijze waarop de staatsmacht wordt uitgeoefend). In Qatar bijvoorbeeld heeft 80 procent van de beursbedrijven ten minste één lid van de heersende familie Al Thani in het bestuur zitten ‒ deze personen handelen op persoonlijke titel, niet als vertegenwoordigers van staatsinstellingen. Evenzo heeft de heerser van Dubai, Mohammed bin Rashid Al Maktoum, privébelangen in een aanzienlijk aantal van de grootste bedrijven in het emiraat, waaronder enkele van de grootste vastgoedbedrijven, banken en een grote telecomorganisatie.

Kortom, ik denk dat het belangrijk is om een marxistische opvatting van de verhouding tussen staat en klasse te hanteren in het werk over de Golfstaten, dat wil zeggen een benadering die de staat ziet als een institutionele uitdrukking van de klassenmacht in de Golfstaten en een kapitalistische klasse die de heersende families en staatselites omvat.

In uw boek Capitalism and Class in the Gulf Arab States identificeert u de ‘ruimtelijke oplossing’ als een belangrijk instrument om de crises van overproductie en versnippering van de arbeidersklasse in de Golfstaten te overwinnen. Wat zijn de elementen van de ruimtelijke oplossing in de Golfstaten? Hoe werkt het in de praktijk?

Ik heb deze term natuurlijk geleend van David Harvey, die hem gebruikte om de manieren te beschrijven waarop het kapitaal zichzelf vaak ruimtelijk herschikt om momenten van crisis te overwinnen of te verdringen. Ik denk dat we in de Golfstaten een soort analoog proces kunnen zien in verband met migrantenarbeid.

In Saoedi-Arabië, Oman, Bahrein en Koeweit bestaat 56 tot 82 procent van de beroepsbevolking uit niet-staatsburgers en in Qatar en de VAE ongeveer 95 procent. Deze opvallende cijfers zijn van fundamenteel belang om de klassenstructuur van de Golfstaten te begrijpen. Door het beruchte kafala-systeem zijn arbeidsmigranten gebonden aan een individuele werkgever en mogen ze geen ander werk zoeken of zelfs zonder toestemming het land verlaten. De overgrote meerderheid van deze migranten werkt in de particuliere sector ‒ in sectoren als de bouw, huishoudelijk werk en de detailhandel ‒ en wordt vaak slecht betaald en onderworpen aan zeer uitbuitende en gevaarlijke werkomstandigheden. In die zin is de uitbuiting van migrantenarbeid een essentieel onderdeel van de accumulatie van de bedrijfsconglomeraten waarover ik hierboven sprak.

Een van de gevolgen van deze stromen arbeidsmigranten is dat letterlijk miljoenen gezinnen in Zuid-Azië, het Midden-Oosten, Oost-Afrika en elders afhankelijk zijn van geld dat door werknemers in de Golfstaten naar huis wordt gestuurd. Er zijn meer arbeidsmigranten in de Golfstaten dan in enige andere regio in het Zuiden en Saoedi-Arabië alleen al is de op één na grootste bron van geldovermakingen ter wereld (na de Verenigde Staten).

Deze grensoverschrijdende migrantenstromen herinneren ons eraan dat klasse niet simpelweg een abstracte categorie is die een bepaalde verhouding tot kapitaal en de productie van meerwaarde binnen nationale ruimten beschrijft. Concreet ontstaan klassen door de vervlechting van geografische ruimten en worden ze voortdurend gevormd door de stromen (en verplaatsingen) van mensen over de grenzen heen. Als we denken aan een categorie als het ‘arbeidsreserveleger’ in de Golfstaten, moeten we rekening houden met de miljoenen mensen die weliswaar buiten de grenzen van de Golfstaten wonen, maar die niettemin voortdurend in en uit de arbeidsmarkten van de Golfstaten trekken.

Nu, in tijden van economische neergang, worden grote aantallen van deze migrerende werknemers in de Golfstaten simpelweg naar huis gestuurd, vaak zonder het achterstallige loon of de compensatie waar ze recht op hebben. We zagen dat op grote schaal in de nasleep van de wereldwijde crisis van 2008 en we zien het nu weer. Een paar weken geleden twitterde het voormalige hoofd van het ministerie van Financiën van Dubai dat hij voor dit jaar een daling van de bevolking van het emiraat met minstens 10 procent voorspelde ‒ een opmerkelijke daling! Dat is een manier waarop de Golfstaten deze momenten van neergang gedeeltelijk als een ‘oplossing’ kunnen aanpakken, door de manieren waarop hun arbeidersklasse ruimtelijk is georganiseerd te herschikken en de gevolgen van de crisis te verplaatsen naar armere zones van de wereldmarkt.

In de periode na de Arabische lente mengden sommige Golfstaten zich in aanzienlijke mate in de aangelegenheden van hun buurlanden. Dat was het duidelijkst in 2013, toen Saoedi-Arabië, de VAE en Koeweit materiële steun verleenden aan een militaire staatsgreep die de Egyptische dictator Abdel Fattah el-Sisi aan de macht bracht. Qatar steunde daarentegen de Moslimbroederschap-regering die op dat moment werd aangevallen. Is er een economische dimensie verbonden aan deze politieke spanningen? Wat is de relatie tussen het Golfkapitaal en de politiek in het Midden-Oosten in het algemeen?

Ik denk dat het erg belangrijk is om de economische processen in het Midden-Oosten niet te scheiden van de politiek in de regio. De afgelopen decennia is er in de hele regio een wijdverbreid neoliberaal marktgericht economisch beleid gevoerd. Dat werd gestuurd door structurele aanpassingspakketten in verband met leningen van internationale financiële instellingen (IFI’s) ‒ en omvatte de gebruikelijke ‘hervormingen’ die met dergelijke pakketten gepaard gaan, bijvoorbeeld privatisering, een verschuiving naar exportgerichte productie en landbouw, deregulering van de arbeidsmarkt en de financiële sector, openstelling voor directe buitenlandse investeringen, enzovoort. Het tempo van deze maatregelen varieert sterk van staat tot staat, maar landen als Egypte en Tunesië werden tot de Arabische opstanden eind 2010 herhaaldelijk door de IFI’s als ‘successen’ geprezen.

Nu zijn er verschillende punten die moeten worden benadrukt over deze economische transformaties. Ten eerste gingen ze gepaard met een verharding van het autoritarisme in de hele regio. Het is geen toeval dat zowel Zine El Abidine Ben Ali in Tunesië als Hosni Mubarak in Egypte in de jaren tachtig aan de macht kwamen met de belofte om structurele aanpassingspakketten door te voeren ‒ en ze werden daarvoor sterk geprezen door de Wereldbank en het IMF. Dat is volkomen logisch: tegenover een wijdverbreide oppositie van de bevolking tegen structurele aanpassingen moet iemand aan de macht zijn die deze maatregelen met behulp van interne repressie kan doordrukken.

Daarom is er in het verleden in het Midden-Oosten zo’n nauw verband geweest tussen autoritaire regimes en neoliberale hervormingen. Het is een realiteit die indruist tegen de mythe van vrije markten en vrije verkiezingen, die de Amerikaanse beleidsmakers in de jaren negentig en 2000 hebben verkondigd.

Dat verband tussen het politieke en het economische is bijzonder belangrijk om nu te benadrukken, omdat het wijst op het noodzakelijke verband tussen politieke verandering en echte sociaal-economische transformatie. Het volstaat niet om gewoon het gezicht van de persoon aan de top te veranderen en tegelijkertijd hetzelfde economische beleid te handhaven ‒ dat is een belangrijke les van de Arabische opstanden.

Maar de neoliberale maatregelen van de jaren negentig en 2000 waren ook nauw verbonden met de ontwikkeling van nieuwe economische en politieke hiërarchieën op regionaal niveau. Een van de belangrijkste aspecten daarvan was de internationalisering van het Golfkapitaal in de hele regio ‒ dat wil zeggen grensoverschrijdende investeringen door Golfconglomeraten in naburige Arabische landen. De grote bedrijfsconglomeraten waarover ik eerder sprak en de door de overheid geleide investeringsvehikels uit de Golfstaten, waren de voornaamste begunstigden van de neoliberale wending in het Midden-Oosten. We zien dat in tal van belangrijke economische sectoren ‒ vastgoed en bouw, infrastructuur en logistiek, banken en financiën, media en telecommunicatie, detailhandel en handel, agro-industrie. In mijn laatste boek heb ik geprobeerd die processen in detail te beschrijven.

Die regionale kapitaalstromen hebben plaatsgevonden via een verscheidenheid aan mechanismen, waaronder fusies en overnames, minderheidsbeleggingen in andere Arabische aandelenmarkten, de oprichting van grensoverschrijdende dochterondernemingen en controle over licenties en agentschapsrechten. Via die en andere middelen geeft de internationalisering van het Golfkapitaal steeds meer vorm aan productie, consumptie en financiële activiteiten in verschillende Arabische staten. De politieke economie van verschillende Arabische landen is nauw afgestemd op de dynamiek van de kapitaalaccumulatie in de Golfstaten zelf.

Het resultaat van dit alles is dat de Golfstaten ‒ en hier moeten we rekening houden met de rivaliserende, concurrerende spanningen tussen de verschillende Golfstaten ‒ een sleutelrol speelt in de algemene politieke economie van de regio. We kunnen de politieke orde in de regio niet los zien van deze economische dimensies (en omgekeerd).

Kunt u iets zeggen over enkele mogelijke toekomstige trajecten van de Golfstaten en het Midden-Oosten, met name in de context van de covid-19 pandemie?

De regio is duidelijk sterk in beweging. Voorafgaand aan de pandemie waren er meerdere zeer diepe crises in het Midden-Oosten. Een daarvan is het enorme aantal vluchtelingen en binnenlandse ontheemden als gevolg van de aanhoudende oorlogen in landen als Syrië, Jemen, Libië en Irak. De regio is nu het toneel van de grootste gedwongen verplaatsing sinds de Tweede Wereldoorlog. Veel ontheemden leven in rudimentaire kampen of overvolle stedelijke ruimten, waardoor mensen een veel groter risico lopen op besmetting met het virus. Er is ook de wijde verspreiding van ondervoeding en andere ziekten (zoals het opnieuw opduiken van cholera in Jemen) ‒ ook die hangen nauw samen met de oorlogen en conflicten van vóór de pandemie.

In 2019 zagen we een nieuwe golf van volksstrijd in tal van landen in het Midden-Oosten ‒ met name Soedan, Libanon, Algerije, Marokko en Irak. Dat waren landen die enigszins los stonden van de opstanden van tien jaar geleden en er waren veel redenen om optimistisch te zijn over deze nieuwe mobilisaties. Ze trokken brede lagen van de samenleving aan, inclusief de armen en werknemers in de informele sector. Ze verzetten zich doeltreffend tegen pogingen tot marginalisatie en deze bewegingen hadden een sterk anti-sektarisch karakter ‒ vooral belangrijk in Irak en Libanon.

Deze bewegingen maakten ook duidelijk dat de politieke en de economische sfeer met elkaar verband hielden. In Libanon bijvoorbeeld werden de banken aangewezen als een belangrijk doelwit van het protest, dat verder ging dan de bekende kwesties van nepotisme en politieke corruptie. De demonstratiegolf van 2019 had ook een belangrijke erkenning van regionale hiërarchieën ‒ met leuzen tegen de machinaties van naburige mogendheden, waaronder Saoedi-Arabië, de VAE, Turkije en Iran.

Nu heeft de pandemie deze bewegingen natuurlijk tijdelijk vertraagd en het vermogen van mensen om de straat op te gaan om te protesteren beperkt. Maar geen van de belangrijkste kwesties die deze protesten in de eerste plaats hebben gedreven zijn verdwenen. Ik denk zelfs dat het vrij duidelijk is dat kwesties als armoede, ongelijkheid en corruptie ‒ die allemaal de legitimiteitscrisis voedden waarmee de gevestigde heersende klassen in de hele regio worden geconfronteerd ‒ zullen worden geaccentueerd in het kielzog van zowel de pandemie als de wereldwijde economische neergang die zich nu aandient.

In de Golfstaten is het grote probleem natuurlijk de enorme daling van de olieprijs in de afgelopen maanden. Zoals bij alle olieproducenten zal dat de fiscale capaciteit van de Golf ernstig aantasten. Er zal ongetwijfeld worden gesneden in de sociale uitgaven ‒ sommige daarvan zijn al aangekondigd ‒ en er zal worden afgezien van enkele van de grotere projecten in het kader van de ‘visie’-strategieën van de Golf die de afgelopen jaren zijn aangekondigd.

Maar ik denk dat het verkeerd zou zijn deze crisis op te vatten als een permanente ommekeer in sommige van de trends die ik hierboven heb opgemerkt. In tegenstelling tot andere staten in de regio hebben de regeringen van de Golfstaten relatief lage schulden, toegang tot opgebouwde reserves en kunnen ze vrij goedkoop lenen op de internationale markten. Hoewel de wereldoliemarkt zwaar is getroffen door de pandemie, kunnen de oliemaatschappijen van de Golfstaten hun positie versterken als activa in buurlanden goedkoper beschikbaar komen in een wereld na de pandemie.

En zoals zo vaak het geval is in de Golfstaten, hebben migrerende werknemers het meest te lijden onder zowel de pandemie als de economische neergang. Saudi-Arabië is bijvoorbeeld begonnen met het uitzetten van Ethiopische migranten en zal volgens een interne VN-memo naar verwachting in totaal 200.000 migranten uitzetten. Er is ook een grote toename van racistische uitlatingen tegen migrerende werknemers in de Golfregio, evenals nieuwe wetten die particuliere bedrijven toestaan de lonen van niet-staatsburgers permanent te verlagen of hen tot onbetaald verlof te dwingen.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.